ECLI:NL:RBNNE:2017:4848

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
18/730164-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed van alcohol

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 november 2016 in Jubbega een verkeersongeval veroorzaakte waarbij een passagier om het leven kwam. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, bestuurde een personenauto en raakte in de rechterberm, waarna hij de controle over het voertuig verloor en tegen een boom botste. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, maar niet kon worden bewezen dat hij met een te hoge snelheid had gereden. De verdachte had een bloedalcoholgehalte van 0,82 promille, wat boven de toegestane limiet van 0,5 promille ligt. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uren op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de psychische gevolgen van het ongeval voor de verdachte en het leed dat aan de nabestaanden van het slachtoffer was toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730164-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Jubbega, gemeente Heerenveen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Janssenweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd
door het ontbreken van enig daglicht en/of door het ontbreken van
straatverlichting en/of
terwijl hij, verdachte, onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke
hoeveelheid) alcohol, althans na het gebruik van een (aanzienlijke)
hoeveelheid alcohol(houdende drank)
over die Janssenweg te rijden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de
toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur en/of
(vervolgens) de rechterberm in te rijden en/of
(vervolgens) zijn, verdachtes, motorrijtuig niet voortdurend onder controle te
hebben en/of te houden waarna en/of (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in een slip is geraakt en/of
waarna hij, verdachte, (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een aan
de overzijde en gezien zijn, verdachtes, rijrichting, in de linkerberm van
die Janssenweg staande boom
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Jubbega, gemeente Heerenveen,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Janssenweg,
terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd
door het ontbreken van enig daglicht en/of door het ontbreken van
straatverlichting en/of
terwijl hij, verdachte, onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke
hoeveelheid) alcohol, althans na het gebruik van een (aanzienlijke)
hoeveelheid alcohol(houdende drank),
over die Janssenweg heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan
de toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur en/of (vervolgens) in
de rechterberm is gereden en/of terecht is gekomen en/of (vervolgens) zijn,
verdachtes, voertuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of gehouden
waarna en/of (mede) waardoor het door hem, verdachte, bestuurde voertuig in
een slip is geraakt en/of
waarna hij, verdachte, (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde
voertuig, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een aan de
overzijde en gezien zijn, verdachtes, rijrichting, in de linkerberm van die
Janssenweg staande boom
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Jubbega, gemeente Heerenveen, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van
verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,82 milligram, in elk geval
hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegd. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte verkeerde ten tijde van het verkeersongeval onder invloed van alcoholhoudende drank. Uit onderzoek is gebleken dat hij meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken. Voorts blijkt uit het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (verder: VOA) dat de gereden snelheid zeer waarschijnlijk tussen de 68 en 96 kilometer per uur heeft gelegen. Nu de mogelijkheid bestaat dat verdachte 68 kilometer per uur heeft gereden, waar 60 was toegestaan, kan niet bewezen worden dat de maximumsnelheid in ernstige mate is overschreden. Evenwel is de overschrijding van de maximumsnelheid wel een component van de schuld van verdachte aan het ongeval.
Op grond van de stukken kan vastgesteld worden dat er causaal verband is tussen het verkeersgedrag van verdachte en het ongeval, alsmede tussen het ongeval en de dood van [slachtoffer].
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde schuld heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte meerdere verkeersregels heeft overtreden, te weten overschrijding van de maximumsnelheid en rijden onder invloed van alcohol. Door deze factoren was verdachte niet meer in staat naar behoren te reageren op het in de berm raken van de auto waardoor hij een foute stuurcorrectie maakte en de controle over de auto verloor. De officier van justitie vordert op grond hiervan dat wordt bewezen verklaard dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van de stukken enkel bewezen kan worden dat verdachte de controle over zijn voertuig verloor terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en waarbij sprake was van een hogere snelheid dan ter plaatste was toegestaan. De raadsman heeft ten aanzien van dit laatste punt verzocht dat wordt uitgegaan van overschrijding van de maximumsnelheid met 8 kilometer per uur, nu een forsere snelheidsovertreding op grond van het dossier niet bewezen kan worden.
Met betrekking tot de beoordeling of deze volgens de raadsman te bewijzen verkeersgedragingen schuld opleveren zoals onder 1 primair ten laste gelegd, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting van 1 december 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 20 november 2016 te Jubbega in de gemeente Heerenveen een personenauto bestuurd terwijl ik onder invloed verkeerde van alcohol. Ik had vier of vijf fluitjes bier gedronken. [slachtoffer] zat naast mij op de passagiersstoel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 31 december 2016, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op zondag 20 november 2016 hebben wij naar de toedracht van het hierna omschreven verkeersongeval ter plaatse een onderzoek ingesteld.
