ECLI:NL:RBNNE:2017:4817

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
18/830488-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte na steekincident met ex-vriendin

Op 14 december 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 16 december 2016 zijn ex-vriendin heeft doodgestoken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden is opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de dood van zijn ex-vriendin heeft veroorzaakt door haar meermalen met een mes in het lichaam te steken, met name in de linker borstkas, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte had een relatie met het slachtoffer, maar deze was recent beëindigd. Op de dag van het incident eiste de verdachte uitleg over de relatie, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie. De verdachte heeft verklaard dat hij het mes had gepakt om te dreigen, maar de rechtbank achtte het aannemelijk dat hij opzet had om het slachtoffer te doden. De rechtbank verwierp het beroep op putatief noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had gezocht en geweld had toegepast. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, maar dat dit niet leidde tot vrijspraak. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming is met de ernst van het delict, rekening houdend met de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830488-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te Zwolle PPC.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2016, in de gemeente Veendam, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans (met kracht) (samen)drukkend en/of (om)snoerend geweld op de keel/hals van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of (met kracht) op de keel/hals van die [slachtoffer] geslagen en/of
gestompt, en/of (daarbij/vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken (onder meer hoog in de borstkas links), ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 december 2016, in de gemeente Veendam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden, althans (met kracht) (samen)drukkend en/of (om)snoerend geweld op de keel/hals van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of (met kracht) op de keel/hals van die [slachtoffer] geslagen en/of
gestompt, en/of (daarbij/vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken (onder meer hoog in de borstkas links), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de primair ten laste gelegde moord gevorderd.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de processtukken als meest aannemelijk scenario moet worden aangenomen, onder uitsluiting van alternatieve scenario's, dat verdachte meerdere steekverwondingen heeft toegebracht in de borststreek van [slachtoffer] , waardoor deze is komen te overlijden. Verdachte heeft opzet gehad op de dood van [slachtoffer] dan wel heeft hij op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] van het leven zou beroven. Dat door verdachte is gesteld dat hij een black-out heeft gehad of nog immer geen herinnering heeft ter zake een deel van het steekincident, staat aan de bewezenverklaring van het opzet niet in de weg. Er is immers niet gebleken dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Voorts heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld. Uit het sms-bericht dat verdachte voorafgaand aan het incident (+/- 30 minuten) naar zijn oom heeft verstuurd, blijkt dat hij een soort van afscheid heeft aangekondigd. Verdachte heeft verklaard dat hij dat bericht heeft verstuurd omdat niets meer voor hem hoefde. Op de vraag wat niet meer hoefde heeft verdachte bij de politie gezegd: 'alles niet meer'. Uit verdachtes verklaring blijkt verder dat hij tijdens de ruzie met [slachtoffer] een mes ter hand heeft genomen op het moment dat [slachtoffer] richting de hal liep. [slachtoffer] heeft daarbij kennelijk getracht een confrontatie met verdachte te vermijden. Verdachte is hierna achter [slachtoffer] aangelopen. In de hal is vervolgens een schermutseling ontstaan, waarbij verdachte [slachtoffer] van achteren heeft vastgepakt en beiden ten val zijn gekomen. Bovendien heeft verdachte voorafgaand aan het fatale steekincident getracht de keel van [slachtoffer] dicht te knijpen, zowel in de hal als eerder op de bank.
De worsteling heeft geleid tot het bewuste steekincident. Gelet op de feiten en omstandigheden kan worden gesteld dat verdachte ten tijde van het voorval voldoende tijd en gelegenheid voor reflectie heeft gehad en dat hij zich op zijn voorgenomen daad heeft kunnen bezinnen. Het feit dat door de deskundigen is vastgesteld dat de psychische problematiek van verdachte zijn keuzevrijheid sterk heeft ingeperkt, maakt dit niet anders. Verdachte lijkt niet, getuige ook zijn lezing aangaande het pakken van een mes, vanuit een directe opwelling te hebben gehandeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit, omdat verdachte geen enkele herinnering heeft aan het daadwerkelijk steken van [slachtoffer] , zodat het opzet ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het bestanddeel voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het sms-bericht dat verdachte heeft verstuurd betrekking had op het beëindigen van zijn eigen leven. Verdachte heeft het mes gepakt om [slachtoffer] te dreigen, teneinde haar zwijgen te doorbreken, niet om haar van het leven te beroven.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Begin 2016 kreeg ik een relatie met [slachtoffer] . Het klopt dat ik wantrouwend was naar mensen. Dat kwam door een gebeurtenis enkele jaren geleden in Amsterdam, te weten de bijzondere gang van zaken bij een politieverhoor in een strafzaak over drugs waarin ik verdachte was. Ook naar [slachtoffer] toe was ik wantrouwend. Ik dacht soms dat ze betrokken was bij het complot dat tegen mij was gesmeed.
Op 16 december 2016 was ik in de woning aan de [straatnaam] te Veendam aanwezig. Dit is de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] was daar ook aanwezig. Wij zaten samen op de bank waar er tussen ons een worsteling ontstond omdat ze mij negeerde. Ik ging vervolgens aan de keukentafel zitten en stuurde een SMS-bericht aan mijn oom. [slachtoffer] zat toen nog op de bank in de woonkamer. Ik wilde over onze relatie praten. Ze gaf echter steeds geen antwoord op mijn vragen. Deze vragen gingen ook over enkele bijzondere gebeurtenissen tijdens onze relatie. Ik zei tegen haar dat ze bij mij moest komen zitten. Ze deed dit vervolgens heel even, pakte toen twee waxinelichthouders, stond op en liep in de richting van de gang. Ik stond toen ook op en pakte het mes dat op de keukentafel lag. Dat mes was het mes dat de politie de dag ervoor van mij had afgepakt. Ik liep achter [slachtoffer] aan en wilde voorkomen dat ze de deur tussen de kamer en de gang dicht deed en kreeg toen een waxinelichthouder tegen mijn hoofd. Met het mes wilde ik haar onder druk zetten, zodat ik antwoord zou krijgen op mijn vragen. Zij liep naar de voordeur. Ze wilde de voordeur openen. Ik pakte haar toen van achteren vast. Ik deed mijn arm om haar nek. Ik schoof daarbij met mijn been naar voren, waarbij mijn knie door de ruit van de voordeur ging. De ruit ging daardoor kapot. Op dat moment verloor ik mijn evenwicht. We klapten met zijn tweeën op de grond. Ik draaide mij toen om en ging boven op haar zitten. Mijn knieën waren aan weerszijden van haar lichaam op de grond. Er werd toen geschreeuwd. Ik wilde van haar weten waarom een aantal dingen op een bepaalde manier was gegaan. [slachtoffer] gaf geen antwoord. Ze gilde. Ik had het mes eerst naast haar, maar toen ze ging bewegen pakte ik haar bij haar keel vast. Met de andere hand hield ik het mes voor haar. Zij probeerde het mes weg te duwen en daardoor voelde ik het mes in mijn zij steken. Door die gewaarwording draaide ik door. Ik herinner me wel dat ik op enig moment daarna bovenop haar zat met mijn handen onder het bloed en dat zij daar maar lag.
Ik belde toen 112. Rondom het bellen stak ik mijzelf met het mes een aantal keren in de borst. Ik wilde niet meer leven. Tijdens dit gebeuren waren alleen wij tweeën in huis.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2016, opgenomen op pagina 119 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016354075 d.d. 18 januari 2017, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op vrijdag 16 december 2016 omstreeks 11.15 uur werd door de Meldkamer
Noord-Nederland de melding uitgegeven van een verdachte situatie op het adres
[straatnaam] te Veendam. Vanaf dit adres zou het alarmnummer gebeld zijn,
echter zou er na een korte tijd ook weer zijn opgehangen. Er was geen contact meer
(te krijgen) met de persoon die het alarmnummer had gebeld.
Eenmaal bij de woning zag ik buiten op de grond bij de voordeur glasscherven liggen. Toen ik door de kapotte ruit in de hal van de woning keek, zag ik hier op de grond onder aan de trap een man en een vrouw op de grond liggen. Ik zag dat de vrouw met haar voeten richting de voordeur lag. Ik zag dat de man met zijn voeten richting de woonkamer lag. Ik zag dat de man en vrouw met hun hoofden naar elkaar toe lagen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] zag dat mijn collega [verbalisant 2] met een zogenaamde rammeneur
de voordeur probeerde te openen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , voelde en zag dat de voordeur vervolgens open wilde waarna
ik de woning binnentrad. Ik zag dat de vrouw erg bleek was. Ik boog mij over de man en
zag dat hij op zijn rechterzijde lag. Ik zag dat zijn oogleden bewogen. Ik zag dat zijn
linkerhand open was en ik zag in zijn hand een relatief klein mes liggen. Ik zag dat
zijn linkerhand onder het bloed zat. Aangezien de man nog in leven was heb ik het mes met mijn handen uit zijn hand gepakt en deze op één van de eerste treden van de trap gelegd.
Ik heb mij vervolgens bij mijn collega [verbalisant 3] gevoegd en hielp hem met reanimeren. Middels een mondkapje beademde ik de vrouw. Ik zag dat zij een steekwond had op haar linker bovenarm en op haar borst. De tweede ter plaatse gekomen ambulance ontfermde zich vervolgens over de vrouw.
Een van de ambulancebroeders vroeg aan mij of het al bekend was wie deze man is. Hierop heb ik een portemonnee uit zijn rechter broekzak gehaald en hierin vond ik een
rijbewijs. De foto was gelijkend op de man. Het bleek te gaan om [verdachte]
geboren op [geboortedatum] -1965 te [geboorteplaats] .
Op vrijdag 16 december 2016 omstreeks 13.05 uur werd in het Universitair Medisch
Centrum te Groningen door de dienstdoende arts de dood geconstateerd van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] en gewoond hebbende aan de [straatnaam] , [woonplaats] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2016, opgenomen op pagina 178 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016354075 d.d. 18 januari 2017, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Omstreeks 22.25 uur kwamen wij aan bij de [straatnaam] te Veenadam. De deur werd geopend door de vriendin van [verdachte] . Zij vertelde [verdachte] dat hij direct op bed moest gaan en zij geen discussie wilde. Dat zij ons, de politie, weer zou bellen als hij zich hier niet aan zou houden. Wij hebben het mes dat [verdachte] bij zich had aan zijn vriendin overhandigd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2016, opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik verbalisant [verbalisant 4] verklaar het volgende:
Op vrijdag 16 december 2016 omstreeks 11:25 uur reed ik, samen met collega [verbalisant 6], in een opvallend dienstvoertuig. Ik werd verzocht te gaan naar de [straatnaam] te Veendam.
Nadat er toegang tot de woning middels de voordeur mogelijk was, zag ik dat er twee
personen in de hal lagen. Ik zag dat er een vrouwspersoon op haar rug, vlak achter de
voordeur, lag met haar voeten richting de voordeur en haar hoofd richting de
kamerdeur. Ik zag dat de manspersoon gedeeltelijk op de rechterarm van de
vrouwpersoon lag.
Ik zag dat collega [verbalisant 1] het mes, welke hij uit de linkerhand van de manspersoon had
gehaald, op tweede trede van de trap had gelegd. Tevens zag ik dat er op dezelfde
trap een huistelefoon lag. Hierop heb ik beide voorwerpen in beslag genomen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2017, opgenomen als Bijlage 1 van het forensisch dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016354075 d.d. 12 juni 2017, inhoudende als relaas van verbalisanten:
De door collega [verbalisant 4] in beslag genomen goederen werden op vrijdag 16 december 2016 om 12.40 uur aan mij, verbalisant [verbalisant 5] , overgedragen.
De sporendragers waren, elk afzonderlijk, verpakt in een papieren zak dan wel in een messenkoker. De sporendragers werden door mij, [verbalisant 5] , elk afzonderlijk, voorzien van een SIN sticker: AAJG4250NL (telefoon) en AAJG4254NL (mes).
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.12.16.150 (aanvraag 4), d.d. 14 maart 2017 opgemaakt door dr. A.G.M. van Gorp, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen als Bijlage 13 in voornoemd forensisch dossier, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Mes AAJG4254NL
Het mes is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn verspreid over het lemmet en het heft van het mes bloedsporen aangetroffen. Daarnaast is op het lemmet van het mes op weefsel lijkend materiaal aangetroffen. Het op weefsel lijkend materiaal en zeven bloedsporen zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als AAJG4254NL#02 (op weefsel lijkend materiaal) en AAJG4254NL#03 tot en met #09 (bloedsporen) veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Het heft van het mes is bemonsterd waarbij is getracht geen bloed in de bemonstering te
verzamelen. In deze bemonstering is ondanks de gekozen bemonsteringsstrategie bloed
aangetroffen. De bemonstering is als AAJG4254NL#01 veiliggesteld voor een
DNA-onderzoek
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.12.16.150 (aanvraag 001), d.d. 20 februari 2017 opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen als Bijlage 14 in voornoemd forensisch dossier, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Ontvangen van Eenheid Noord-Nederland
Datum ontvangst 17 december 2016
Datum sectie 17 december 2016
Naam [slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats [geboorteplaats]
De bovengenoemde persoon is overleden in het UMCG op 16 december 2016
omstreeks 13.00 uur.
Het lichaam werd mij aangewezen en daarna overhandigd door de heer [verbalisant 7]
van de Eenheid Noord-Nederland en is na gedane schouwing aan deze
teruggegeven.
Vraagstelling
In opdracht van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland
werd nagegaan de oorzaak van de dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
Een samenvatting van de resultaten van de uit- en inwendige schouwing volgt hieronder.
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1968, is
het navolgende gebleken:
A: Uitwendig
4. Er waren 5 scherprandige huidperforaties (A tot en met E) en 5 snijletsels
(handen; letsel F en G), alle met omgevende bloeduitstorting.
Letsel A: Hoog aan de linker bovenarm, aan de voor-buigzijde, was een
scherprandige huidperforatie van circa 3,5 cm met middenwaarts een puntig
uiteinde met een krasvormige uitloper van 0,5 cm en zijwaarts een stomp
uiteinde. Dit letsel was circa 10,5 cm verwijderd van de schoudertop.
Letsel B: Hoog aan de linker bovenarm, nabij de oksel, was een
scherprandige huidperforatie van circa 2 cm met hoofdwaarts een puntig
uiteinde en voetwaarts een stomp uiteinde. Dit letsel was gelegen op circa
12,5 cm van de schoudertop.
Letsel C: Aan de borstkas links, nabij de linker oksel was een scherprandige
huidperforatie van circa 2 cm met hoofdwaarts een puntig uiteinde en
voetwaarts een stomp uiteinde.
Letsel D: Hoog aan de borstkas links was een scherprandige huidperforatie
van circa 2 cm waarbij beide uiteinden iets stomp leken. Zijwaarts van het
letsel was een blauwe huidverkleuring van circa 2 x 1,5 cm. Dit letsel is
gelegen op circa 148 cm van de voetzoolrand en circa 10 cm links van de
middenlijn.
Letsel E: Aan de linkerborst was een scherprandige huidperforatie van circa
2 cm, waarbij het zijwaarts gelegen uiteinde een puntig aspect had en het
middenwaarts gelegen uiteinde een stomp aspect had. Dit letsel was
gelegen op circa 133 cm van de voetzoolrand en circa 7 cm links van de
middenlijn.
Letsel F: aan de rechterhand waren 2 oppervlakkige huidklievingen van
circa 1 cm (buigzijde rechter wijsvinger) en circa 0,3 cm (buigzijde duim).
Letsel G: Aan de linkerhand waren 3 oppervlakkige huidklievingen ( 1 aan
de linker ringvinger en 2 aan de handpalm).
5. Letsel H: Links aan de hals en iets rechts voor in de hals (in een gebied van
circa 8 x 11 cm) waren 2 op een lijn gelegen rode huidverkleuringen door
bloeduitstorting met oppervlakkige huidbeschadiging van circa 2 x 0,5 cm.
Er waren tevens 3 kleine krasvormige huidbeschadigingen van circa 0,5 cm;
een krasvormige huidbeschadiging van circa 1 cm en een krasvormige
onderbroken huidbeschadiging van circa 4,5 cm. Laag in de hals rechts was
vage rode vlekkerige verkleuring door bloeduitstorting in een gebied van
circa 2 x 2 cm.
6. Letsel I: Aan de kaakrand links, de kin, de rechterwang was onder andere
rode vlekkerige huidverkleuring van circa 4 x 2 cm, een krasvormige
huidbeschadiging van circa 0,5 cm en enkele kleine onregelmatige
oppervlakkige huidbeschadigingen.
7. Verspreid aan het lichaam waren krasvormige huidbeschadigingen,
waaronder aan de strekzijde van de rechterpols van circa 0,4 cm, aan de
strekzijde van de rechteronderarm van circa 4 cm aan de strekzijde van de
linker onderarm van circa 0,5 cm. Aan de rug rechts was een oppervlakkige
huidklieving van circa 0,7 cm.
B: Inwendig
1. In relatie met letsel D (sub A4) was er een steekkanaal ter lengte van minimaal
circa 3 cm rugwaarts en gering naar links verlopend.
Om het steekkanaal was bloeduitstorting en er was klieving van onder andere de
eerste rib, de tussenribspieren, de bovenkwab van de linkerlong, de aorta en de
linkerlongslagader. In de linkerborstholte was 1200 ml bloed waarbij de linkerlong
was samengedrukt en er verschuiving was van het hart naar rechts (door
massawerking/druk door het bloed). Aangezien een vast inwendig meetpunt
ontbrak, de borstholte was bereikt en de long zacht weefsel betreft (indrukbaar) kon
het steekkanaal inwendig niet betrouwbaar worden gemeten en kan alleen een
minimale steekkanaallengte van circa 3 cm worden aangegeven.
2. In relatie met de letsels A en B was er een doorsteek aan de linker bovenarm met
een lengte van circa 4 cm.
In relatie met letsel C was er een steekkanaal naar rechts en gering hoofdwaarts
verlopend van circa 8 cm. Letsel C kan in relatie staan met letsel A en B.
In relatie met letsel E was er een steekkanaal van circa 5,5 cm rugwaarts en iets
naar rechts verlopend.
Interpretatie van resultaten
Bij sectie werden de letsels A tot en met G (5 steekletsels en 5 snijletsels sub A4)
vastgesteld die bij leven waren ontstaan door inwerking van scherprandig
perforerend, snijdend (letsels F en G) geweld, zoals opgeleverd kan worden door
een scherprandig voorwerp (of meerdere scherprandige voorwerpen), zoals
bijvoorbeeld een mes (of meerdere messen).
Letsel C had een rechtlijnig aspect met een stomp en een puntig uiteinde.
Het is waarschijnlijker dergelijke bevindingen aan te treffen indien sprake is geweest
van een eenzijdig scherprandig voorwerp dan indien sprake is geweest van een
tweezijdig scherprandig voorwerp. Het langst gemeten steekkanaal was in relatie
met letsel C en was circa 8 cm.
In relatie met letsel D was onder andere de grote lichaamsslagader (aorta) en de
linkerlongslagader geperforeerd waarbij bloed in de linkerborstholte met
verschuiving van het hart naar rechts en fors bloedverlies was ontstaan. Het
overlijden wordt verklaard door algehele weefselschade door fors bloedverlies en
longfunctiestoornissen. De bevindingen sub A3 en B3 passen bij fors bloedverlies.
De overige huidperforaties sub A4 hebben middels bloedverlies een bijdrage aan het
overlijden geleverd. De letsels A en B kunnen in relatie staan met letsel C.
De letsels beschreven onder letsel F en G (sub A4) passen bij afweerletsel tegen
scherprandig geweld.
De krasvormige beschadigingen aan het lichaam sub A7 en de krasvormige
huidbeschadigingen beschreven aan het gelaat en de hals (letsels H en I) zijn bij
leven ontstaan als gevolg van botsen, in aanraking komen met of tegen een tamelijk
scherprandig of puntig voorwerp, waarbij de krasvormige huidbeschadigingen aan
de onderarmen ook in het kader van afweer kunnen zijn ontstaan.
De krasvormige beschadigingen aan het gelaat en de hals kunnen veroorzaakt zijn
door een tamelijk scherprandige nagel, echter dit hoeft niet het geval te zijn en kan ook
een ander scherprandig voorwerp betreffen. Volgens de schouwarts zou sprake zijn
van een gebroken nagel van het slachtoffer, echter dit kon bij sectie niet worden
geobjectiveerd (de nagels zouden zijn geknipt).
Bij sectie werden aan en in de hals bloeduitstortingen en breuken (middels
macroscopisch en microscopisch onderzoek) aan het strottenhoofd (sub A5 en B4)
vastgesteld, die bij leven waren ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig
mechanisch (samen)drukkend en/of (om)snoerend geweld op de hals al dan niet in
combinatie met stomp botsend geweld (zoals stoten, hard tegen structuren
aankomen, slaan). Onder mechanisch (samen)drukkend en/of (om)snoerend geweld
op de hals wordt onder andere verstaan, manuele verwurging en/ of verwurging
door een ligatuur. Gezien de aperte doodsoorzaak (uitwendig mechanisch
scherprandig perforerend geweld) is dit geweld niet van betekenis geweest voor het
intreden van de dood. Wel kan het van betekenis zijn geweest voor de toedracht.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam [slachtoffer] , 48 jaren oud
geworden, wordt het intreden van de dood verklaard door verwikkelingen van
uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld (1 steekverwonding hoog
aan de borstkas links), waarbij de overige steekletsels hebben bijgedragen aan het
overlijden.
8. Een brief gedateerd 26 mei 2017 afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.12.16.150, S2016-258 opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen als Bijlage 17 in voornoemd forensisch dossier, voor zover inhoudende als haar verklaring:
Vraag: Zijn of kunnen de verwondingen bij overledene [slachtoffer] aangebracht met het aangetroffen mes, welke verdachte [verdachte] in zijn linkerhand had bij het aantreffen?
Antwoord: Alle steekverwondingen kunnen zijn veroorzaakt door het mes.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aanleiding
Op 16 december 2016 om 11.21 uur werd met de 112-alarmcentrale gebeld. De medewerker van de centrale verbond de melder met de politie door. Aan de politiecentralist gaf de melder het adres [straatnaam] te Veendam door. De melder liet de lijn daarna open, waarna de verbinding na enige minuten werd verbroken zonder dat er door de melder verder iets was gezegd.
Naar aanleiding hiervan stuurde de meldkamer van politie Noord-Nederland een politie-eenheid naar voornoemd adres. In de woning trof de politie een man, verdachte, en een vrouw, [slachtoffer] , aan, die in de gang op de grond lagen. Op het lichaam van beide personen werden verwondingen ter hoogte van de borst geconstateerd. Verdachte en [slachtoffer] werden naar het Universitair Medisch Centrum Groningen gebracht, alwaar om 13.05 uur de dood van [slachtoffer] werd vastgesteld.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 december 2016 bevond verdachte zich in de woning van [slachtoffer] aan de [straatnaam] te Veendam; in de daaraan voorafgaande avond had de politie hem met instemming van [slachtoffer] bij haar gebracht omdat hij geen onderdak had en onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte en [slachtoffer] hadden tot voor kort een affectieve relatie met elkaar. Door [slachtoffer] was bij de komst van verdachte die avond nadrukkelijk aangegeven dat hij moest gaan slapen en dat zij geen discussie wilde. Desondanks eiste verdachte de volgende ochtend, 16 december 2016, wel een gesprek over relationele kwesties tussen hen waarbij hij per sé antwoord wilde krijgen op de vragen die hij had. Deze vragen vloeiden mede voort uit de overtuiging van verdachte dat er vanuit Amsterdam een complot tegen hem was beraamd en dat [slachtoffer] daarbij betrokken was. [slachtoffer] , die de dag ervoor de relatie had beëindigd, negeerde de vragen van verdachte min of meer waarop er een worsteling op de bank ontstond.
Op enig moment ging verdachte vervolgens aan de keukentafel zitten en verstuurde een sms-bericht naar zijn oom. Hij vroeg [slachtoffer] vervolgens om bij hem te komen zitten, zodat ze konden praten. [slachtoffer] liep naar de tafel waaraan ze kort plaatsnam. [slachtoffer] stond vervolgens op en liep nadat zij twee waxinelichthouders van tafel had gepakt, via de woonkamer in de richting van de gang. Verdachte pakte toen het mes dat op de tafel lag en liep achter [slachtoffer] aan, die de deur van de kamer naar de gang achter zich wilde sluiten. Toen verdachte haar dat wilde beletten voelde hij een waxinelichthouder tegen zijn hoofd. In de gang probeerde [slachtoffer] de voordeur te openen, maar ook dit werd haar door verdachte belet. Verdachte deed daartoe zijn arm om de nek van [slachtoffer] , terwijl hij achter haar stond. Verdachte en [slachtoffer] vielen hierdoor op de grond. Vervolgens ging verdachte op [slachtoffer] zitten, met zijn knieën aan weerszijden van haar lichaam op de grond. Hij hing met zijn bovenlichaam over haar heen en bleef haar vragen stellen waarop [slachtoffer] geen antwoord gaf. Zij schreeuwde en gilde wel.
Toen [slachtoffer] ging bewegen, pakte verdachte met zijn ene hand [slachtoffer] bij de keel vast en hield hij de andere hand met het mes voor haar gezicht. [slachtoffer] duwde de hand waarin verdachte het mes vasthield weg, waardoor verdachte zelf door het mes zou zijn geraakt in zijn lichaam.
Toen hij zag dat [slachtoffer] stil lag en niet meer reageerde belde hij daarop met het 112-alarmnummer. Rondom het plegen van dat telefoontje bracht verdachte zichzelf een aantal steekverwondingen toe omdat hij niet meer wilde leven. Toen de politie in de woning kwam, lagen verdachte en [slachtoffer] in de gang. In de rechterhand van verdachte werd een mes aangetroffen. Op het lemmet van het mes werd zowel een DNA-profiel van verdachte als een DNA-profiel van [slachtoffer] aangetroffen. Deze profielen zijn afgeleid uit de bloedsporen die op het mes zijn geconstateerd.
Door de patholoog zijn aan het stoffelijk overschot van [slachtoffer] vijf steekletsels en vijf snijletsels waargenomen. Vastgesteld is dat deze letsels bij leven zijn ontstaan door inwerking van een of meer scherprandige voorwerpen, zoals bijvoorbeeld een mes of meerdere messen. Enkele van de snijletsels passen bij afweerletsels tegen scherprandig geweld. Bij het ontstaan van het letsel gelegen hoog aan de borstkast links is onder andere de grote lichaamsslagader (aorta) en de linker longslagader geperforeerd, waarbij bloed in de linker borstholte is gelopen. Hierdoor is het hart naar rechts verschoven en is fors bloedverlies ontstaan. De patholoog heeft geconcludeerd dat het intreden van de dood van [slachtoffer] kan worden verklaard door verwikkelingen van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld (1 steekverwonding hoog aan de borstkas links), waarbij de overige steekletsels hebben bijgedragen aan het overlijden.
Door de patholoog is vastgesteld dat alle steekverwondingen kunnen zijn veroorzaakt door het mes dat bij verdachte is aangetroffen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat zowel de voordeur als de achterdeur van de woning op slot was. Ook de schuttingdeur van de achtertuin bleek op slot te zijn. Verdachte heeft verklaard dat ten tijde van het incident alleen [slachtoffer] en hij in de woning aanwezig waren.
Gelet op:
- dat door de verbalisanten een mes in verdachtes hand is aangetroffen, waarmee de verwondingen van [slachtoffer] kunnen zijn veroorzaakt;
- dat het DNA-profiel van [slachtoffer] op dat mes is aangetroffen;
- dat er bij [slachtoffer] afweerverwondingen zijn aangetroffen;
- het gegeven dat voor en na het ontstaan van de verwondingen verdachte bij [slachtoffer] was;
- de omstandigheid dat enkel verdachte en [slachtoffer] ten tijde van het incident in de woning waren,
is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de (fatale) verwondingen die bij [slachtoffer] zijn geconstateerd, door verdachte zijn toegebracht. [slachtoffer] is door deze verwondingen overleden.
Opzet
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden, te weten het meermalen steken met een mes in het (boven)lichaam van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte het opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden aangemerkt dan als te zijn gericht op het van het leven beroven van [slachtoffer] . De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte, [slachtoffer] meerdere malen in haar linker borststreek heeft gestoken, waarbij de linkerlong is geperforeerd. Dit betreft een plek in de buurt van het hart. Het hart en de longen zijn kwetsbare en vitale onderdelen van het lichaam. Verdachte heeft de steekverwondingen toegebracht toen hij op [slachtoffer] zat en haar bij de keel vasthield, waardoor [slachtoffer] zich niet kon verweren.
Dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een zogenoemde black-out kreeg en op dat moment volstrekt niet wist wat hij deed, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hierbij heeft de rechtbank gelet op het ter zake verrichte deskundigenonderzoek. Verdachte is in het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) nader onderzocht. Naast een psychiater en psycholoog, heeft zowel een gedragsneuroloog als een neuropsycholoog verdachte onderzocht. Tevens heeft een laboratoriumonderzoek plaatsgevonden waarbij een MRI-scan van de hersenen van verdachte is uitgevoerd en beschreven. Op basis van het neurologisch onderzoek zijn er geen aanwijzingen gezien voor een cognitieve stoornis als een geheugenstoornis en/of cognitieve verval ten gevolge van een dementieel proces en/of middelengebruik. Ook de MRI-scan heeft geen aanwijzingen voor pathologie opgeleverd. Gebleken is dat verdachtes geheugen opvallend goed is, zijn zelfzorg meer dan voldoende is en dat er geen problemen zijn in de oriëntatie.
Veeleer vermoeden de onderzoekers dat bij verdachte sprake is van een extreme verdringing van het ten laste gelegde, al dan niet gecombineerd met het onvermogen en/of de onwil om over het ten laste gelegde te praten. Gelet op de forse draagkracht-draaglast-overschrijding bij verdachte, is verdringing een voor de hand liggende copingstrategie om (nog) niet met de belastende gebeurtenis te hoeven dealen.
Voorts overweegt de rechtbank dat juist uit dit deskundigenonderzoek, waarvan de rechtbank - gelet op de onderbouwing daarvan - de conclusies overneemt, blijkt dat bij hem ten tijde van het incident niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft gedood.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' in ieder geval vast moet staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewijs van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht toekomen.
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, niet volgt dat de verdachte van te voren een plan heeft beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven, ook niet bij zijn eigen beraad aan de keukentafel waarbij hij een (afscheids)bericht heeft verstuurd. Dat laatste ziet de rechtbank als een mogelijke suïcide-aankondiging, niet als een voornemen om ook [slachtoffer] om het leven te brengen. In zoverre is er dus geen sprake van voorbedachte raad.
Eveneens dient te worden beoordeeld of verdachte in de ochtend van het incident, (kort)voorafgaand aan het gewelddadig handelen of in het tijdsbestek tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Indien dit het geval is kan dit ertoe leiden dat geoordeeld moet worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt dat de enig beschikbare bron waaruit de volgorde van wat in de woning is gebeurd kan worden afgeleid, de verklaring van verdachte betreft. Slechts de tijdstippen van enkele gebeurtenissen kunnen objectief worden vastgesteld. Het gaat hier om het moment dat verdachte een sms naar zijn oom heeft verstuurd (10.46 uur), via WhatsApp contact had met een vriend van hem (10.49 uur) en dat verdachte met 112 heeft gebeld (11.21 uur). Vastgesteld kan worden dat het fatale steekincident heeft plaatsgevonden tussen het contact met de vriend en de 112-melding.
De rechtbank constateert daarin een tijdsverloop dat op zichzelf genomen voldoende kan zijn geweest voor rustig overleg en kalm beraad.
De rechtbank ziet echter in het navolgende een contra-indicatie voor voorbedachte raad.
De lezing van verdachte dat hij met het mes [slachtoffer] wilde dreigen om antwoord te krijgen op zijn vragen kan niet worden uitgesloten. Daarmee is het dus mogelijk dat verdachte pas tijdens de worsteling in de gang de intentie kreeg om [slachtoffer] met het mes te steken en het bedoelde tijdsverloop dus niet is benut voor het eerder nemen van een dergelijk besluit. In dat geval zijn de besluitvorming en de uitvoering tot stand gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, waarbij verdachte bovendien geëmotioneerd was, dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Verdachte wordt daarom van dit bestanddeel vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2016, in de gemeente Veendam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken onder meer hoog in de borstkas links, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt raadsman
De raadsman heeft een beroep gedaan op putatief noodweer(exces). Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het mes heeft gepakt met de bedoeling [slachtoffer] daarmee te dreigen om antwoord te krijgen op de vragen die hij had over onder meer een complottheorie. Het dreigement is uitgelopen op een handgemeen, waarbij [slachtoffer] de hand waarin verdachte het mes vasthield heeft weggeduwd. Het mes is toen tegen de borst van verdachte aangekomen. Mede door zijn psychische stoornis en bevangen van de complottheorie, heeft verdachte in de veronderstelling verkeerd dat hij zich tegen die aanval moest verdedigen. Er is daarom sprake van een verontschuldigbare dwaling, waardoor verdachte van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat niet is gebleken van een situatie waardoor de verdachte in redelijkheid kon denken dat sprake was van een dreigende aanval, waartegen hij zich diende te verdedigen. De geweldshandelingen van verdachte begonnen al voor het steekincident, te weten in de woonkamer waar verdachte [slachtoffer] bij de keel heeft vastgepakt. Ook toen ze in de gang waren, heeft verdachte geweld toegepast door haar wederom vast te pakken. Bij [slachtoffer] zijn naast de fatale steekverwondingen ook afweerletsels geconstateerd. Onder die omstandigheden is geen sprake van een situatie waarin de verdachte kon en mocht veronderstellen dat hij zich moest verdedigen zodat er geen sprake is van een putatieve noodweersituatie.
Oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op zogenoemde putatief noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte. Er dient sprake te zijn van een situatie waarin verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft geleefd zich te moeten dan wel te mogen verdedigen.
De rechtbank overweegt dat door verdachte geenszins is verklaard dat hij in de veronderstelling was dat sprake was van een zodanige bedreiging van diens lijf dat hij daarop moest reageren. Voor zover uit het betoog van de raadsman volgt dat verdachte dit niet heeft kunnen verklaren omdat sprake was van een black-out wordt deze stelling terzijde geschoven. Zoals reeds overwogen acht de rechtbank niet aannemelijk dat bij verdachte sprake is geweest van een black-out.
Daarenboven overweegt de rechtbank dat verdachte degene is geweest die de confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht, waarbij juist verdachte geweld heeft toegepast. Verdachte heeft zijn arm om de nek van [slachtoffer] gedaan om haar te beletten de woning te verlaten. Toen ze op de grond zijn gevallen, is verdachte op [slachtoffer] gaan zitten. Verdachte heeft het mes dreigend voor haar gehouden en haar bij de keel vastgepakt. Volgens verdachte heeft [slachtoffer] in een reflex verdachtes hand weggeduwd, waardoor het mes verdachte heeft geraakt, maar er zijn geen aanwijzingen dat [slachtoffer] op enig moment over het mes heeft beschikt of dat hij zich anderszins tegen [slachtoffer] diende te verdedigen. Naar het oordeel van de rechtbank levert het verloop van het incident geen situatie op waarin verdachte abusievelijk doch verschoonbaar heeft kunnen menen dat hij zich moest verdedigen door te handelen zoals hij heeft gedaan.
Het verweer wordt verworpen.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de primair ten laste gelegde moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. Voorts heeft hij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) zal worden opgelegd, waarbij de voorwaarden dienen te gelden zoals deze in de PBC-rapportage worden vermeld.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie vooropgesteld dat moord algemeen beschouwd wordt als het ernstigste commune delict uit het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin van het leven beroofd. Het overlijden van [slachtoffer] heeft groot en onuitwisbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Het feit dat verdachte niet wil of kan verklaren over de laatste minuten rondom de dood van het slachtoffer maakt de zaak voor hen des te schrijnender en vormt een ernstige beletsel voor de verwerking van dit drama.
De officier van justitie heeft er rekening mee gehouden dat de gedragingen aan verdachte in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend, dit gelet op de bij verdachte geconstateerde stoornissen. Door de gedragsdeskundigen wordt geadviseerd om de behandeling daarvan vorm te geven binnen een TBS met voorwaarden. Bij een combinatie van gevangenisstraf met TBS met voorwaarden wordt de duur van de vrijheidsstraf door de wet beperkt tot ten hoogste vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in combinatie met een TBS met voorwaarden. Zodoende kan verdachte zo snel mogelijk beginnen met zijn behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn ex-partner van het leven beroofd. Verdachte heeft door zijn daad het slachtoffer van het meest fundamentele menselijke recht, dat op leven, beroofd. Door zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer, zoals door haar zus is verwoord in haar slachtofferverklaring. Het wegvallen van het slachtoffer heeft het leven van de familie, met name dat van de dochter en zoon, volledig ontwricht en heeft voor een onherstelbaar gemis in hun leven gezorgd. De nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer zullen door haar overlijden nog lang leed ondervinden en de rechtbank beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan dit leed.
De rechtbank neemt in aanmerking dat uit de jurisprudentie voor een voltooide doodslag als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijk aantal jaren kan worden gedistilleerd.
De rechtbank neemt de volgende strafmatigende omstandigheden in aanmerking.
Zoals reeds vermeld is over verdachte gerapporteerd door het PBC, welk rapport op 14 november 2017 is uitgebracht.
Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking met opvallende taalproblemen, een aanpassingsstoornis na een aantal levensgebeurtenissen, een verslaving aan cocaïne, alcohol en cannabis, en een sluimerende, bij vlagen opvlammende paranoïde psychose.
Met betrekking tot deze diagnose wordt in de rapportage, zakelijk weergegeven, het volgende opgemerkt. In de weken voor het ten laste gelegde rapporteerden verschillende referenten dat verdachte in toenemende mate paranoïde uitspraken deed; in de dagen voor het ten laste gelegde leek de paranoïdie weer even wat geluwd te zijn. Op de avond voor het ten laste gelegde sloeg de stemming plotseling om toen verdachte het gevoel kreeg dat [slachtoffer] hem filmde met haar computer. Door de onenigheid die toen ontstond werd verdachte het huis uitgezet waarmee de relatie door [slachtoffer] beëindigd werd. Verdachte dronk die avond vervolgens veel alcohol en werd door de politie naar [slachtoffer] gebracht bij gebrek aan een andere verblijfplaats. De volgende dag eiste verdachte uitleg over het geheel. Toen [slachtoffer] hem deze niet gaf ontstond er bij verdachte een verknoping van een opvlammende paranoïdie met daarbij behorende angst, gecombineerd met woede over de manier waarop [slachtoffer] hem naar zijn gevoel bejegende en hem opnieuw afwees. Ook was er wanhoop over de relatiebreuk. Verdachte werd suïcidaal en raakte door de cumulatie van alle bovengenoemde factoren totaal overspoeld waarna een explosieve agressiedoorbeek volgde.
De gedragsdeskundigen zien een grote mate van doorwerking van de vastgestelde psychische problematiek in het ten laste gelegde, hetgeen verdachtes keuzevrijheid op dat moment sterk heeft ingeperkt. Door hen is geconcludeerd dat het ten laste gelegde, indien bewezen, verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op de onderbouwing van deze conclusie kan de rechtbank zich daarmee verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan hem in sterk verminderde mate moet worden toegerekend.
Met betrekking tot het recidivegevaar wordt in de rapportage vermeld dat dit op korte termijn laag is, doch dat indien verdachte, in een onbegeleide situatie, opnieuw geconfronteerd wordt met een opstapeling aan stressoren, het risico op herhaling van een dergelijk geweldsincident toeneemt, met name in intieme relaties. Er is een aanloopperiode nodig om tot geweld over te gaan. Bovendien moeten alle seinen op rood staan (een opeenstapeling van afwijzing, woede, wanhoop en achterdocht) voordat een verhoogd risico ontstaat.
Behandeling van verdachte ter afwending van het bovenomschreven recidivegevaar is mogelijk en zal moeten bestaan uit een combinatie van een verslavingsbehandeling met daarbij een goede behandeling en monitoring van de paranoïdie (medicamenteuze behandeling), met expertise in het behandelen van mensen met een licht verstandelijke beperking. Er zal sprake moeten zijn van langdurige begeleiding.
Ten aanzien van het juridische kader om bovengenoemde behandeling vorm te geven wordt geadviseerd om verdachte een TBS met voorwaarden op te leggen. Het opleggen van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf biedt naar de mening van de onderzoekers - zeker op lange termijn - onvoldoende waarborg ten aanzien van duur en intensiteit van de begeleiding. Gezien de motivatie van verdachte, het ziekte besef, zijn lijdensdruk, zijn verantwoordelijkheid en discipline is de verwachting dat hij zich goed aan voorwaarden zal kunnen houden. Een TBS met verpleging van overheidswege is niet geïndiceerd omdat het recidiverisico pas na een aanloopperiode als verhoogd wordt ingeschat. Naar verwachting kan dit risico goed gemonitord worden. Bovendien heeft verdachte weinig beveiliging nodig. Een langdurige klinische opname kan juist veel spanning geven bij verdachte. Het advies is dan ook om tijdens een (zo kort mogelijke) klinische opname in bijvoorbeeld een Forensisch Psychiatrische Afdeling een stevig (forensisch) transmuraal kader op te zetten, bestaande uit begeleiding ten aanzien van de sociaal maatschappelijke zaken, behandeling van de psychiatrische problemen en verslavingsproblemen met regelmatige urinecontroles. Het verdient aanbeveling ook expertise op het gebied van begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking bij de behandeling te betrekken.
Op basis van voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om van het hiervoor genoemde jurisprudentiële uitgangspunt af te wijken en een lagere gevangenisstraf van na te melden duur op te leggen. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van vijf jaren aangewezen. Hoewel het feit dat de rechtbank bewezen acht, doodslag, een lagere strafbedreiging heeft dan het feit dat de officier van justitie bewezen acht, moord, ziet de rechtbank - gelet op de ernst van de zaak - geen ruimte voor een andere of lagere straf dan is gevorderd.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het bewezen verklaarde een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het bewezen verklaarde betreft een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De rechtbank sluit zich ook met betrekking tot de oplegging van deze maatregel aan bij de conclusies van de gedragsdeskundigen, gelet op de onderbouwing daarvan. De rechtbank zal op basis daarvan niet tot oplegging van verpleging van overheidswege overgaan, nu uit de deskundigenrapportage blijkt dat deze beveiligingsmaatregel niet noodzakelijk is bij verdachte, doch zelfs contra productief kan zijn ter zake recidivebeperking door de diagnose van paranoïdie.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen zal de rechtbank voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de veroordeelde, zoals die hieronder in het dictum worden weergegeven, met als belangrijk doel dat verdachte door aan zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek te werken deze problematiek onder controle krijgt. Verdachte heeft zich bereid verklaard de na te noemen voorwaarden na te leven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38, 38a, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van veroordeelde:
de veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
de veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten;
de veroordeelde verleent medewerking aan reclasseringstoezicht en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht om veroordeelde te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
de veroordeelde laat zich opnemen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, en laat zijn opname aldaar voortduren, ter behandeling van zijn verslavings- zowel als zijn persoonlijkheidsproblematiek, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
de veroordeelde laat zich, in het kader van zijn resocialisatie, behandelen bij een nog nader te bepalen instelling voor eerder genoemde problematiek, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar alsmede de reclassering zullen worden gegeven;
de veroordeelde gebruikt geen middelen (alcohol en drugs) zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde verleent volledige medewerking aan alcohol- en drugscontroles middels urinecontroles en blaastesten zolang de reclassering dit nodig acht, alsmede aan andere passende interventies ter zake.
Draagt de Reclassering Nederland op de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Oostveen, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2017.