ECLI:NL:RBNNE:2017:4784

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
C/18/176827 / HA ZA 17-136
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op het recht op familieleven van een meerderjarige curandus door curatoren

In deze zaak vordert de moeder van een meerderjarige curandus, die onder curatele is gesteld, dat de curatoren (de vader en de partner) haar het recht op omgang met haar zoon ontzeggen. De moeder stelt dat dit in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en familieleven waarborgt. De rechtbank stelt vast dat de moeder sinds 2013 geen contact meer heeft gehad met haar zoon, die lijdt aan een ernstige genetische aandoening, Mucopolysaccharidose type II (MPS type II), en dat de curatoren handelen in het belang van de curandus. De rechtbank overweegt dat de Nederlandse wet geen recht op omgang tussen ouders en meerderjarige kinderen kent en dat de vorderingen van de moeder niet gegrond zijn op een juiste rechtsopvatting. De rechtbank concludeert dat de curatoren niet onrechtmatig handelen door geen contact toe te staan, gezien de kwetsbaarheid van de curandus en de moeder. De rechtbank besluit een deskundige te benoemen om de situatie van de curandus en de impact van contact met de moeder te onderzoeken, alvorens een definitieve beslissing te nemen over de vorderingen van de moeder.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/176827 / HA ZA 17-136
Vonnis van 22 november 2017
in de zaak van
[voornaam] [eiseres],
die woont in Groningen,
eiseres,
advocaat mr. C. Heijs, die kantoor houdt in Groningen,
tegen

1.[voornaam] [gedaagde sub 1] ,

2.
[voornaam] [gedaagde sub 2],
die beiden wonen in Groningen,
gedaagden,
advocaat mr. F.B. Flooren, die kantoor houdt in Groningen.
Partijen zullen hierna de moeder, gedaagde sub 1 de vader en gedaagde sub 2 de partner worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 september 2017;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist, tussen partijen vaststaan.
2.2.
De moeder en de vader zijn op [datum] in Caïro met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren:
  • [voornaam kind 1] [achternaam] , geboren op [geboortedatum] ;
  • [voornaam kind 2] [achternaam] , geboren op [geboortedatum] .
2.3.
Bij beschikking van 22 maart 2011 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen de moeder en de vader uitgesproken. Op 29 april 2011 is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.4.
Bij beschikking van 5 november 2013 heeft deze rechtbank bepaald dat de vader alleen het gezag uitoefent over de toen nog minderjarige kinderen [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] . Bij een latere beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder een zorgregeling of een omgangsregeling tussen haar en haar kinderen vast te stellen, afgewezen. De moeder heeft sinds een laatste proefcontact in 2013, geen contact meer gehad met [voornaam kind 1] .
2.5.
[voornaam kind 1] betreft een 19 jarige jongen met een zeer ernstige vorm van de stapelingsziekte Mucopolysaccharidose type II (hierna MPS type II), een zeldzame, erfelijke, genetische en ongeneeslijke aandoening. [voornaam kind 1] kampt als gevolg van zijn ziekte met een forse mentale en motore achterstand, beperkingen en met veel lichamelijke problemen. De ziekte veroorzaakt bij [voornaam kind 1] een progressieve verstandelijke beperking. [voornaam kind 1] is inmiddels niet meer talig en functioneert op het niveau van een kind van één jaar. [voornaam kind 1] is gevoelig voor angst- en stemmingsproblematiek. Contact met voor hem onbekende mensen kan leiden tot een toename van stress en spanning, iets wat forse gedragsproblemen met zich kan brengen. [voornaam kind 1] kan dan komen te verkeren in een toestand waarbij hij totaal niet meer weet wat er aan de hand is. [voornaam kind 1] heeft een beperkte levensverwachting.
2.6.
Bij beschikking van 10 augustus 2015 heeft de kantonrechter in deze rechtbank [voornaam kind 1] met ingang van de datum van die beschikking onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke en geestelijke toestand. De kantonrechter heeft de vader en de partner beiden tot curator benoemd.
2.7.
Op 20 februari 2017 heeft de moeder zich tot de kantonrechter gewend met een verzoek een omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling vast te stellen tussen haar en [voornaam kind 1] .
