ECLI:NL:RBNNE:2017:4715

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
18/750015-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en grootschalige hennepteelt in Friesland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen hennepkwekerijen heeft opgezet in verschillende bedrijfspanden in Friesland. De verdachte is beschuldigd van het op grote schaal telen van hennep en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 november 2015 in Franeker ongeveer 550 hennepplanten heeft geteeld en op 9 februari 2016 in Surhuisterveen ongeveer 662 hennepplanten aanwezig had. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 9 februari 2016 in Leeuwarden ongeveer 4 kilogram gedroogde hennep in zijn bezit had. De rechtbank heeft de tenlastelegging van deelname aan een criminele organisatie als bewezen verklaard, waarbij de organisatie zich richtte op het plegen van misdrijven in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de dagvaarding nietig zou zijn, verworpen en geoordeeld dat de verdachte voldoende duidelijkheid had over de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750015-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Franeker, gemeente Franekeradeel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 550 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 550 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 662 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 662 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, in een loods/unit aan de [straatnaam] , aanwezig heeft gehad ongeveer 4 kilogram (gedroogde) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 10 februari 2016 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 780 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 780 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
5.
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016
te Leeuwarden, althans in Friesland, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van
- artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Nietigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Naar de mening van de raadsman wordt onvoldoende feitelijk aangegeven wat verdachte precies verweten wordt. Enkel de wettekst wordt aangehaald zonder hier nadere invulling aan te geven. Derhalve is de dagvaarding terzake dit feit onvoldoende duidelijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 261, lid 1, Sv behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn.
Het tweede lid voegt daaraan toe dat de inleidende dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat de vraag centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. De opgave van het feit moet duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn. Bij de verdachte mag er - tegen de achtergrond van het strafdossier en het voorbereidend onderzoek - redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde feit voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv. Het is - mede gelet op de inhoud van het dossier - voldoende duidelijk wat verdachte wordt verweten en waartegen hij zich moet verdedigen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman het verweer gevoerd dat geen sprake was van een redelijke verdenking. In de periode voorafgaande aan de binnentreding is er enig onderzoek verricht. Geconstateerd werd dat er op het terrein van de [straatnaam] enkele auto's stonden. Daarnaast is er gekeken naar het elektriciteitsverbruik. Op dat moment is er nog steeds geen sprake van een verdenking. Daarna wordt een blokmeting gedaan. Vervolgens worden observatiecamera's geplaatst. Gedurende langere tijd wordt er geobserveerd, maar er wordt niets waargenomen dat wijst op hennep of hennep gerelateerde activiteiten.
Primair bepleit de raadsman dat de resultaten voor het bewijs worden uitgesloten. Dit moet leiden tot vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De aanleiding tot het onderzoek is gelegen in het feit dat op 30 december 2014 waargenomen dat er activiteiten waren bij een loods aan de [straatnaam] te Franeker. Tijdens deze waarneming bleken drie personenauto's op het terrein te staan, waarvan één op naam stond van een persoon die eerder betrokken was geweest bij de exploitatie van een hennepkwekerij. Dit betrof medeverdachte [medeverdachte 1] . Na camera-observatie bleek dat ook een personenauto met kenteken [kenteken] meermalen het pand aan de [straatnaam] had bezocht. Naar aanleiding van de camera observaties bij het pand aan de [straatnaam] te Franeker, was geconstateerd dat verdachte meermalen dit pand heeft bezocht. Onder meer is gebleken dat in oktober 2015 een personenauto met daarachter een aanhangwagen op naam van verdachte de loods aan de [straatnaam] binnen reed. Deze aanhangwagen wordt getrokken door een Renault Traffic, die ook wordt gezien bij de loods aan de [straatnaam] , welke loods in gebruik is bij verdachte. Verdachte wordt eveneens herkend als één van de mannen die op een ander moment in een gehuurde personenauto, merk Peugeot Boxer, het pand aan de [straatnaam] binnengaat. Ook deze personenauto wordt naderhand aangetroffen op de [straatnaam] .
Deze personenauto stond op naam van verdachte, welke meerdere antecedenten had met betrekking tot het vervaardigen van hennep.
