ECLI:NL:RBNNE:2017:4917

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
18/920272-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met geweld en afwijzing ISD-maatregel

Op 19 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van winkeldiefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, werd beschuldigd van het stelen van een blauwe jas uit een winkel in Hoogeveen op 19 oktober 2017. Tijdens de diefstal heeft de verdachte zich met geweld losgerukt uit de greep van een winkelmedewerker, die hem probeerde tegen te houden, wat resulteerde in de val van de medewerker over een kledingrek. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen. De rechtbank heeft de vordering tot oplegging van een ISD-maatregel afgewezen, ondanks het advies van de reclassering, en heeft in plaats daarvan gekozen voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in de hulpverlening in overweging genomen en hem een laatste kans geboden om zijn leven te beteren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen, maar de proeftijd is verlengd en de verdachte is verplicht om zich op te laten nemen in een zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920272-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/920207-14
vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling 99/000256-34
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.W. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2017, te Hoogeveen, althans in de gemeente
Hoogeveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een winkel aan
de [straatnaam] heeft weggenomen een jas, kleur: blauw, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met
het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, zich (met kracht) heeft
losgerukt uit de greep van genoemde [slachtoffer], die hem, verdachte had
vastgepakt en/of vasthield,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam tegen/over een kledingrek;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 oktober 2017, te Hoogeveen, althans in de gemeente
Hoogeveen, opzettelijk een jas, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en welke jas verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had
genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemde jas
te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus die jas anders
dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal waarbij hij geprobeerd heeft zich aan een aanhouding te onttrekken door zich los te rukken van een winkelmedewerker.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigen bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017277729 d.d. 19 oktober 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2017, te Hoogeveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan de [straatnaam] heeft weggenomen een jas, kleur: blauw, toebehorende aan [bedrijf], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, zich met kracht heeft losgerukt uit de greep van genoemde [slachtoffer], die hem, verdachte had vastgepakt en vasthield, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam over een kledingrek.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Daarbij heeft hij gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling en de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Hij heeft subsidiair gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf met een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor een gevangenisstraf die recht doet aan de ernst van het feit. Daarnaast heeft zij verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling en de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen, zodat de geldende bijzondere voorwaarden binnen die kaders zullen herleven. Subsidiair heeft zij gepleit voor een voorwaardelijke ISD met bijzondere voorwaarden overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal van een jas, waarbij hij zich heeft losgerukt toen een winkelmedewerker hem wilde aanhouden. De winkelmedewerker is daardoor over een kledingrek gevallen en heeft zich daarbij verwond en bezeerd. Diefstallen als deze zijn hinderlijk en ernstig. De gedupeerden moeten aangifte doen, hetgeen vaak tijdrovend is. Diefstal veroorzaakt daarnaast ook gevoelens van angst en onveiligheid, met name als – zo ook in deze zaak – winkelpersoneel en klanten worden geconfronteerd met geweld. Verdachte heeft door het plegen van dit feit geen respect getoond voor de eigendommen en de lichamelijke en geestelijke integriteit van anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daar komt bij dat verdachte meer dan eens was gewaarschuwd. Blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie is hij herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld voor vermogensfeiten. Bovendien heeft verdachte het onderhavige feit gepleegd terwijl hij in twee proeftijden liep, te weten in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling en in het kader van een voorwaardelijke veroordeling.
Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 24 november 2017, ter terechtzitting toegelicht door reclasseringswerker W. Smid. De reclassering heeft geadviseerd een ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren op te leggen, aangezien alle tot nu toe ingezette trajecten niet de gewenste gedagsverandering bij verdachte hebben bewerkstelligd.
Uit het reclasseringsrapport is echter ook gebleken dat verdachte vóór het plegen van het onderhavige feit (afgezien van een aantal zaken die minder goed liepen) een positieve ontwikkeling liet zien. Gebleken is dat Zorggroep ‘t Achterhuus in beginsel bereid is verdachte opnieuw op te nemen en samen met verdachte een doorstart te maken.
De rechtbank acht het aangewezen dat verdachte de positieve ontwikkeling die hij met de hulpverlening had ingezet voortzet en dat hij een doorstart maakt bij Zorggroep ‘t Achterhuus.
De rechtbank is daarom bereid verdachte een allerlaatste kans te geven. De rechtbank acht het daarbij van belang dat de controlerende rol die voorheen bij de begeleiding en de reclassering lag, plaats maakt voor een actieve houding van verdachte. Verdachte heeft het nu zelf in de hand. De rechtbank zal dus, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd en de reclassering heeft geadviseerd, niet de ISD-maatregel opleggen.
Wel acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de oriëntatiepunten van het LOVS, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De tijd die verdachte in detentie zal doorbrengen kan de reclassering benutten om de doorstart bij Zorggroep ‘t Achterhuus te organiseren. De rechtbank ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden geen meerwaarde, nu naar het oordeel van de rechtbank al passende bijzondere voorwaarden – waaronder de opname bij Zorggroep ’t Achterhuus – van kracht (zullen) zijn binnen het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaardelijke veroordeling.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 23 januari 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 juni 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 8 november 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hiervoor primair bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf.
De rechtbank acht het echter aangewezen dat veroordeelde de positieve ontwikkeling die hij met de hulpverlening had ingezet voortzet en dat hij een doorstart maakt bij Zorggroep ‘t Achterhuus. Gelet daarop is tenuitvoerlegging niet opportuun en acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.
De rechtbank zal daarnaast de bij voormeld vonnis gestelde bijzondere voorwaarde onder 4 wijzigen in die zin dat veroordeelde wordt verplicht zich te laten opnemen in Zorggroep ’t Achterhuus te Alteveer, overeenkomstig de onder 12 genoemde bijzondere voorwaarde bij het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling zaaknummer: 99/000256-34Verdachte is bij vonnis van 26 januari 2016 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Over deze straf is op 9 mei 2017 voorwaardelijke invrijheidstelling verleend voor een periode van 365 dagen, met daaraan de algemene voorwaarde gekoppeld dat verdachte gedurende de proeftijd van 365 dagen geen strafbaar feit mocht plegen en zich binnen deze proeftijd moest houden aan een aantal bijzondere voorwaarden.
De vordering van de officier van justitie d.d. 31 oktober 2017 strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in verband met de onderhavige strafzaak.
Gebleken is dat verdachte zich binnen voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
In beginsel rechtvaardigt dit de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank acht het echter aangewezen dat veroordeelde de positieve ontwikkeling die hij met de hulpverlening had ingezet voortzet en dat hij een doorstart maakt bij Zorggroep ‘t Achterhuus. Gelet daarop is herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet opportuun en zal de rechtbank de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/920207-14:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 23 januari 2015.
Verlengt de in het vonnis van de politierechter te rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 23 januari 2015 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Wijzigt de bij vonnis van de politierechter te rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 23 januari 2015 onder 4 gestelde bijzondere voorwaarde in die zin dat deze komt te luiden:
veroordeelde wordt verplicht om zich op te laten nemen in het Zorggroep ’t Achterhuus te Alteveer, een instelling voor beschermd wonen (of soortgelijke beschermde woonplek), zulks ter beoordeling van de reclassering. Binnen deze setting dient veroordeelde zich te houden aan de geldende aanwijzingen en afspraken en het geldende dagprogramma. Indien veroordeelde geen werk of andere dagbesteding heeft, zal veroordeelde dagbesteding binnen de beschermde woonplek verrichten.
Beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met het v.i. zaaknummer 99/000256-34 (parketnummer 18/920208-15):
Wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. M.C. van Woudenberg, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2017.