ECLI:NL:RBNNE:2017:4902

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
18/730269-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met messteek in schouder, niet toepassen van jeugdstrafrecht, verminderd toerekeningsvatbaar

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 19 augustus 2017 in Drachten een messteek in de schouder van slachtoffer [slachtoffer 1] heeft toegebracht. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. G.J. van Kammen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek. Tijdens de zitting op 1 december 2017 werd de verdachte geconfronteerd met de tenlastelegging, die onder andere pogingen tot doodslag en zware mishandeling omvatte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat de steekwond van 5 centimeter niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar met opzet handelde door het mes te gebruiken, maar dat er geen bewijs was voor voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante dagbehandeling en verblijf in een beschermde woonomgeving. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en toezicht om recidive te voorkomen, gezien het herhalingsgevaar van geweldsdelicten onder invloed van alcohol. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op 15 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730269-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Juvaid locatie Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 01 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van Kammen, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes die [slachtoffer 1] in of nabij zijn (rechter)schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe steek- of snijwond voor de behandeling waarvan een aantal hechtingen nodig waren, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes in of nabij de (rechter)schouder te steken en/of te snijden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes die [slachtoffer 1] in of nabij zijn (rechter)schouder heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een mes in of nabij de (rechter)schouder te steken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat onvoldoende is gebleken dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer het leven zou verliezen. Het letsel bij het slachtoffer, een steekwond van 5 centimeter, is naar algemeen spraakgebruik niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie heeft wel veroordeling voor het meer subsidiair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft evenals de officier van justitie aangevoerd dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Met betrekking tot het meest subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden opgemaakt dat op 19 augustus 2017 te Drachten een ruzie is ontstaan tussen aangever en verdachte, waarbij verdachte aangever met een mes in zijn schouder heeft gestoken. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dacht een aansteker in zijn hand te hebben in plaats van een mes, maar dat acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte hierover niet consistent heeft verklaard, dat zijn verklaring niet strookt met de verklaring van aangever die gezien heeft dat verdachte een voorwerp openklapte, zwaaiende bewegingen maakte met zijn armen, waarna aangever bemerkte dat hij gewond was en dat de aard en de plaats van de door hem aangebrachte verwonding bij aangever niet het logische gevolg zijn van een slaande beweging, maar veeleer duiden op een prikkende of stekende beweging.
Primair is ten laste gelegd dat verdachte met deze handeling heeft gepoogd aangever van het leven te beroven. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Eveneens is de rechtbank met hen van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Niet is gebleken dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever, onder meer gelet op de beperkte lengte van het lemmet van het mes. Daarnaast is er onvoldoende informatie voorhanden over de aard van het letsel dat met een mes van deze lengte kan worden toegebracht. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank voorts dat het door verdachte veroorzaakte letsel bij aangever, een 5 centimeter lange steekverwonding, onder meer gelet op het letselrapport niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Uit het dossier en hetgeen verdachte heeft verklaard over het gebeurde kan niet blijken dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met andere woorden: ‘vol opzet’ op dat gevolg heeft gehad. De vraag die vervolgens gesteld moet worden is of de verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door zijn handelen, te weten het tijdens de ruzie bewust pakken van een mes en het steken in de schouder van aangever, waarbij naar algemene ervaringsregels de kans bestond op het doorsnijden van een spier, een pees dan wel een zenuw en/of groot bloedverlies en/of permanente littekens als gevolg van zijn handelen zouden ontstaan. