ECLI:NL:RBNNE:2017:4855

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
18/830277-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en oplichting na onvoldoende bewijs van nauwe en bewuste samenwerking

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en oplichting. De zaak kwam voort uit een incident op 21 juli 2017, waarbij de verdachte en een medeverdachte de aangever zouden hebben gedwongen tot de afgifte van geld door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat essentieel is voor een bewezenverklaring van afpersing. De verklaringen van de aangever en de medeverdachte waren niet voldoende om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van de medeverdachte om de aangever af te persen.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van oplichting, waarbij hij de aangever onder valse voorwendselen naar zijn woning zou hebben gelokt. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte of de medeverdachte de bedrieglijke handelingen hadden verricht die nodig zijn voor een bewezenverklaring van oplichting. De rechtbank kon niet vaststellen wie de seksadvertentie had geplaatst en wie de betrokken telefoons had gebruikt.

Ten slotte werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging met geweld, maar ook hier oordeelde de rechtbank dat de verklaringen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en wees de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. L.W. Janssen, en de andere rechters mr. F. de Jong en mr. M.B.W. Venema.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830277-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/820409-16, 18/820214-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van E 100,-, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachte mededaders,
- die [slachtoffer 1] met kracht in een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam] naar binnen heeft/hebben getrokken en/of -tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Geef jouw geld" en/of "Geef hem jou geld" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een mes in de hand op die [slachtoffer 1] is afgelopen en/of
- die [slachtoffer 1] met kracht aan de haren naar de grond heeft/hebben getrokken en/of
- een mes aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of een mes boven het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden;
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Groningen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten E 70,-, door valselijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een seksadvertentie op speurders.nl te zetten en/of hierbij een telefoonnummer te vermelden en/of
- zich in strijd met de waarheid voor te stellen als [naam] die seksuele diensten zou verlenen en/of een afspraak met die de [slachtoffer 2] te maken en naar een woning aan de [straatnaam] te laten komen en/of
- vervolgens tegen die de [slachtoffer 2] te zeggen dat "zijn afspraak ( [naam] )" zich aan mooi maken is (althans woorden van gelijke aard en/of strekking) en/of te vragen of [naam] al klaar is waarna [naam] zegt "Ja hoor" en/of dat hij zich vast moest gaan uitkleden en/of waarna verdachte vervolgens onder dreiging van geweld de woning moest verlaten;
3.
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door dreigend met een hond (pitbull) op die de [slachtoffer 2] af te komen en/of tegen die de [slachtoffer 2] te zeggen: "De hond is gek en gaat je bijten en/of ik stuur die hond op je af".