1.3
Betrokken voertuig
Bij dat ongeval was het volgende voertuig betrokken:
Volkswagen Golf (personenauto, hierna Golf genoemd).
1.4
Beknopte ongevalsbeschrijving (n.a.v. onderzoek)
Het ongeval had eerder die dag, omstreeks 18:23 uur, plaatsgevonden op de P.W.
Janssenweg onder Jubbega, in de gemeente Heerenveen.
De bestuurder van de Golf had met zijn voertuig op deze weg gereden. Hij
was in de rechterberm terecht gekomen. In een poging uit de berm te komen, raakte de Golf in een slip en botste vervolgens in de linker berm tegen een boom. Zowel de bestuurder als de passagier raakten ten gevolge van deze botsing zwaar gewond en werden overgebracht naar een ziekenhuis. De passagier overleed daar de volgende dag aan zijn verwondingen.
1.6
Conclusie / beantwoording
A. Het ongeval is vrijwel zeker te wijten geweest aan de bestuurdersafhankelijke gedragingen van de bestuurder van de Golf. Hij kwam in de rechter berm terecht en verloor daarna de controle over zijn voertuig.
2.4
Aangetroffen eindpositie
De Golf bevond zich op de plaats en in de positie waarin deze na het ongeval tot stilstand was gekomen. De Golf stond in de linker berm, met de rechter flank bij/tegen een boom.
2.5
Aangetroffen sporen
Tijdens het onderzoek werden in de rechter berm meerdere bandensporen aangetroffen.
Wij troffen één bandenspoor aan dat gezien het verloop daarvan vrijwel zeker was afgetekend door de Golf en zich kenmerkte als rijspoor. Het spoor was een boogvormig spoor, afgetekend door de rechter wielen van de Golf.
Ongeveer 18,9 meter na het 0-punt en ongeveer 1,3 meter rechts van de meetlijn was er een
splitsing in het spoor zichtbaar. Het spoor boog af naar links richting rijbaankant.
Wij troffen op de rijbaan een dun bandenspoor aan. Het betrof een wringspoor dat gezien het verloop (in het verlengde van het spoor komende uit de berm en in een boog naar links richting eindpositie) waarschijnlijk was afgetekend door het rechter voorwiel van de Golf.
3. Een schouwverslag van de GGD Groningen, op 21 november 2016 opgemaakt en ondertekend door dr. J. Broer, forensisch arts, KNMG, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Client: [slachtoffer]
Conclusie
Niet-natuurlijk overlijden ten gevolge van eenzijdig ongeval auto tegen boom waarbij ernstig schedel/hersenletsel is ontstaan. Tevens gebroken nekwervel, meerdere gebroken ribben, longkneuzing en gebroken rechterbeen.

Bewijsoverweging

Met betrekking tot de door verdachte gereden snelheid overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse is onderzoek gedaan naar de gereden snelheid vlak voordat het ongeval plaatsvond. De onderzoekers hebben gerelateerd dat zij niet konden vaststellen hoe groot de vertraging van de auto was nadat deze in een slip raakte. Er werd daarom uitgegaan van een lage vertragingswaarde. Verder werd, kijkend naar de schade aan de auto, op basis van ervaring geschat dat de auto minimaal 50 en maximaal 70 kilometer per uur reed. Deze gegevens werden vervolgens gebruikt in een rekenformule, die door een ontoereikend computerprogramma niet geproduceerd kon worden, waarna de conclusie luidde dat de auto op het moment dat deze in een slip raakte minimaal 68 en maximaal 96 kilometer per uur reed.
De rechtbank stelt vast dat deze conclusie door een gebrek aan gegevens gebaseerd is op schattingen en aannames, terwijl de gebruikte rekenformule niet controleerbaar is. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze conclusie, die bovendien een grote marge kent, niet bruikbaar is voor het bewijs dat verdachte met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat, nu ook overigens niet blijkt dat verdachte te hard heeft gereden, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met een (aanzienlijk) hogere snelheid heeft gereden dan de daar toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur. Dat deel van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal de rechtbank dan ook niet betrekken bij de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval.