2.8.
Bij beschikking van 2 mei 2017 heeft de kantonrechter beslist dat de moeder de vader en de partner had moeten dagvaarden voor de kamer voor handelszaken en beslist dat de zaak naar de civiele rol wordt verwezen van 14 juni 2017. De kantonrechter heeft de moeder opgedragen om de vader en de partner bij exploot tegen die zitting op te roepen. Dat heeft de moeder gedaan met de dagvaarding waarmee deze procedure is ingeleid.
2.9.
De moeder heeft een kwetsbaarheid voor psychoses en depressies. Zij is vanaf 2010 meermalen vrijwillig, maar ook op grond van een voorlopige machtiging, gedwongen opgenomen in verband met een paranoïd psychotisch beeld. Vanaf 2014 heeft een verbetering van haar ziekte zich ingezet, is er sprake van een psychiatrisch stabiel beeld en kan de decompensatie van de moeder die zich nog wel voor kan doen, beperkt blijven in duur en ernst. Uit een psychiatrische rapportage blijkt dat het onduidelijk is wat de moeder aan kan. Haar psychiater schat in dat de moeder informatie over haar kinderen kan hanteren en dat zij gezien het beloop van de laatste jaren contact met haar kinderen aankan.

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert, verkort weergegeven, voor recht te verklaren dat de vader en de partner het recht op "family life" van de moeder schenden door geen contact toe staan tussen haar en [voornaam kind 1] en dat de vader en de partner handelen in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid, dan wel dat zij in hun hoedanigheid van curator onrechtmatig handelen, althans dat zij zich niet gedragen als een goed curator. De moeder vordert verder een met dwangsommen versterkte veroordeling van de vader en de partner om eraan mee te werken dat er gedurende drie uren per twee weken omgang met [voornaam kind 1] kan plaatsvinden, een met dwangsommen versterkte veroordeling tot het maandelijks verstrekken van informatie en een met dwangsommen versterkte veroordeling die ertoe strekt dat de moeder wordt geraadpleegd in belangrijke aangelegenheden, één en ander met een hoofdelijk veroordeling van de vader en de partner in de proceskosten. Daartoe stelt de moeder, samengevat weergegeven, dat de taak van de curator meebrengt ervoor zorg te dragen dat een curandus in staat is om "family life" met zijn naaste verwanten te realiseren. De moeder stelt dat de vader en de partner misbruik maken van hun bevoegdheid als bedoeld in art. 3:13 en 3:15 BW door haar het omgangsrecht te ontzeggen en de informatievoorziening aan haar te bepreken en dat de vader en de partner daarom ook onrechtmatig handelen. De vrouw stelt verder dat er sinds de laatste beslissing die de rechtbank heeft genomen, drie jaren zijn verstreken en dat zij onder behandeling staat en goed reageert op haar medicatie en ziekte-inzicht heeft. De vrouw stelt dat uit een door haar in het geding gebrachte verklaring van een psychiater verder blijkt dat in vergelijking met de periode rond haar opnames in 2010 haar situatie in grote mate is verbeterd. De vrouw stelt dat haar psychoses en de geschillen over een omgangsregeling zijn uitgelokt en dat uit de brief van de psychiater blijkt dat deze verwacht dat zij haar rol als moeder weer kan uitvoeren en in elk geval informatie over de kinderen kan hanteren.
3.2.