Op 14 november 2015 werd het onderzoeksteam er van in kennis gesteld dat er in de nacht van 13 op 14 november 2015 een ripdeal was gepland om de hennepkwekerij in de [straatnaam] te Franeker te rippen. Deze activiteit werd verstoord doordat de politie opvallend surveilleerde rondom het pand. Daarna is het pand op 4 december 2015 op grond van artikel 9 van de Opiumwet betreden en werd een hennepkwekerij aangetroffen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat kan worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van strafbare feiten.
Het verweer wordt verworpen.
Standpunt van de verdediging met betrekking tot het bewijs
Subsidiair heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Het bewijs in de zaak wordt gegrond op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is echter naar verluidt analfabeet. De vraag is dan ook welke waarde aan zijn bij de politie afgelegde verklaringen moet worden toegekend. Vraag is in hoeverre door de politie [medeverdachte 2] woorden in de mond zijn gelegd. Er zijn derhalve redenen aanwezig om behoedzaam om te gaan met de verklaring van [medeverdachte 2] . Ook al zou aan de verklaring van [medeverdachte 2] geloof worden gehecht, dan nog is het slechts één getuige op basis waarvan het bewijs niet kan worden aangenomen. [medeverdachte 2] verklaart ook niets over de ten laste gelegde datum van 20 november 2015. Ook om die reden dient vrijspraak te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat de verklaringen die hij tegenover de politie heeft afgelegd onjuist zijn. Hij heeft deze verklaringen ter terechtzitting teruggetrokken. Echter, tijdens de verhoren van medeverdachte [medeverdachte 2] is op geen enkele manier gebleken dat hij analfabeet was; de verklaringen zijn zonder enig voorbehoud door [medeverdachte 2] ondertekend. Bovendien heeft [medeverdachte 2] aan het begin van het verhoor (V004-11) aangegeven open kaart te willen spelen. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat verdachte de reikwijdte van zijn verklaringen bij de politie niet heeft kunnen overzien. Deze verklaringen kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gebezigd voor het bewijs, te meer daar deze verklaringen ondersteund worden door andere bewijsmiddelen.
Weliswaar verklaart medeverdachte [medeverdachte 2] niet over de datum van 20 november 2015, maar uit een camera-observatie blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 12 november 2015 nog een bezoek hebben gebracht aan de [straatnaam] . Aldus kan worden bewezen dat verdachte ook op 20 november hennep heeft geteeld. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het volgende aangevoerd.
Bij de opsporing van dit feit is gebruik gemaakt van een peilbaken dat onder een personenauto is geplaatst. Alvorens over te kunnen gaan tot plaatsing van een dergelijk baken dient er sprake te zijn van een redelijk vermoeden van schuld. Dit redelijk vermoeden van schuld was niet aanwezig. Derhalve is sprake geweest van het onrechtmatig gebruik maken van een peilbaken.
De raadsman is van mening dat bewijsuitsluiting dient te volgen en vrijspraak dient te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens het onderzoek naar de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand aan de [straatnaam] was geconstateerd dat een personenauto, merk Renault Traffic, meermalen dit pand had bezocht.
Tijdens dat onderzoek werd gezien dat verdachte, naast anderen, gebruik maakte van deze personenauto. Bekend was ook dat verdachte antecedenten had op het gebied van de Opiumwet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een redelijke verdenking aanwezig was ten aanzien van verdachte dat hij zich bezighield met Opiumwet gerelateerde feiten en dat derhalve het peilbaken op rechtmatige gronden is geplaatst. Het verweer wordt verworpen.
Standpunt van de verdediging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte weliswaar bij het pand is geweest, maar niet in de kwekerij is gezien. Derhalve is het signaleren van verdachte bij de loods geen bewijs dat hij betrokken is geweest bij een kwekerij.
Het oordeel van de rechtbank
Met toestemming van de officier van justitie is een peilbaken op deze auto, merk Renault Traffic, kenteken [kenteken] aangebracht, teneinde de reisbewegingen te kunnen volgen.