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 01 december 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Ik was op 19 augustus 2017 bij [slachtoffer 2] , de vriendin van [slachtoffer 1] thuis. Er ontstond een meningsverschil. Toen werd het een vechtpartij. Ik wilde mijn aansteker uit mijn zak pakken. Ik pakte mijn mesje en daarmee heb ik [slachtoffer 1] geraakt. Ik heb hem met de vuist waarin het mesje zat tegen zijn schouder geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 augustus 2017, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2017220545 d.d. 20 augustus 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was vrijdagavond/zaterdagmorgen 18 op 19 augustus 2017 in de woning van mijn vriendin, [slachtoffer 2] , [straatnaam] te Drachten. (…) Om [slachtoffer 2] te helpen zei ik tegen [verdachte] dat het beter was dat hij weg ging. Ik zag dat hij agressief was en bleef en niet weg ging. Plotseling zag ik dat [verdachte] wat uit zijn rechterbroekzak aan de voorzijde pakte. Ik zag dat hij het voorwerp openklapte. Ondertussen zag ik dat [naam] hem uit de woning probeerde te duwen en ik zag dat [verdachte] maaibewegingen maakte met zijn armen. Ik voelde helemaal niets. Plotseling hoorde ik dat [slachtoffer 2] zei dat ik op mijn schouder bloedde. Ik keek op mijn rechterschouder en zag dat mijn witgekleurde T-shirt rood opkleurde. Meteen voelde ik een branderig gevoel op die plek. Ik hoorde dat de arts er 5 hechtingen in heeft gezet en dat ik donderdag 24 augustus de hechtingen bij de huisarts moet laten verwijderen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 augustus 2017, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op vrijdagavond 18 augustus 2017 omstreeks 23.00 uur had ik een aantal mensen in mijn woning uitgenodigd om een drankje te drinken. De volgende personen waren in mijn woning: [slachtoffer 1] , dit is mijn vriend. [verdachte] dit een verre achterneef van mij. (…) Op dat moment zag ik dat [slachtoffer 1] tegenover [verdachte] stond en de rest waaronder ik zelf stond achter [slachtoffer 1] . Vervolgens zag ik dat [verdachte] wat pakte uit zijn broekzak. Volgens mij een groen voorwerp. Ik zag vervolgens dat [verdachte] met dit voorwerp sloeg op de schouders van [slachtoffer 1] . Nadat [verdachte] richting [slachtoffer 1] had geslagen werkten wij hem de deur uit en zag en hoorde ik dat [slachtoffer 1] gestoken was in zijn rug.
4. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring GGD Fryslân, op 27 oktober 2017 opgemaakt en ondertekend door T.H. Tan, Forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring: Bij lichamelijk onderzoek werd een 5 cm lange steekverwonding net aan de bovenrand van het schouderblad tot aan de spierlaag geconstateerd. Na aanvullend onderzoek werd de wond schoongemaakt en gehecht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 augustus 2017 te Drachten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes die [slachtoffer 1] in zijn (rechter)schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Meer subsidiair: Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft verder gevorderd om aan het voorwaardelijk deel bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een klinische opname en aansluitend verblijf in een beschermde woonvorm met dagbesteding, meldplicht en een drugs- en alcoholverbod.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rapporterend psycholoog heeft aangegeven dat er zowel indicaties zijn als contra-indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft betoogd dat de indicaties, waaronder dat verdachte qua ontwikkeling op een jonger niveau functioneert dan zijn kalenderleeftijd, zwaarder moeten wegen dan de contra-indicaties.
Met betrekking tot de strafoplegging acht de raadsman een jeugddetentie voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de psycholoog, recht doen aan het feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op grond van het bepaalde in artikel 77c van het wetboek van strafrecht kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht.
Blijkens de inhoud van het rapport d.d. 20 november 2017, opgemaakt door M.J.E. van Kempen, gezondheidszorgpsycholoog, over de persoon van verdachte en het dossier, is verdachte ondanks zijn meerderjarige leeftijd in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling vertraagd en in zijn ontwikkeling jonger dan zijn kalenderleeftijd. Hij is nog niet zelfredzaam, vooral door zijn lichte verstandelijke beperking. Bij de ontwikkeling van vaardigheden behoeft hij een pedagogische benadering. Hij staat echter ook voor volwassen ontwikkelingstaken, die in het kader van volwassen strafrecht en in het kader van een beschermende omgeving voor jongvolwassenen met een lichte verstandelijke beperking het beste zijn te begeleiden. Verdachte bevindt zich in een netwerk dat bekend is met grensoverschrijdend gedrag, maar hij laat zich op criminele activiteiten niet voorstaan en hij is niet verhard. Hij heeft het besef van normen en waarden, al heeft hij hulp van buitenaf nodig om zich eraan te houden, en hij is bereid om zich te laten begeleiden en sturen. Alles bij elkaar wordt geadviseerd het volwassen strafrecht van toepassing te achten.