De vader en de partner voeren verweer en concluderen tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen. Daartoe voeren de vader en de partner aan, samengevat weergegeven, dat de belangen van [voornaam kind 1] zich verzetten tegen contactherstel, maar niet tegen het verstrekken van informatie. De vader en de partner stellen dat die informatie feitelijk ook wordt gegeven, in lijn met wat de rechtbank in een beschikking van 14 juli 2017 heeft beslist ten aanzien van de informatieplicht van de vader jegens moeder over de minderjarige zoon [voornaam kind 2] . De vader en de partner wijzen op de proefcontacten die in het verleden hebben plaatsgevonden en de heftige en negatieve reactie van [voornaam kind 1] daarop, er blijk van geven dat de belangen van [voornaam kind 1] zich tegen contactherstel verzetten. De vader en de partner wijzen in dit verband ook op de beslissingen die de rechtbank over de omgangsregeling heeft genomen tijdens de minderjarigheid van [voornaam kind 1] . De rechtbank heeft toen al besloten dat omgang niet in het belang van [voornaam kind 1] is. De vader en de partner stellen dat zij gelet op de beslissingen die de rechtbank heeft genomen, niet onrechtmatig hebben gehandeld door niet mee te werken aan contactherstel en, mede gelet op de belangen van [voornaam kind 1] , zij ook niet onrechtmatig handelen door thans niet mee te werken aan dat contactherstel. De vader en de partner voeren verder aan dat het consulteren van de moeder niet is vereist en niet in het belang van [voornaam kind 1] kan worden geacht.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om de vraag of de vader en de partner in hun hoedanigheid van curator, gehouden zijn mee te werken aan contactherstel, omgang, informatieverstrekking en consultatie. Ten aanzien van de in dit verband tussen partijen opgekomen geschilpunten, overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank voorop dat de Nederlandse wet, die het recht op omgang regelt tussen ouders en minderjarige kinderen, geen bepaling kent op grond waarvan dat recht op omgang ook bestaat tussen ouders en meerderjarige kinderen. Evenmin kent de Nederlandse wet een bepaling waarop de overige vorderingen die strekken tot vaststelling van een informatie- en consultatieregeling, van de moeder kunnen worden gegrond.
4.3.
De moeder ontleent haar vorderingen aan een opvatting over de reikwijdte van het in art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: "EVRM"). De moeder de opvatting toegedaan, samengevat weergegeven, dat de vader en de partner art. 8 EVRM schenden doordat zij in hun hoedanigheid van curator de verwezenlijking van het recht op "family life" onmogelijk maken.
4.4.
Artikel 8 EVRM voorziet in het recht op respect voor privé- en familieleven, het eigen huis en het briefgeheim, waarbij bepaalde beperkingen in overeenstemming met de wet en noodzakelijk in een democratische samenleving ter bescherming van de in art. 8 lid 2 EVRM bedoelde belangen, mogelijk zijn.
4.5.
Het EVRM is een Europees verdrag waarin mensen- en burgerrechten voor alle inwoners van de verdragsluitende staten zijn geregeld. In Nederland heeft het verdrag directe werking. Dat betekent echter niet dat het EVRM ook rechtstreekse werking heeft in de rechtsverhouding tussen particulieren onderling, in die zin dat in een zaak als deze een particulier een bepaling uit het EVRM tegen een andere particulier kan inroepen. De rechtbank is, zoals zij partijen ook ter comparitie heeft voorgehouden, daarom voorshands van oordeel dat de vordering van de moeder lijkt te zijn gegrond op een onjuiste rechtsopvatting.
4.6.
Voor zover de door de moeder betrokken stellingen zo moeten worden begrepen dat zij haar vordering ook grondt op een onrechtmatige daad in de zin van art. 6:162 BW, overweegt de rechtbank als volgt.
4.7.
In zijn algemeenheid kan een gehoudenheid van een curator om mee te werken aan contactherstel, omgang, informatie en consultatie bij een meerderjarige curandus niet worden aangenomen. Mogelijk dat dit in bijzondere omstandigheden anders ligt. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat door de curator maatregelen zijn genomen die tegen de wil en voorkeuren van de curandus indruisen, er sprake is van conflicterende belangen of van onbehoorlijke beïnvloeding, terwijl de door de curator genomen maatregelen niet proportioneel zijn in relatie tot de omstandigheden van de curandus. In zodanige omstandigheden kan sprake zijn van de situatie dat een curator onrechtmatig handelt, niet alleen jegens de curandus wiens recht op zelfbeschikking dan in het gedrang is gekomen (vgl. art. 12 lid 4 van door Nederland ondertekende maar nog niet geratificeerde VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met het een handicap van 13 december 2006), maar mogelijk ook jegens een ander wiens rechten door die maatregelen worden verkort. In deze zaak zijn geen feiten of omstandigheden gesteld en die kunnen de rechtbank ook overigens niet blijken, waaruit blijkt dat door de vader en de partner in hun hoedanigheid van curator zodanige maatregelen zijn genomen.