Er wordt gezien dat verdachte op 7 en 28 januari 2016, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de Renault Traffic het perceel [straatnaam] te Surhuisterveen binnenrijdt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bij de politie afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij die hennepkwekerij. De verklaring van verdachte dat hij in de loods was vanwege het inladen van airco's die hij verkocht had, legt de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

Standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat het ten laste gelegde niet bewezen kan worden, nu de tenlastelegging een verkeerd adres vermeldt, te weten [straatnaam] [nummer] in plaats van [nummer] .
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu blijkens het proces-verbaal AH-085-01 (blz 87,88, zaakdossier 6) de hennep is aangetroffen in het perceel [straatnaam] te Leeuwarden.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft voorts bepleit dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, nu de doorzoeking dan wel binnentreding onrechtmatig is geweest. Derhalve dient bewijsuitsluiting te volgen en vrijspraak, nu alleen op grond van de bekennende verklaring van verdachte geen bewezenverklaring kan volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Uit onderzoek kwam naar voren dat verdachte een bedrijfspand had aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Bij dat pand worden de al eerder genoemde Renault Traffic en Peugeot Boxer waargenomen, die ook reeds gezien waren op het perceel aan de [straatnaam] te Franeker en de [straatnaam] te Surhuisterveen. Ook werden aldaar verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verdenking aanwezig was, om op grond van artikel 9 van de Opiumwet een doorzoeking te verrichten in het onderhavige perceel.
Gelet op het feit dat de rechtbank de doorzoeking aan de [straatnaam] rechtmatig acht en mede gezien de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte ongeveer 4 kilo gedroogde hennep aanwezig heeft gehad in zijn loods aan de [straatnaam] .
Het verweer wordt verworpen.

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde

De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Op 10 februari 2016 is een hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de opbouw van de hennepkwekerij.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaringen in het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte bij het telen van hennep aan de [straatnaam] betrokken is geweest, zodat vrijspraak dient te volgen.

Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel innerlijk tegenstrijdig is. Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is een andere dan de organisatie van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Als de tenlastelegging vermeldt dat verdachte met ''een of meer medeverdachten" heeft deelgenomen aan een organisatie is dat onjuist althans niet per definitie strafbaar. De tenlastelegging is dan innerlijk tegenstrijdig, nu samenwerking met één medeverdachte geen criminele organisatie oplevert in de zin van artikel 11b van de Opiumwet. Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 5 dient dan te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de dagvaarding partieel innerlijk tegenstrijdig is. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tenlastelegging klip en klaar dat de officier van justitie deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet ten laste legt en niet een organisatie ex artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde aangevoerd dat er weliswaar contacten zijn van verdachte met andere personen die eventueel bij de hennepteelt betrokken zijn of wellicht onderdeel zijn van een organisatie, maakt dat hoeft niet te betekenen dat verdachte dan zelf ook deel uitmaakt van zo'n organisatie. Derhalve dient vrijspraak ter volgen.
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 11b van de Opiumwet is deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een aantal misdrijven uit de Opiumwet strafbaar gesteld. Dit artikel is een specialis van de generalis uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De jurisprudentie betreffende artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook van betekenis voor de bestanddelen van artikel 11b van de Opiumwet.
De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn:
Is er sprake van een organisatie? Is het oogmerk gericht op het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, en vijfde lid, of 11a. En tenslotte: heeft verdachte deelgenomen aan deze organisatie?
Artikel 11b (voordien 11a) van de Opiumwet is een implementatie als gevolg van het kaderbesluit 2004/575/JBZ. In artikel 4 lid 4 van dit kaderbesluit wordt ten aanzien van de criminele organisatie verwezen naar het kaderbesluit 98/733/JBZ. Uit artikel 1 van dit besluit blijkt dat onder een criminele organisatie wordt verstaan een gestructureerde vereniging die duurt in de tijd van meer dan twee personen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de jurisprudentie volgt dat een organisatie een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is van meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkings-verband steeds hetzelfde is.
Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij dient de verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie onder meer tot oogmerk heeft het plegen van de misdrijven van de Opiumwet.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de hennepkwekerij in de loods aan de [straatnaam] in Franeker is gebleken dat naast verdachte nog een aantal medeverdachten betrokken zijn bij het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen in Friesland.
