Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] , en
[eiseres sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 oktober 2016;
- de brief van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 11 november 2016 inhoudende een verzoek om tussentijds hoger beroep te mogen instellen;
- de akte van [eisers] van 16 november 2016;
- de brief van [eisers] van 18 november 2016 waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verzoek tot het tussentijds instellen van hoger beroep;
- de rolbeslissing van 30 november 2016 inhoudende afwijzing van het verzoek tot het tussentijds instellen van hoger beroep;
- de antwoordakte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 25 januari 2017;
- de akte houdende het verzoek terug te komen op bindende eindbeslissingen
2.De feiten
3.HET RENDEMENT
4.DE STRUCTUUR
10.WAARDERING VASTGOED
4.DE STRUCTUUR
11.VERGADERING VAN OBLIGATIEHOUDERS
STEMMINGEN
verbindt zich hierbij onvoorwaardelijk en onherroepelijk, bij wijze van zelfstandige verbintenis en derhalve niet als borg of hoofdelijk medeschuldenaar, jegens de Stichting(rb: Stichting Obligatiehouders Bouw State II)
om aan de Stichting te betalen al die bedragen waarvan de Stichting zal stellen dat deze door de Uitgevende Instelling aan hem verschuldigd zijn uit hoofde van of in verband met de tussen de Uitgevende Instelling en de Stichting overeengekomen Trustakte, te vermeerderen met de in verband met dat bedrag verschuldigde rente en kosten, al dan niet ingevolge (i) een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter, gewezen tegen de Uitgevende Instelling of (ii) een minnelijke regeling tussen de Stichting en de Uitgevende Instelling, zulks met een maximum bedrag van EUR 5.700.000 (…)."
3.De vordering
4.Het geschil en de verdere beoordeling daarvan
Verzoek terug te komen op bindende eindbeslissing
5.Het inhoudelijk geschil
6:193a-j BW - in welke artikelen Richtlijn 2005/29/EG is geïmplementeerd - moet de aansprakelijkheid voor misleidende reclame jegens consumenten vanaf dat moment worden beoordeeld aan de hand van deze bepalingen en is artikel 6:194 BW alleen nog van toepassing op misleiding van iemand die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf. Voor zover 6:194 (oud) BW jegens de obligatiehouders die consument zijn reeds conform Richtlijn 2005/29/EG dient te worden geïnterpreteerd (vgl. Hof Amsterdam, 14 mei 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3906) heeft dit geen wezenlijke gevolgen voor de hiernavolgende beoordeling tegen de achtergrond van 6:194 (oud) BW.
verbindt zich hierbij onvoorwaardelijk en onherroepelijk, bij wijze van zelfstandige verbintenis en derhalve niet als borg of hoofdelijk medeschuldenaar, jegens de Stichting(rb: Stichting Obligatiehouders Bouw State II)
om aan de Stichting te betalen al die bedragen waarvan de Stichting zal stellen dat deze door de Uitgevende Instelling aan hem verschuldigd zijn uit hoofde van of in verband met de tussen de Uitgevende Instelling en de Stichting overeengekomen Trustakte, te vermeerderen met de in verband met dat bedrag verschuldigde rente en kosten, al dan niet ingevolge (i) een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter, gewezen tegen de Uitgevende Instelling of (ii) een minnelijke regeling tussen de Stichting en de Uitgevende Instelling, zulks met een maximum bedrag van EUR 5.700.000 (…)."
7.Misbruik van trustconstructie
8.Schadevergoeding
4.263,00(3 punten × tarief € 1.421,00)
€ 2.131,50(3 punten x tarief € 1.421,00 x 0,5).