Ditzelfde geldt voor het deel van de tenlastelegging waar is opgenomen dat het zicht van verdachte werd belemmerd, beperkt en/of gehinderd. Daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken wanneer enkel sprake is van het ontbreken van daglicht. Uit het dossier komt immers naar voren dat de verlichting van de auto en de straatverlichting wel functioneerden.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van alcohol de auto heeft bestuurd. Blijkens onderzoek bedroeg het bloedalcoholgehalte 0,82 promille terwijl dit niet hoger dan 0,5 promille had mogen zijn. Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte met de rechterwielen van de auto in de berm is gekomen, waarna hij de auto niet onder controle wist te houden, in een slip raakte waarbij de auto vervolgens tegen een boom tot stilstand is gekomen. [slachtoffer] kwam ten gevolge van dit ongeval om het leven.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 van belang, het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol het reactievermogen aanzienlijk doet verminderen. Daarnaast is verdachte niet voortdurend in staat geweest zijn voertuig onder controle te houden, terwijl daarvoor geen andere oorzaak is gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat het aan het alcoholgebruik te wijten is geweest dat verdachte niet in staat was om zijn voertuig onder controle te houden nadat de auto met de wielen in de berm terecht kwam. Dat brengt mee dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ontstaan van het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat deze verkeersgedragingen dusdanig ernstig zijn dat verdachte schuld heeft aan het ongeval waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Met betrekking tot de mate van schuld is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van ‘zeer onvoorzichtig’ rijgedrag zoals door de officier van justitie gevorderd, maar van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte. De rechtbank betrekt hierbij dat zij niet bewezen acht dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden, en dat de overschrijding van de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol niet zo hoog was dat reeds daarom ‘zeer onvoorzichtig’ is gereden.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van politie d.d. 6 februari 2017, opgenomen in voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
3. Een deskundigenrapport "Alcohol in het verkeer" afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.11.23.053, d.d. 29 november 2016 opgemaakt door drs. R. Oosting, apotheker, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, inhoudende zijn verklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 20 november 2016 te Jubbega, gemeente Heerenveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Janssenweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, terwijl hij, verdachte, onder invloed verkeerde van een hoeveelheid alcohol, over die Janssenweg te rijden en vervolgens de rechterberm in te rijden en vervolgens zijn, verdachtes, motorrijtuig niet voortdurend onder controle te hebben en te houden, waarna en mede waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in een slip is geraakt en waarna hij, verdachte, vervolgens met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, is gebotst tegen een aan de overzijde en gezien zijn, verdachtes, rijrichting, in de linkerberm van die Janssenweg staande boom,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], werd gedood;
2.
hij op 20 november 2016 te Jubbega, gemeente Heerenveen, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,82 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
2. Overtreding van artikel 8 tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf nu verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en gezien de psychische gevolgen die het ongeval voor verdachte hebben.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval ten gevolge waarvan [slachtoffer] werd gedood. Verdachte verkeerde ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol.
Door de dood van de 22-jarige [slachtoffer] is aan zijn nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Zij moeten verder zonder hun dierbare.
Verdachte is nooit eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
Niet alleen aan de familie en vrienden van [slachtoffer] is onherstelbaar leed toegebracht, ook verdachte gaat zwaar gebukt onder het ongeval dat door hem is veroorzaakt en waarbij zijn vriend om het leven is gekomen. Verdachte ontvangt hulp van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en zegt veel steun te ervaren van mensen uit zijn omgeving. Verdachte heeft zelf de uitslag van het bloedonderzoek aan de ouders van [slachtoffer] verteld en hij bezoekt hen nog regelmatig. Hieruit blijkt verdachtes betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel.
Ook de reclassering stelt vast dat verdachte een aangeslagen man is die worstelt met een groot schuldgevoel. Verder blijkt uit het opgemaakte rapport dat er geen problemen spelen in het leven van verdachte waar het gaat om onder meer werk, huisvesting, financiën en relaties met anderen. De reclassering onthoudt zich van het geven van een strafadvies.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste combinatie van een taakstraf en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend is. De rechtbank zal echter de duur van de op te leggen taakstraf matigen nu zij, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte te snel heeft gereden. Verder komt de rechtbank tot bewezenverklaring van een lichtere mate van schuld dan de officier van justitie. De rechtbank merkt tot slot op dat zij de door de raadsman verzochte geheel voorwaardelijke straf, onvoldoende recht vindt doen aan de ernst van het feit. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een straf zoals hierna te melden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, voor de duur van 180 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1 voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 12 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. J.E. Biesma en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2017.