ECLI:NL:RBNNE:2017:4851

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
18/830278-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en oplichting na beoordeling van bewijs en verklaringen

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden. De zaak betreft een vordering na voorwaardelijke veroordeling en de tenlastelegging van afpersing en oplichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, te weten afpersing, oplichting en bedreiging met geweld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte samen met een medeverdachte handelde, maar de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De verklaringen van de aangevers werden niet als voldoende bewijs beschouwd, en de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte of de medeverdachte de tenlastegelegde bedrieglijke handelingen hadden verricht. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen, aangezien de verdachte van de nieuwe feiten werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de verdachte werd onmiddellijk in vrijheid gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830278-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 05/185430-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van E 100,-, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachte mededaders,
- die [slachtoffer 1] met kracht in een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam] naar binnen heeft/hebben getrokken en/of -tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Geef jouw geld" en/of "Geef hem jou geld" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met een mes in de hand op die [slachtoffer 1] is afgelopen en/of
- die [slachtoffer 1] met kracht aan de haren naar de grond heeft/hebben getrokken en/of
- een mes aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of een mes boven het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden;
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Groningen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten E 70,-, door valselijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een seksadvertentie op speurders.nl te zetten en/of hierbij een telefoonnummer te vermelden en/of
- zich in strijd met de waarheid voor te stellen als [naam] die seksuele diensten zou verlenen en/of een afspraak met die de [slachtoffer 2] te maken en naar een woning aan de [straatnaam] te laten komen en/of
- vervolgens tegen die de [slachtoffer 2] te zeggen dat "zijn afspraak ( [naam] )" zich aan mooi maken is (althans woorden van gelijke aard en/of strekking) en/of te vragen of [naam] al klaar is waarna [naam] zegt "Ja hoor" en/of dat hij zich vast moest gaan uitkleden en/of waarna verdachte vervolgens onder dreiging van geweld de woning moest verlaten;
3.
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door dreigend met een hond (pitbull) op die de [slachtoffer 2] af te komen en/of tegen die de [slachtoffer 2] te zeggen: "De hond is gek en gaat je bijten en/of ik stuur die hond op je af".