Dit betreffen onder meer de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] ,
[medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft onder meer verklaard over de hiërarchische structuur en de rolverdeling binnen de organisatie. Blijkens voornoemde verklaring vervullen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 3] een leidende rol in de organisatie. Daarnaast zijn er nog een aantal personen die een ondergeschikte rol vervullen. Dit betreffen onder meer de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] .
[getuige] heeft ook over de hiërarchie verklaard. Uit deze verklaring blijkt ook dat verdachte op de één na hoogste trede staat binnen de organisatie.
Daarnaast heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de loods van verdachte aan de [straatnaam] een verzamelpunt was van degenen die betrokken waren bij de hennepteelt.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een organisatie, bestaande uit meer dan twee personen, die als oogmerk had het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen om het feitelijke en gewenste doel, het verdienen van geld met de handel in hennep, te bereiken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij gedragingen heeft ondersteund die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde nog aangevoerd dat de tekst van de ten lastlegging niet overeenkomt met de delictsomschrijving van artikel 11b van de Opiumwet. Volgens de delictsomschrijving moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet. In de tenlastelegging is echter ook het misdrijf van artikel 11, tweede lid opgenomen. Dat lid wordt niet genoemd in artikel 11b van de Opiumwet.
Voor zover de tenlastelegging dus ziet op een organisatie die het oogmerk heeft feiten te plegen die betrekking hebben op artikel 11 lid 2 van de Opiumwet, kan dat niet worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 11b van de Opiumwet. Derhalve dient partieel ontslag van rechtsvervolging te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 11b van de Opiumwet ziet niet op overtreding van het tweede lid van artikel 11 van de Opiumwet. De rechtbank zal hier verder geen consequenties aan verbinden, nu dit onderdeel niet redengevend kan zijn voor de kwalificatie.
Nadere bewijsoverwegingen
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Vastgesteld kan worden dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] meermalen het pand aan de [straatnaam] te Franeker heeft bezocht en daar werkzaamheden in de hennepkwekerij heeft verricht.
Op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] kan eveneens worden bewezen dat verdachte op 28 januari 2016 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in het pand aan de [straatnaam] te Surhuisterveen is geweest om de restanten van een oogst op te ruimen. Deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] komt ook overeen met de observaties van die dag.
Bij de binnentreding op 9 februari 2016 werd ook geconstateerd dat in één van de ruimtes net was geoogst. Dit komt ook overeen met de verklaring van [medeverdachte 2] dat zij daar waren geweest om de boel op te ruimen en nieuwe potten met teeltaarde klaar te zetten.
Ook de getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte een grote rol speelde bij de hennepkwekerijen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Handelen in kader van beroep of bedrijf
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten professionele hennepkwekerijen aangelegd, die veelal geautomatiseerd waren en waarbij een regelbaar binnenklimaat was aangelegd.
De hennepkwekerijen bevatten een grote hoeveelheid hennepplanten, waarin meerdere malen was geoogst. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gewerkt.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb in het pand aan de [straatnaam] te Franeker meerdere malen werkzaamheden verricht. Ik heb daar toen onder meer een portaaltje getimmerd.
Op 9 februari 2016 heb ik te Leeuwarden aan de [straatnaam] 4 kilogram gedroogde hennep voorhanden gehad.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal nummer NNNTAG15008-AH-023-01, d.d. 10 december 2015, opgenomen op pagina 122 - 129, zaakdossier 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH 2015009187, d.d. 3 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 20 november 2015 werd een onderzoek ingesteld in een loods op het adres [straatnaam] te Franeker, gemeente Franekeradeel. In de loods stonden kartonnen dozen opgesteld, die door de wijze van opstelling een afscheiding vormden. Wij zagen dat in de loods een unit met drie koelcellen waren geplaatst. Twee koelcellen waren als kweekruimten ingericht en de middelste koelcelruimte diende als opslag en werkruimte. In ruimte C bevond zoals wij zagen een in werking zijnde hennepkwekerij. In totaal stonden er in kweekruimte C 550 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de hennepplanten was ongeveer 50 centimeter. Per m2 stonden er 16 planten. De kweekpotten waren gevuld met kweekaarde / potgrond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer 120, d.d. 10 februari 2016, opgenomen op pagina 345 - 356, van voornoemd zaakdossier 1, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Wat voor werk doe je?
A: Ik heb een eigen onderhoudsbedrijf en [verdachte] die huurt mij in.
V: Vanuit waar werk je dan? Waar is jullie werkplaats?
A: Vanuit de loods bij [naam] . Volgens mij huurt [verdachte] daar weer loodsen.
V: Welke loodsen zijn dat dan, kun jij aangeven welke van wie is?
A: Ja hoor, de eerste, tweede en de derde zijn sowieso van [verdachte] .
0: Verbalisanten schetsen de loodsen aan de [straatnaam] te Leeuwarden en verdachte [medeverdachte 2] geeft aan welke loods van wie is.
V: Wat zit er in de 2 loods?
A: Ja daar zit die hennep, daar ben ik afgelopen maandag nog geweest.
V: Wat voor voertuigen heb jij op naam of maak je gebruik van?
A: Die motoren, Suzuki’s en de bus.
V: Wat voor bus is dat?
A: Die Opel Vivaro, dit is een zwarte. Ik heb hem nog maar net. Ik lease die bus.
V: Wie heeft dit geregeld? Wie zijn idee was dit?
A: Dit was [verdachte] zijn idee. [verdachte] zei je hebt nu een eigen zaak dus moet je een eigen bus. Want ik leende vaak een bus van [verdachte] .
V: Je zei dat je wel een bus van [verdachte] leende, welke leende je dat?
A: Die Renault Traffic. Maar ook wel een Peugeot Boxer, die grote. Maar meestal die Renault Traffic.
V: Wat is [verdachte] van je?
A: Dat is de opdrachtgever.
V: Wat is [medeverdachte 1] van je?
A: Dat is niks van mij. Ik heb hem een paar keer geholpen in Franeker in de hennepkwekerij. Ik ben een paar keer met hem meegegaan. Verder gaat [medeverdachte 1] veel met [verdachte] om. Ik zie hem als een directeur.
V: Wat is [medeverdachte 6] van je?
A: Die had die loods in Franeker op naam. [medeverdachte 6] kwam wel op de [straatnaam] .
V: Wat is [medeverdachte 3] van je?
A: Die is altijd bij [medeverdachte 1] , die zijn altijd samen die twee. Dat is ook zo’n directeurs typ. Die was met [medeverdachte 1] mee naar Franeker naar de hennepkwekerij, die man heeft altijd de leiding, dat is de baas. Zij gaven beide aan wat ik moest doen, ik moest de hennepkwekerij opruimen in Franeker.
V: Hoe zie jij deze organisatie?
A: [medeverdachte 3] is de leider van de groep. Hij deelt de lakens uit mede met [medeverdachte 1] . Daaronder komt [verdachte] en helemaal onderaan wij.
V: En [naam] ? Zit [naam] wel in de hennep wereld?
A: Ja. Anders kom je niet bij de loods aan de [straatnaam] , dat is een verzamelpunt van iedereen die ermee te maken heeft.
V: En wie is er nog meer zoals jij, zeg maar een hulpje?
A: Nou ik meestal, maar ook wel [medeverdachte 5] . [medeverdachte 1] die plantte de nieuwe planten, die had het mooiere werk. Wij konden alles opruimen.
V: [medeverdachte 2] , er is meerdere malen geconstateerd dat jij op de [straatnaam] te Franeker bent
geweest, waar een hennepkwekerij is aangetroffen, wat kun je daarover verklaren?
A: Volgens mij zit die hennepkwekerij er net na de winter van 2014. Ik heb daar de opticlimate omhooggeduwd, want die konden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] niet tillen. Ik heb ook geholpen met sjouwen van de spullen.
V: Wie waren betrokken bij de opbouw van deze kwekerij?
A: Dat waren [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en ik.
V: Wie deed wat?
A: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben de kwekerij neergezet waarbij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de lakens uitdeelde. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] kunnen best netjes timmeren. [verdachte] hielp hierbij en ik deed het sjouw werk.
V: Hoe zag deze ruimte eruit?
A: Het was een grote loods met 3 diepvriezen geloof ik. Je had een kleine deur waardoor je naar binnen moest en dan moest je op een knop drukken waarbij de roldeur omhoog ging. Dan had je een grote ruimte met die diepvriezen en in het begin stond er niks maar later stonden er lege dozen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zeiden dat [medeverdachte 6] daar dan moest zitten, als een soort bedrijfsleider. Zodat het leek alsof er wat gebeurde. Volgens mij duurde de opbouw iets van twee weken. Die loods werd gehuurd door [medeverdachte 6] .
V: Hoe vaak is daar geoogst?
A: 3 keer. Eerst ging de ene ruimte en dan een paar dagen later de andere ruimte. Maar ik was niet overal bij, het kan best vaker zijn geweest. Ik heb daar niet geknipt maar wel de planten bakken gevuld met nieuwe aarde. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] knipten de planten en ik moest het vuile werk doen. 1 van hun gaf de blauwe tonnen aan waar de hennepplanten in gingen. Die tonnen stonden ook nog in Franeker, er zaten netten in. V: Is het altijd een verschillende samenstelling van de groep?
A: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] doen alles samen, die zij er echt altijd bij. [verdachte] niet altijd want die heeft zijn eigen werk ook.
V: Waar gaan die tonnen met hennep heen?
A: Die gaan naar de 2 loods, aan de [straatnaam] . Bij onze loods heb ik het dan over.
V: [medeverdachte 2] , er is meerdere malen geconstateerd dat jij op de [straatnaam] te Surhuisterveen bent geweest, waar een hennepkwekerij is aangetroffen, wat kun je daarover verklaren?
As Daar heb ik ook geholpen, hetzelfde verhaal als op de [straatnaam] te Franeker. Ik weet dat ze die loods al lang hebben. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben die panelen gebouwd, de 2 ruimtes waar de kwekerij in zat. Ik heb daar volgens mij 4 opticlimats ingezet. Ik heb die opticlimats in de zomer van 2014 geplaatst, ze hebben die kwekerij al heel lang. Toen ik daar kwam waren die ruimtes al klaar.
V: Hoe veel planten stonden er in die beide ruimtes?
A: Daar stonden 2 keer 600 potten, want ik heb ze zelf geleegd en gevuld. Elke ruimte 600. V: Hoe vaak ben je mee geweest?
A: Zo ie zo 6 keer, 3 voor de ene ruimte en 3 voor de andere.
V: Maar ging je dan om de 10 weken mee?
A: Nee joh, er zat ook wel eens periode tussen.
V: Wie waren er dan?
A: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] altijd. En [medeverdachte 5] 1 keer.
V: En hier ook weer dezelfde werkwijze?
A: Ja altijd, dat doen ze altijd zo. 2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen.
V: [medeverdachte 2] , wij hebben geconstateerd dat jij de bestuurder bent van een Renault Traffic, voorzien van het kenteken [kenteken] , wat kun je daarover verklaren?
A: Ik had die bus van [verdachte] te leen, die had ik altijd mee. Maar [verdachte] pakte die bus ook als ze naar een hennepkwekerij gingen en ik niet mee ging. Dan liet hij zijn bus bij mij en pakte hij de hennepbus, de Renault Traffic.
V: We weten dat jullie op 28 januari 2016 naar de locatie in Surhuisterveen zijn gegaan. Wie waren toen mee?
A: Ja dat waren [verdachte] , ik en [medeverdachte 4] in de Renault Traffic. Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij hebben de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan. De stekken waren er nog niet. Een week later ben ik er weer heen geweest, maar toen zat ik bij [medeverdachte 1] in de grijze bus. Toen waren [verdachte] en [medeverdachte 4] in de andere bus, de Peugeot Boxer, want daar stonden nu de tonnen nog in. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] hebben toen 1 ruimte geoogst en [verdachte] was de stekjes in de ruimte ernaast aan het zetten, welke wij de week ervoor klaar hadden gemaakt. De stekjes waren er al. Volgens mij had [medeverdachte 1] die dag ervoor de stekjes gebracht.
V: Wat deden jullie met jullie telefoons als jullie naar een hennepkwekerij gingen?
A: Ja die moesten op de [straatnaam] blijven van [verdachte] . Die telefoons lieten we dan in een bus bij de [straatnaam] of in de werkplaats.
V: Wat weet je van eerdere hennepkwekerijen?