Gelet hierop en nu de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe evenmin aanleiding geven, ziet de rechtbank geen reden om overeenkomstig artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toe te passen. Wel zal de rechtbank in de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening houden met zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door het steken in de schouder van slachtoffer [slachtoffer 1] . Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat de verwonding niet erger is geweest, is niet aan verdachte te danken. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In voornoemd rapport van M.J.E. van Kempen staat vermeld dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking. Onderliggend is sprake van gebrekkig ontwikkelde ego-functies (krenkbaarheid, gebrekkige impulscontrole, frustratietolerantie, agressieregulatie, beïnvloedbaarheid) naast een (mede op grond van de lichte verstandelijke beperking) gebrekkige ontwikkeling. Krenking in combinatie met disfunctionele cognities, agressieregulatie en alcoholgebruik hebben alles bij elkaar een rol gespeeld in het ten laste gelegde. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Psycholoog Van Kempen adviseert om aan verdachte (als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel) op te leggen dat hij wordt geplaatst in een beschermende woon- en leefomgeving voor (jong) volwassenen met een licht verstandelijke beperking, in combinatie met dagbehandeling, gericht op middelengebruik, agressieregulatie, weerbaarheid en coping. Daarnaast wordt begeleiding van de reclassering geadviseerd. Concreet denkt de psycholoog aan dagbehandeling en begeleid en beschermd wonen bij Trajectum. In verband met wachtlijsten kan eventueel ter overbrugging worden uitgeweken naar een andere setting. Het rapport van de psycholoog vermeldt verder dat voor begeleid wonen bij Trajectum een wachtlijst van twee jaar bestaat, dat de wachtlijst voor dagbehandeling daar kort is en dat verdachte kan worden aangemeld voor begeleid wonen bij de JP van den Bentstichting.
In het rapport d.d. 29 november 2017, opgemaakt door [naam], reclasseringswerker Reclassering Nederland, staat onder meer als advies een klinische behandeling bij een Forensisch Psychiatrische Afdeling als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke straf te verbinden. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat met een klinische behandeling wordt gestart.
De rechtbank zal dit advies niet volgen. De psycholoog heeft uitgebreid gemotiveerd welke interventies en behandelmogelijkheden passend worden geacht, terwijl het afwijkende advies van de reclassering niet is onderbouwd. Bovendien staat verdachte niet open voor een klinische opname.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaar en met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis, passend en oplegging daarvan geboden is. Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank hieraan verbinden het volgen van een ambulante dagbehandeling bij Trajectum, het verblijven bij een beschermd wonen instelling van de JP van den Bentstichting of een soortgelijke instelling en een drugs- en alcoholverbod met controles daarop. De rechtbank stelt de proeftijd op twee jaren, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn beperkte justitiële verleden.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het toezicht op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar verklaren. Dit betekent dat verdachte, ook als hij hoger beroep instelt, verplicht is om zich al aan de voorwaarden te houden. Het belang van dagbehandeling en het verblijven in een gestructureerde setting van begeleid en beschermd wonen en het middelenverbod is volgens de rechtbank groot. Zonder die behandeling en het verblijf in een dergelijke setting bestaat de kans dat verdachte weer een misdrijf begaat dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank acht de kans op herhaling van een dergelijk delict wanneer verdachte niet wordt begeleid en er geen toezicht op hem wordt gehouden groot. Daarvoor heeft de rechtbank meerdere aanwijzingen. In het rapport van de psycholoog staat dat het herhalingsgevaar van een geweldsdelict onder invloed van alcohol groot is. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het dreigen met een mes, nu voor het daadwerkelijk steken met een mes. Tot slot heeft verdachte zelf verklaard dat hij zich destijds verveelde, elk weekend ging stappen en steeds meer ging drinken. De rechtbank vindt het, om recidive te voorkomen, noodzakelijk dat verdachte niet opnieuw in een dergelijke negatieve spiraal terecht komt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
Bepaalt dat (van) deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich binnen zeven dagen na de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Floris Versterstraat 2 te Leeuwarden. Hierna zal hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan een ambulante dagbehandeling bij Trajectum, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde zal verblijven in een voorziening voor begeleid wonen bij de J.P. van den Bentstichting of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan middelencontroles (alcohol en verdovende middelen) en bij geconstateerd gebruik de aanwijzingen van de reclassering zal opvolgen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Post en mr. J. Biesma, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2017.