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat de aangifte wordt ondersteund door de volgende omstandigheden: de seksadvertentie op pagina 221 van het dossier; het feit dat het telefoonnummer dat in de seksadvertentie staat vermeld in de telefoon van getuige [getuige 1] is opgeslagen onder de naam van verdachte; de verklaring van [getuige 1] dat verdachte continu aan het sms'en was; de in beslag genomen simkaart met het nummer eindigend op [nummer] met daarin opgeslagen van het nummer van [naam] ; het in beslag genomen vouwmes. De officier van justitie acht de verklaringen van verdachte leugenachtig in zijn totaliteit bezien. Ze is van oordeel dat verdachte in samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehandeld. [medeverdachte] bevond zich in eerste instantie in de tuin samen met [getuige 1] , waarna hij na het horen van het woord "security" met zijn vouwmes in de hand naar binnen is gegaan en hij verdachte heeft bijgestaan. Vervolgens is onder dreiging met het mes het geld van aangever afgepakt hetgeen gekwalificeerd dient te worden als afpersing.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat de aangifte ondersteund wordt door de seksadvertentie met het daarin vermelde telefoonnummer en de verklaringen van getuige [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte] . De officier van justitie acht de verklaringen van verdachte leugenachtig. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangifte gedetailleerd is waaruit een modus operandi naar voren komt die gelijk is aan de werkwijze bij feit 1. Oplichting heeft plaatsgevonden omdat de aangever onder valse voorwendselen naar de woning is gelokt en dat de aangever, in de veronderstelling zijnde dat de afspraak zou worden nagekomen, geld heeft afgegeven waarna hij vervolgens onder bedreiging de woning uit is gewerkt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde kan tot een bewezenverklaring worden gekomen op basis van de betrouwbare aangifte en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van alle feiten betoogd dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dat derhalve het medeplegen niet kan worden bewezen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling door bedreiging met geweld alsmede voor de aan verdachte ten laste gelegde uitingen en handelingen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat op basis van het procesdossier niet tot een bewezenverklaring van oplichting kan worden gekomen. Het staat niet vast dat er sprake is geweest van een bedrieglijk middel en evenmin dat verdachte daar direct dan wel indirect iets mee te maken heeft gehad.
Tenslotte heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde aangevoerd dat de uitingen van verdachte niet kunnen worden gezien als een significante bijdrage aan de bedreiging geuit door medeverdachte [medeverdachte] .
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de door aangever en verdachte afgelegde verklaringen volgt dat aangever en verdachte elkaar op 21 juli 2017 hebben getroffen in de woning aan de [straatnaam] te Groningen. Op basis van het procesdossier staat het voor de rechtbank vast dat [medeverdachte] , de medeverdachte van verdachte, gedurende de tijd dat aangever in de woning aanwezig was, zich aanvankelijk in de achtertuin en vervolgens in de woning heeft bevonden.
Om tot een bewezenverklaring van het gezamenlijk plegen van afpersing, zoals onder 1 ten laste is gelegd, te kunnen komen, moet er sprake zijn geweest van een situatie, waarin aangever door een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] werd gedwongen tot afgifte van geld door middel van geweld en/of bedreiging met geweld.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij heeft toegestaan dat verdachte een afspraak had met iemand had in zijn woning, maar dat hij niet wist wat die afspraak inhield. Toen hij geschreeuw in de woning hoorde is hij naar binnen gegaan met het vouwmes, dat hij even daarvoor in de tuin had gebruikt, nog in zijn hand. [medeverdachte] verklaart dat hij aangever en verdachte uit elkaar wilde halen en aangever zijn huis uit wilde zetten. [medeverdachte] ontkent dus dat zijn handelingen erop waren gericht de aangever te dwingen zijn geld af te geven. Het dossier bevat verder geen bewijsmiddelen waaruit een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , om aangever met geweld te dwingen geld af te geven, kan worden afgeleid. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte] op de hoogte was van een voornemen van [verdachte] om aangever af te persen, laat staan dat daarover onderling overleg heeft plaatsgevonden. Hoewel de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de door de aangever afgelegde verklaringen, is niet gebleken van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , waarbij de door [medeverdachte] verrichte handelingen waren bedoeld om de aangever te dwingen zijn geld af te geven. Verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde oplichting overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting te kunnen komen dient te worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, dat daartoe sprake is geweest van een bedrieglijk handelen dat kan worden aangemerkt als oplichting en dat een en ander gebeurde in een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer medeverdachten.
Op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen stelt de rechtbank vast dat aangever, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op enig moment op 27 juli 2017 gezamenlijk aanwezig waren in de woning aan de [straatnaam] te Groningen. Ook blijkt uit het dossier dat getuige [getuige 2] zich op die dag in de woning bevond.
Uit de bewijsmiddelen kan echter niet volgen dat verdachte, dan wel medeverdachte [medeverdachte] , de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt. Zo blijkt uit het dossier niet wie de seksadvertentie heeft opgesteld en op speurders.nl heeft gezet. Hoewel is vastgesteld dat het in de advertentie genoemde telefoonnummer hoorde bij één van de in de woning inbeslaggenomen telefoons, is niet aangetoond aan wie de betreffende telefoon toebehoorde, dan wel door wie de telefoon werd gebruikt. Dat één van de verdachten een (telefonische) afspraak met de aangever heeft gemaakt en aangever naar de woning aan de [straatnaam] heeft laten komen staat, nu niet duidelijk is door wie het betreffende telefoonnummer werd gebruikt, evenmin vast. Ten slotte volgt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte of [medeverdachte] , zoals ten laste is gelegd, zelf tegen aangever heeft gezegd dat zijn afspraak zich aan het mooi maken was en dat aangever zich vast moest uitkleden. Aangever verklaart immers zelf dat dit hem door een vrouw is meegedeeld.
Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de verklaring van aangever over hetgeen hem is overkomen, kan zij niet komen tot een bewezenverklaring van het (mede)plegen van oplichting nu niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde bedrieglijke handelingen door verdachte of [medeverdachte] zijn verricht. Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat de situatie zich heeft voorgedaan dat aangever is geconfronteerd met verdachte, [medeverdachte] en de hond van [medeverdachte] . Aangever heeft in zijn aangifte gesteld dat hij door de bewoordingen van verdachte en [medeverdachte] bang is geworden voor de hond. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de in het dossier bevindende stukken de betreffende bewoordingen die zouden zijn geuit in de richting van aangever, niet leiden tot het wettige en overtuigende bewijs dat aangever is bedreigd met een misdrijf tegen het leven of met zware mishandeling. Verdachte zal derhalve ook worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 29 november 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Gelderland te Zutphen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 december 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 9 november 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De in onderhavig vonnis ten laste gelegde feiten zijn niet bewezen verklaard.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde zal de rechtbank de vordering na voorwaardelijke veroordeling afwijzen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

05/185430-16:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen d.d. 29 november 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. F. de Jong en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. M.C. Nijboer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2017.
Mr. Venema is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.