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat de aangifte wordt ondersteund door de volgende omstandigheden: de seksadvertentie op pagina 221 van het dossier; het feit dat het telefoonnummer dat in de seksadvertentie staat vermeld in de telefoon van getuige [getuige 1] is opgeslagen onder de naam van medeverdachte [medeverdachte] ; de verklaring van [getuige 1] dat medeverdachte [medeverdachte] continu aan het sms'en was; de in beslag genomen simkaart met het nummer eindigend op [nummer] met daarin opgeslagen het nummer van [naam] ; het in beslag genomen vouwmes. De officier van justitie is van oordeel dat verdachte in samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehandeld. Verdachte bevond zich in eerste instantie in de tuin samen met [getuige 1] , waarna hij na het horen van het woord "security" met zijn vouwmes in de hand naar binnen is gegaan en medeverdachte [medeverdachte] heeft bijgestaan. Vervolgens is onder dreiging met het mes het geld van aangever afgepakt, hetgeen gekwalificeerd dient te worden als afpersing.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat de aangifte ondersteund wordt door de seksadvertentie met het daarin vermelde telefoonnummer en de verklaring van getuige [getuige 2] . De officier van justitie hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte. Getuige [getuige 2] verklaart specifiek over de rol van verdachte.
Aangever is onder valse voorwendselen naar de woning gelokt en heeft, in de veronderstelling dat de afspraak zou worden nagekomen, geld afgegeven waarna hij vervolgens onder dreiging door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de woning uit is gewerkt. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat de aangifte gedetailleerd is en dat daaruit een modus operandi naar voren komt die gelijk is aan de werkwijze bij feit 1.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde kan tot een bewezenverklaring worden gekomen op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het medeplegen ten aanzien van de drie ten laste gelegde feiten niet kan worden bewezen omdat in geen van de gevallen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman voorts aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat, enkel de aangifte is belastend voor verdachte. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de aangifte de verklaring van verdachte bevestigt. Verdachte had geen weet van de handelingen die plaatsvonden in zijn huis. Toen hij merkte dat er iemand in zijn huis was, wilde hij dat diegene het huis zou verlaten. Het is de vraag welke bewijswaarde aan de verklaring van [getuige 2] dient te worden toegekend; zij was tijdens de verhoren ziek en/of onder invloed. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Verdachte ontkent dat hij de hond op aangever heeft afgestuurd en dat hij de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de door aangever en medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen volgt dat aangever en [medeverdachte] elkaar op 21 juli 2017 hebben getroffen in de woning aan de [straatnaam] te Groningen, zijnde de woning van verdachte. Op basis van het procesdossier staat het voor de rechtbank vast dat gedurende de tijd dat aangever en [medeverdachte] in de woning aanwezig waren, verdachte zich aanvankelijk in de achtertuin en vervolgens in de woning heeft bevonden. Om tot een bewezenverklaring van het gezamenlijk plegen van afpersing, zoals onder 1 ten laste is gelegd, te kunnen komen, moet er sprake zijn geweest van een situatie, waarin aangever door een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] werd gedwongen tot afgifte van geld door middel van geweld en/of bedreiging met geweld. Verdachte verklaart dat hij heeft toegestaan dat [medeverdachte] een afspraak had met iemand had in zijn woning, maar dat hij niet wist wat die afspraak inhield. Toen hij geschreeuw in de woning hoorde, is hij naar binnen gegaan met het vouwmes, dat hij even daarvoor in de tuin had gebruikt, nog in zijn hand. Verdachte verklaart dat hij aangever en [medeverdachte] uit elkaar wilde halen en aangever zijn huis uit wilde zetten. Verdachte ontkent dus dat zijn handelingen erop waren gericht de aangever te dwingen zijn geld af te geven. Het dossier bevat verder geen bewijsmiddelen waaruit een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] om de aangever met geweld te dwingen geld af te geven kan worden afgeleid. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op de hoogte was van een voornemen van [medeverdachte] om aangever af te persen, laat staan dat daarover onderling overleg heeft plaatsgevonden.
Hoewel de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de door de aangever afgelegde verklaringen is niet gebleken van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , waarbij de door verdachte verrichte handelingen waren bedoeld om de aangever te dwingen zijn geld af te geven. Verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde oplichting overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting te kunnen komen dient te worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, dat daartoe sprake is geweest van een bedrieglijk handelen dat kan worden aangemerkt als oplichting en dat een en ander gebeurde in een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer medeverdachten.
Op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen stelt de rechtbank vast dat aangever, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op enig moment op 27 juli 2017 gezamenlijk aanwezig waren in de woning aan de [straatnaam] te Groningen. Ook blijkt uit het dossier dat getuige [getuige 2] zich op die dag in de woning bevond.
Uit de bewijsmiddelen kan echter niet volgen dat verdachte, dan wel medeverdachte [medeverdachte] , de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. Zo blijkt uit het dossier niet wie de seksadvertentie heeft opgesteld en op speurders.nl heeft gezet. Hoewel is vastgesteld dat het in de advertentie genoemde telefoonnummer hoorde bij één van de in de woning inbeslaggenomen telefoons, is niet aangetoond aan wie de betreffende telefoon toebehoorde, dan wel door wie de telefoon werd gebruikt. Dat één van de verdachten een (telefonische) afspraak met de aangever heeft gemaakt en aangever naar de woning aan de [straatnaam] heeft laten komen staat, nu niet duidelijk is door wie het betreffende telefoonnummer werd gebruikt, evenmin vast. Ten slotte volgt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte of [medeverdachte] , zoals ten laste is gelegd, zelf tegen aangever heeft gezegd dat zijn afspraak zich aan het mooi maken was en dat aangever zich vast moest uitkleden. Aangever verklaart immers zelf dat dit hem door een vrouw is meegedeeld.
Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de verklaring van aangever over hetgeen hem is overkomen, kan zij niet komen tot een bewezenverklaring van het (mede)plegen van oplichting nu niet kan worden vastgesteld dat ten laste gelegde bedrieglijke handelingen door verdachte of [medeverdachte] zijn verricht. Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat de situatie zich heeft voorgedaan dat aangever is geconfronteerd met verdachte, de hond van verdachte en [medeverdachte] . Aangever heeft in zijn aangifte gesteld dat hij door de bewoordingen van verdachte en [medeverdachte] bang is geworden voor de hond. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de in het dossier bevindende stukken de betreffende bewoordingen die zouden zijn geuit in de richting van aangever, niet leiden tot het wettige en overtuigende bewijs dat aangever is bedreigd met een misdrijf tegen het leven of met zware mishandeling. Verdachte zal derhalve ook worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 26 september 2016, gewezen door de politierechter
in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 oktober 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 8 november 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 23 november 2016, gewezen door de politierechter
in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 164 dagen met aftrek waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 8 november 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, zal de rechtbank de vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen afwijzen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820214-16:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 26 september 2016.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820409-16:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 23 november 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. F. de Jong en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. M.C. Nijboer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2017.
Mr. Venema is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.