4.8.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot het voorshandse oordeel dat de vordering van de moeder niet toewijsbaar is. Voor zover nodig, zullen partijen in het verdere verloop van de procedure in de gelegenheid worden gesteld om zich over het voorgaande voorshands gegeven oordeel nader uit te laten.
4.9.
Tijdens de comparitie van partijen is aan de orde gekomen dat wat verder ook zij van de vraag of in juridische zin de moeder de door haar ingeroepen rechten heeft en de vraag of die rechten door de vader en de partner worden verkort, het passend en geboden is om tegen de achtergrond van de beperkte levensverwachting van [voornaam kind 1] te onderzoeken of de moeder in de gelegenheid kan worden gesteld om - al is dat mogelijk maar eenmalig - met [voornaam kind 1] contact te hebben. In dit verband zijn de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
4.10.
[voornaam kind 1] bezoekt sinds 2007 de polikliniek Metabole Ziekten van het Erasmus Medisch Centrum, vanwege zijn ziekte MPS type II. Uit de medische informatie die in de procedure beschikbaar is gekomen, blijkt dat het natuurlijk beloop van deze ziekte een progressieve achteruitgang laat zien met uiteenlopende, sterk invaliderende lichamelijk gevolgen, mentale retardatie en gedragsverandering. Ook blijkt uit die medische informatie dat [voornaam kind 1] een ernstige vorm van MPS type II heeft en steeds meer mentaal geretardeerd raakt. Ook blijkt dat forse gedragsproblemen bij het ziektebeeld horen, die zich uiten in frequent hyperactief en agressief gedrag, totdat een fase aanbreekt waarbij de kinderen steeds rustiger worden en teruggaan naar het ontwikkelingsstadium passend bij een baby. [voornaam kind 1] is inmiddels in een rustige fase terechtgekomen en heeft veel zorg nodig. Verder blijkt dat een verstandelijke beperking angst- en stemmingsproblemen met zich brengen en dat jong volwassenen met MPS type II, extra gevoelig kunnen zijn voor angst- en stemmingsproblematiek. Beperkte copingsvaardigheden van deze jong volwassenen kunnen met zich brengen dat een ogenschijnlijk geringe belasting aanleiding geeft tot een teveel aan stress met problemen in de arousal-, agressie- en stemmingsmodulatie. Het wordt daarom raadzaam genoemd om ingrijpende situaties te vermijden. Als [voornaam kind 1] zo blijkt uit de medische informatie, in contact komt met voor hem onbekende mensen, kan dit leiden tot een toename van stress en spanning en gedragsproblemen veroorzaken.
4.11.
Uit de medische informatie blijkt aldus een mogelijke, sterke, contra-indicatie voor contactherstel met de moeder waarmee [voornaam kind 1] al sedert 2013 geen enkel contact meer heeft. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de moeder [voornaam kind 1] al jaren niet heeft gezien en beschikt over vorenbedoelde informatie, maar, zoals ter comparitie is gebleken, verwachtingen koestert ten aanzien van contactherstel en een mogelijke invulling van een moederrol, die niet verenigbaar lijken te zijn met de toestand waarin [voornaam kind 1] feitelijk verkeert en de beperkingen die de moeder vanwege haar psychiatrisch toestandsbeeld heeft.
4.12.
Uit de beschikbaar gekomen medische informatie over de moeder blijkt dat zij kwetsbaar is voor psychoses en depressies en dat zij met perioden in meer of mindere mate wordt gehinderd in het functioneren. Ook blijkt uit die informatie dat door adequaat ingrijpen en het nemen van maatregelen een decompensatie beperkt kan blijven in duur en ernst, maar niet kan worden voorkomen. Verder blijkt dat niet duidelijk is wat de moeder aankan. Haar psychiater stelt in een recente verklaring die de moeder in het geding heeft gebracht, dat hij verwacht dat de moeder informatie over haar kinderen kan hanteren, maar dat dat wat anders is dan het vervullen van de moederrol. Haar psychiater stelt in zijn verklaring verder dat hij de toekomst niet kan voorspellen, maar dat het beloop van de laatste jaren hem reden geeft om aan te nemen dat de moeder het wel aankan om haar oudste zoon te zien.
4.13.