A: Ik weet dat ze een hennepkwekerij in Drachten hebben gehad. Ik heb hier [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] over horen praten. Ik weet alleen dat [medeverdachte 6] die loods op naam had.
V: Nog even over de organisatie en de hennepkwekerijen, van wie krijg jij het geld?
A: [medeverdachte 3] geeft het geld aan [verdachte] en die geeft het weer aan mij.
V: Hoe lang is deze organisatie al bezig?
A: Sinds de tijd dat ik bij [verdachte] zit zo ie zo, en dat is nu 2 jaar.
V: Wat is de rolverdeling?
A: [medeverdachte 3] bovenaan met [medeverdachte 1] , dan [verdachte] en dan wij, daarmee bedoel ik jongens als ik.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0100-2015009187, d.d. 29 januari 2016, opgenomen op pagina 54 - 56, zaakdossier 4 van het dossier van Politie Noord-Nederland, nummer BVH2015009187, d.d. 5 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 27 januari 2016 werd door de politiemedewerkers in Surhuisterveen in verband met een cameraopstelling onderzoek gedaan naar een het pand gevestigd aan de [straatnaam] te Surhuisterveen. omdat er vermoedelijk in het bedrijfspand, gelegen aan de [straatnaam] , een hennepkwekerij aanwezig was.
Middels het peilbaken was zicht op [medeverdachte 2] , omdat uit onderzoek was gebleken dat hij veelvuldig gebruik maakte van de Renault Traffic, kenteken [kenteken] .
Op 28 januari 2016 omstreeks 16:14 uur werd door het observatieteam waargenomen dat de voornoemde Renault Traffic ging tanken bij [bedrijf] te Opeinde.
Hierbij nam het observatieteam waar dat verdachte [medeverdachte 2] bestuurder was van de Renault en dat verdachte [verdachte] op de passagiersstoel zat.
Nadat zij het tankstation verlieten en hun weg vervolgden, werd vastgesteld dat ze omstreeks 16:41 uur, op de [straatnaam] te Surhuisterveen, bij de gele roldeur met de Renault naar binnen reden en daar tot 19:00 uur verbleven.
Vervolgens werd vastgesteld dat de Renault omstreeks 19:00 uur het pand aan de [straatnaam] te Surhuisterveen weer verliet en in de richting Leeuwarden reed. Vervolgens werd gezien dat bovengenoemde Renault naar de [straatnaam] reed.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer AH-137-01, d.d. 19 mei 2016, opgenomen op pagina 81 – 89 van voornoemd zaakdossier 4, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 9 februari 2016 stelden wij een onderzoek in op het adres [straatnaam] te Surhuisterveen, vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet,
Na het binnentreden zag ik een kweekruimte van ongeveer 14 bij 8 meter. De ruimte was verdeeld in twee kweekruimten. In een ruimte stonden 570 potten met teelaarde, waaruit kennelijk de planten geoogst waren. In een andere ruimte stonden 662 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 25 cm. Per m2 stonden er 16 planten. Het betroffen potten van 25cm x 25cm.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep) waaraan de hars niet is onttrokken. De bovenvermelde hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 van de Opiumwet.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer 127, d.d.15 februari 2016, opgenomen op pagina 87 - 88 van zaakdossier 6 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH 2015009187, d.d. 5 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 9 februari 2016 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de [straatnaam] te Leeuwarden.
Hier werd onder andere een drogerij aangetroffen met daarin naar weging 4 kilo gedroogde hennep. Ook werden 6 zwarte en 9 witte zakken aangetroffen met hennepafval bestaande uit ongeveer 1320 hennepplanten.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal nummer V-019-01 d.d. 6 juni 2016, opgenomen op pagina 54 - 60, zaakdossier 10 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH2015009187, d.d. 5 januari 2017, inhoudende de verklaring van [getuige] :
V: Weet jij welke mensen betrokken waren bij hennepkwekerijen?
A: Op de [straatnaam] te Leeuwarden zat een hennepkwekerij van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam] . Toen [straatnaam] in Drachten werd ontmanteld door de politie, hebben ze deze stilgelegd. Dit was omdat ze bang waren dat hier ook een inval zou komen. [straatnaam] in Drachten was van [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [naam] . Jullie waren net te laat met de inval op [straatnaam] in Drachten. Ze waren net weg toen jullie binnenvielen, volgens mij was er toen net geoogst.
V: Hoelang ken jij [medeverdachte 1] ?
A: Ik ken [medeverdachte 1] sinds halverwege 2008 a 2009.
V: Wat voor werk doet [medeverdachte 1] ?
A: [medeverdachte 1] heeft geen normaal werk, die zit alleen in de hennep en plof bv’s.
V: Ken jij [medeverdachte 2] ?
A: Die heb ik wel gezien, die was wel veel bij [verdachte] .
V: Zoals jij praat over [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [verdachte] , [naam] klinkt ons alsof je het over een bedrijf of organisatie hebt. Klopt dit?
A: Ja, ik zie het wel als een organisatie.
V: Wat kun je verder vertellen over de organisatie?
A: Er zijn vier grote jongens die een vast team zijn en lopers hebben. Dit zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [naam] .
V: Wie behoren allemaal nog meer bij de organisatie?
A: [medeverdachte 4] en [naam] doen wel dingen met hun. [medeverdachte 4] is vanaf 2008 al bij [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft mij wel verteld dat [verdachte] en [medeverdachte 4] meerdere dingen samen hadden lopen.
V: Wat bedoel je daarmee?
A: Hennepkwekerijen.
A: Ze kwamen altijd vlak voor een oogst bij elkaar. En ze hadden afspraken gemaakt wie welke kwekerij onderhield. [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] deden dat voornamelijk.
V: Wie regelt henneplocaties?
A: Het aansluiten van de elektriciteit doet [verdachte] altijd. Ook de opticlimats worden door [verdachte] aangesloten en geregeld. De box bouwen ze met zijn allen. Ze spreken onderling af wie wat doet. [medeverdachte 3] doet ook wel de verzorging van de planten. [medeverdachte 3] was volgens [medeverdachte 1] een goochelaar met het geven van de voeding, zodat er een grote opbrengst was van de planten.
V: Hoe communiceerde ze onderling?
A: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] communiceerden via sms of WhatsApp op de IPhone. Volgens mij hadden ze geen speciale BlackBerry ofzo. [medeverdachte 1] had thuis nog wel twee oude Nokia’s liggen.
V: Hadden ze aparte telefoons voor hennepzaken?
A: Ja.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 november 2015 te Franeker, gemeente Franekeradeel, tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 550 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 550 hennepplanten.
2.
hij op 9 februari 2016 te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 662 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 662 hennepplanten.
3.
hij op 9 februari 2016 te Leeuwarden, opzettelijk, in een loods/unit aan de [straatnaam] , aanwezig heeft gehad ongeveer 4 kilogram gedroogde hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij in de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 in Friesland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van
- artikel 11 lid 2 en lid 3 en lid 5 Opiumwet, te weten in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennep en een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
2. Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 lid 3 en lid 5 van de Opiumwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een werkstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte voorlichtingsrapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, tezamen met anderen, in een aantal bedrijfspanden hennepkwekerijen opgezet. De wijze van opzetten op grote schaal duidt op een professionele aanpak, gericht op het doelbewust op wederrechtelijke wijze verkrijgen van omvangrijk financieel gewin.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is en dat dit feit overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich echter kennelijk om al deze nadelige gevolgen niet bekommerd.
Voorts is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Deze organisatie hield zich op grote schaal bezig met de teelt van hennep. Verdachte hield zich als onderdeel daarvan ook bezig met de inrichting van hennepkwekerijen en het telen van hennep. Verdachte vervulde binnen de organisatie een leidende rol en was volledig op de hoogte van de activiteiten van de organisatie. Hij heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs met alle daarbij komende maatschappelijke problemen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder (in 2000 en 2002) onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is, mede gelet op het feit dat sprake is geweest van het telen van grote hoeveelheden hennepplanten in professionele hennepkwekerijen en verdachte naar het oordeel van de rechtbank daarbij is aan te wijzen als één van de leidende figuren in de organisatie.
De rechtbank zal de door de officier van justitie geformuleerde eis als uitgangspunt nemen en daarbij een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar, dit om te voorkomen dat verdachte zich wederom zal schuldig maken aan strafbare feiten.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en
mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2017.