Tijdens de comparitie is aan de orde gekomen dat het gelet op deze feiten en omstandigheden maar de vraag is of contactherstel voor [voornaam kind 1] een niet te ingrijpende gebeurtenis is die vanwege de mogelijke gevolgen daarvan moet worden vermeden. De rechtbank acht zich hierover onvoldoende voorgelicht en wil daarom een deskundige benoemen die hierover rapporteert. De vader en de partner hebben ter comparitie verklaard, samengevat weergegeven, dat zij op zich - gelet op de beperkte levensverwachting van [voornaam kind 1] wel willen meewerken aan contact, maar dat dit wel voor [voornaam kind 1] verantwoord moet zijn.
4.14.
De rechtbank deelt de door de vader en de partner geuite zorg. Die zorg wordt ingegeven door de medische informatie over [voornaam kind 1] , maar ook het psychiatrisch toestandsbeeld van de moeder. De moeder heeft gaandeweg de comparitie er blijk van gegeven invulling te willen geven aan een zekere moederrol en een verwachting te hebben van contact(herstel) die niet overeenkomt met de toestand waarin [voornaam kind 1] zich als gevolg van zijn ziekte verkeert. In het bijzonder heeft de rechtbank onvoldoende zicht op het risico dat een eventueel contact gepaard gaat met gevoelens van teleurstelling, onmacht en boosheid bij de moeder die haar kunnen ontwrichten en een weerslag kunnen hebben op de voor stress- en angst gevoelige [voornaam kind 1] .
4.15.
Tijdens de comparitie van partijen is aan de orde gekomen dat de ziekte van [voornaam kind 1] mogelijk binnen afzienbare termijn tot zijn overlijden zal leiden. In dat verband is aan de orde gekomen dat mogelijk geen recht op omgang bestaat of geen inhoud kan krijgen gelet op de zwaarwegende belangen van [voornaam kind 1] en de beperkingen die de moeder nu eenmaal als gevolg van haar ziekte heeft. Partijen zijn het erover eens dat de moeder de kans moet hebben, indien dit wel mogelijk en verantwoord is om al is het maar eenmalig, contact met [voornaam kind 1] te hebben.
4.16.
De rechtbank acht het onder deze omstandigheden nodig een deskundigenbericht gelasten. Tijdens de comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt dat de rechtbank [naam] die als kinderarts is verbonden aan het UMCG, als deskundige zal benoemen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.17.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
kunt u aan de hand van een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van [voornaam kind 1] en zo nodig eigen onderzoek, een inschatting geven van belastbaarheid en weerbaarheid van [voornaam kind 1] en de impact die contact met de moeder voor [voornaam kind 1] met zich brengt?
Is het vanuit uw vakgebied bezien verantwoord om contact met de moeder - zo mogelijk maar eenmalig - te laten plaatsvinden, mede gelet op de in deze procedure beschikbaar gekomen informatie over de kwetsbaarheid van de moeder voor psychoses en hetgeen daarover in dit vonnis in rov. 4.12 is overwogen?
welke bevindingen acht u overigens voor de beoordeling door de rechtbank van belang?
4.18.
Indien en voor zover de rechtbank mede naar aanleiding van het rapport van de deskundige en de daarop gegeven reactie van partijen, tot het oordeel komt dat de belangen van [voornaam kind 1] zich niet verzetten tegen een - mogelijk eenmalig - contact, dan zal zoals met partijen tijdens de comparitie is besproken, een tweede deskundige worden benoemd - een psychiater - en dat dan de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. kunt u aan de hand van een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van de moeder en zo nodig eigen onderzoek, een inschatting geven van de belastbaarheid van de moeder en in het bijzonder de kans dat zij - gelet op haar verwachtingen van dat contact en lichamelijke en geestelijke situatie waarin [voornaam kind 1] verkeert - dat zij tijdens dat contact decompenseert?
2. zijn er overigens nog feiten of omstandigheden waarvan u vindt dat de rechtbank die in de beoordeling dient te betrekken?
4.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Omdat de moeder met een toevoeging procedeert, zal echter aan haar geen voorschot worden opgelegd.
4.20.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om bij akte zich uit te laten over de aangekondigde deskundigenrapportage. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 december 2017voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportages,
2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: