ECLI:NL:RBNNE:2017:4700

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
18/750014-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan criminele organisatie en hennepteelt in Friesland

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen hennepkwekerijen heeft opgezet in verschillende bedrijfspanden in Friesland. De verdachte is beschuldigd van het op grote schaal telen van hennep, wat duidt op een professionele aanpak gericht op financieel gewin. Daarnaast is hem ten laste gelegd dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data hennepplanten heeft geteeld en dat hij betrokken was bij de organisatie die deze activiteiten coördineerde. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij voornamelijk hand- en spandiensten verrichtte, maar de rechtbank oordeelde dat zijn bijdrage aan de hennepkwekerijen voldoende was om te spreken van medeplegen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het telen van hennep en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750014-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Franeker, gemeente Franekeradeel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 550 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 550 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 96 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
3.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam]
) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 662 hennepplanten, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 662 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
4.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, in een loods/unit aan de [straatnaam] , aanwezig heeft gehad ongeveer 4 kilogram (gedroogde) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Leeuwarden een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Glock), en/of een (grote) hoeveelheid munitie van categorie III, te weten centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
6.
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 te Leeuwarden, althans in Friesland, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van
- artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Verweren ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de door de raadsman in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] gevoerde verweren ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak als herhaald en ingelast te beschouwen.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft het verweer gevoerd dat geen sprake was van een redelijke verdenking. In de periode voorafgaande aan de binnentreding is er enig onderzoek verricht. Geconstateerd werd dat er op het terrein van de [straatnaam] te Franeker enkele auto's stonden. Daarnaast is er gekeken naar het elektriciteitsverbruik. Op dat moment is er nog steeds geen sprake van een verdenking. Daarna wordt een blokmeting gedaan. Vervolgens worden observatiecamera's geplaatst. Gedurende langere tijd wordt er geobserveerd, maar er wordt niets waargenomen dat wijst op hennep of hennep gerelateerde activiteiten.
De raadsman bepleit dat de resultaten voor het bewijs worden uitgesloten. Dit moet leiden tot vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De aanleiding tot het onderzoek is gelegen in het feit dat op 30 december 2014 is waargenomen dat er activiteiten waren bij een loods aan de [straatnaam] te Franeker. Tijdens deze waarneming bleken drie personenauto's op het terrein te staan, waarvan één op naam stond van een persoon die eerder betrokken was geweest bij de exploitatie van een hennepkwekerij. Dit betrof medeverdachte [medeverdachte 2] . Na camera-observatie bleek dat ook een personenauto met kenteken [kenteken] meermalen het pand aan de [straatnaam] had bezocht. Naar aanleiding van de camera-observaties bij het pand aan de [straatnaam] te Franeker, was geconstateerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) meermalen dit pand heeft bezocht. Onder meer is gebleken dat in oktober 2015 een personenauto met daarachter een aanhangwagen op naam van [medeverdachte 1] de loods aan de [straatnaam] binnen reed. Deze aanhangwagen wordt getrokken door een Renault Traffic, die ook wordt gezien bij de loods aan de [straatnaam] , welke loods in gebruik is bij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] wordt eveneens herkend als één van de mannen die op een ander moment in een gehuurde personenauto, merk Peugeot Boxer, het pand aan de [straatnaam] binnengaat. Ook deze personenauto wordt naderhand aangetroffen op de [straatnaam] .
Deze personenauto stond ook op naam van [medeverdachte 1] , welke meerdere antecedenten had met betrekking tot het vervaardigen van hennep.
Op 14 november 2015 werd het onderzoeksteam er van in kennis gesteld dat er in de nacht van 13 op 14 november 2015 een ripdeal was gepland om de hennepkwekerij in de [straatnaam] te Franeker te rippen. Deze activiteit werd verstoord doordat de politie opvallend surveilleerde rondom het pand. Daarna is het pand op grond van artikel 9 van de Opiumwet betreden en werd een hennepkwekerij aangetroffen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat kan worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van strafbare feiten.
Het verweer wordt verworpen.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde het volgende aangevoerd.
Bij de opsporing van dit feit is gebruik gemaakt van een peilbaken wat onder een personenauto is geplaatst.
Alvorens over te kunnen gaan tot plaatsing van een dergelijk baken dient er sprake te zijn van een redelijk vermoeden van schuld. Dit redelijk vermoeden van schuld was niet aanwezig. Derhalve is sprake geweest van het onrechtmatig gebruik maken van een peilbaken.
De raadsman is van mening dat bewijsuitsluiting dient te volgen en vrijspraak dient te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens het onderzoek naar de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand aan de [straatnaam] was geconstateerd dat een personenauto, merk Renault Traffic, meermalen dit pand had bezocht. Tijdens dat onderzoek werd gezien dat verdachte, naast anderen, gebruik maakte van deze personenauto. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een redelijke verdenking aanwezig was ten aanzien van verdachte dat hij zich bezighield met Opiumwet gerelateerde feiten en dat derhalve het peilbaken op rechtmatige gronden is geplaatst. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde met betrekking tot het bewijs.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak terzake het onder 4 tenlastegelegde gevorderd en veroordeling voor het onder 1, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft ten aanzien van de aangetroffen kwekerijen in Franeker, Sneek en Surhuisterveen alleen hand- en spandiensten verricht, zoals potten vullen, grond in zakken doen en afvoeren. Hij verrichtte dus alleen maar smerige klusjes. Hij heeft zich niet bemoeid met de hennepteelt zelf.
De door verdachte verrichte handelingen zijn dan ook niet aan te merken als handelingen van medeplegen, maar medeplichtigheidshandelingen. Aangezien dat niet ten laste gelegd is, dient vrijspraak van deze feiten te volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt, alvorens over te gaan tot de beoordeling van de tenlastelegde feiten, het volgende op.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd met betrekking tot de hennepkwekerijen wil intrekken. De reden hiervan is gelegen in het feit dat dat hij niet goed kan lezen en schrijven en dat hem door de politie tijdens de verhoren woorden in de mond zijn gelegd.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ter terechtzitting niet aannemelijk. In zijn verklaringen bij de politie heeft verdachte gedetailleerd verklaard omtrent de gang van zaken rondom de hennepkwekerijen in Franeker, Sneek en Surhuisterveen en de daarbij betrokken medeverdachten. Uit niets blijkt daarbij dat verdachte de vraagstelling niet begrepen heeft of dat hij onder druk is gezet, dan wel dat hem woorden in de mond zijn gelegd.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uitgaan van hetgeen verdachte daaromtrent bij de politie heeft verklaard.
De raadsman heeft bepleit, uitgaande van de verklaringen van verdachte tegenover de politie, dat sprake is van medeplichtigheidshandelingen en niet van medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde medeplegen het volgende af.
Verdachte heeft in zijn verklaringen tegenover de verbalisanten uitgebreid verklaard over zijn rol met betrekking tot de kwekerijen aan de [straatnaam] te Franeker, [straatnaam] en [straatnaam] te Surhuisterveen. Daarbij hield hij zich bezig met allerlei hand- en spandiensten en ontving daar een vergoeding voor.
Op grond van deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een significante bijdrage aan de exploitatie van de hennepkwekerijen.
In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, komt de rechtbank tot het oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2 en 3 van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van medeplichtigheid wordt op grond van het vorenstaande verworpen.

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde

Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dacht het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat, hoewel verdachte wist dat de van hennepkwekerijen afkomstige hennep naar de loods aan de [straatnaam] ging, op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte enige beschikkingsbevoegdheid had over de aangetroffen vier kilogram hennep.

Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde

De raadsman heeft zich gerefereerd aan een bewezenverklaring, nu verdachte dit feit heeft erkend.

Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel innerlijk tegenstrijdig is. Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is een andere dan de organisatie van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Als de tenlastelegging vermeldt dat verdachte met ''een of meer medeverdachten" heeft deelgenomen aan een organisatie is dat onjuist althans niet per definitie strafbaar. De tenlastelegging is dan innerlijk tegenstrijdig, nu samenwerking met één medeverdachte geen criminele organisatie oplevert in de zin van artikel 11b van de Opiumwet.
Voorts is de raadsman van mening dat verdachte van het onder 6 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu alleen sprake is van medeplichtigheidshandelingen van verdachte, zodat niet gesproken kan worden van een structurele deelname van verdachte aan een dergelijke organisatie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de dagvaarding partieel innerlijk tegenstrijdig is. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tenlastelegging klip en klaar dat de officier van justitie deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet ten laste legt en niet een organisatie ex artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
In artikel 11b van de Opiumwet is deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een aantal misdrijven uit de Opiumwet strafbaar gesteld. Dit artikel is een specialis van de generalis uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De jurisprudentie betreffende artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook van betekenis voor de bestanddelen van artikel 11b van de Opiumwet.
De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn:
Is er sprake van een organisatie? Is het oogmerk gericht op het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, en vijfde lid, of 11a. En tenslotte: heeft verdachte deelgenomen aan deze organisatie?
Artikel 11b (voordien 11a) van de Opiumwet is een implementatie als gevolg van het kaderbesluit 2004/575/JBZ. In artikel 4 lid 4 van dit kaderbesluit wordt ten aanzien van de criminele organisatie verwezen naar het kaderbesluit 98/733/JBZ. Uit artikel 1 van dit besluit blijkt dat onder een criminele organisatie wordt verstaan een gestructureerde vereniging die duurt in de tijd van meer dan twee personen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de jurisprudentie volgt dat een organisatie een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is van meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkings-verband steeds hetzelfde is.
Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij dient de verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie onder meer tot oogmerk heeft het plegen van de misdrijven van de Opiumwet.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de hennepkwekerij in de loods aan de [straatnaam] in Franeker is gebleken dat naast verdachte nog een aantal medeverdachten betrokken zijn bij het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen in Friesland.
Dit betreffen onder meer de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] .
Verdachte heeft onder meer verklaard over de hiërarchische structuur en de rolverdeling binnen de organisatie. Blijkens voornoemde verklaring vervullen de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een leidende rol in de organisatie.
Daarnaast is er nog een aantal personen dat een ondergeschikte rol vervult. Dit betreft onder meer verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] .
[getuige] heeft ook over de hiërarchie en de samenstelling van de organisatie verklaard.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de loods van verdachte aan de [straatnaam] een verzamelpunt was van degenen die betrokken waren bij de hennepteelt. Wanneer je daar niet bij betrokken was, kwam je daar niet, aldus verdachte.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een organisatie, bestaande uit meer dan twee personen, die als oogmerk had het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen om het feitelijke en gewenste doel, het verdienen van geld met de handel in hennep, te bereiken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij gedragingen heeft ondersteund die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Het feit is bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde nog aangevoerd dat de tekst van de ten laste legging niet overeenkomt met de delictsomschrijving van artikel 11b van de Opiumwet. Volgens de delictsomschrijving moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet. In de tenlastelegging is echter ook het misdrijf van artikel 11, tweede lid opgenomen. Dat lid wordt niet genoemd in artikel 11b Opiumwet.
Voor zover de tenlastelegging dus ziet op een organisatie die het oogmerk heeft feiten te plegen die betrekking hebben op artikel 11 lid 2 Opiumwet, kan dat niet worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 11b van de Opiumwet. Derhalve dient partiële ontslag van rechtsvervolging te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 11b van de Opiumwet ziet niet op overtreding van het tweede lid van artikel 11 van de Opiumwet. De rechtbank zal hier verder geen consequenties aan verbinden, nu dit onderdeel niet redengevend kan zijn voor de kwalificatie.

Nadere bewijsoverweging

Handelen in kader van beroep of bedrijf
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten professionele hennepkwekerijen aangelegd, die veelal geautomatiseerd waren en waarbij een regelbaar binnenklimaat was aangelegd.
De hennepkwekerijen bevatten een grote hoeveelheid hennepplanten, waarin meerdere malen was geoogst. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gewerkt.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde feiten redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal nummer NNNTAG15008-AH-023-01, d.d. 10 december 2015, opgenomen op pagina 122 - 129, zaakdossier 1 van Politie Noord-Nederland met nummer BVH 2015009187, d.d. 3 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 20 november 2015 werd een onderzoek ingesteld in een loods op het adres [straatnaam] te Franeker, gemeente Franekeradeel. In de loods stonden zoals wij zagen kartonnen dozen opgesteld, die door de wijze van opstelling een afscheiding vormden. Wij zagen dat in de loods een unit met drie koelcellen waren geplaatst. Twee koelcellen waren als kweekruimten ingericht en de middelste koelcelruimte diende als opslag en werkruimte. In ruimte C bevond zoals wij zagen een in werking zijnde hennepkwekerij. In totaal stonden er in kweekruimte C 550 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de hennepplanten was ongeveer 50 centimeter. Per m2 stonden er 16 planten. De kweekpotten waren gevuld met kweekaarde / potgrond.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer 120, d.d. 10 februari 2016, opgenomen op pagina 345 – 356 van voornoemd zaakdossier 1, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Wat voor werk doe je?
A: Ik heb een eigen onderhoudsbedrijf en [medeverdachte 1] huurt mij in.
V: Waar is jullie werkplaats?
A: Vanuit de loods bij [naam] .
V: Welke loodsen zijn dat dan, kun jij aangeven welke van wie is?
A: Ja hoor, de eerste, tweede en de derde zijn sowieso van [medeverdachte 1] .
0: Verbalisanten schetsen de loodsen aan de [straatnaam] te Leeuwarden en verdachte [verdachte] geeft aan welke loods van wie is.
V: Wat zit er in de 2 loods?
A: Ja daar zit die hennep, daar ben ik afgelopen maandag nog geweest.
V: Wat voor voertuigen heb jij op naam of maak je gebruik van?
A: Die motoren, Suzuki’s en de bus.
V: Wat voor bus is dat?
A: Die Opel Vivaro, dit is een zwarte. Ik heb hem nog maar net. Ik lease die bus.
V: Wie heeft dit geregeld? Wie zijn idee was dit?
A: Dit was [medeverdachte 1] zijn idee. [medeverdachte 1] zei je hebt nu een eigen zaak dus moet je een eigen bus. Want ik leende vaak een bus van [medeverdachte 1] .
V: Je zei dat je wel een bus van [medeverdachte 1] leende, welke leende je dat?
A: Die Renault Traffic. Maar ook wel een Peugeot Boxer, die grote. Maar meestal die Renault Traffic.
V: Wat is [medeverdachte 1] van je?
A: Dat is de opdrachtgever.
V: Wat is [medeverdachte 7] van je?
A: Dat is niks van mij. Ik heb hem een paar keer geholpen in Franeker in de hennepkwekerij. Ik ben een paar keer met hem meegegaan. Verder gaat [medeverdachte 7] veel met [medeverdachte 1] om. Ik zie hem als een directeur.
V: Wat is [medeverdachte 6] van je?
A: Die had die loods in Franeker op naam. [medeverdachte 6] kwam wel op de [straatnaam] .
V: Wat is [medeverdachte 3] van je?
A: Die is altijd bij [medeverdachte 7] , die zijn altijd samen die twee. Dat is ook zo’n directeurs typ. Die was met [medeverdachte 7] mee naar Franeker naar de hennepkwekerij, die man heeft altijd de leiding, dat is de baas. Zij gaven beide aan wat ik moest doen, ik moest de hennepkwekerij opruimen in Franeker.
V: Hoe zie jij deze organisatie?
A: [medeverdachte 3] is de leider van de groep. Hij deelt de lakens uit mede met [medeverdachte 7] . Daaronder komt [medeverdachte 1] en helemaal onderaan wij.
V: En [naam]? Zit [naam] wel in de hennep wereld?
A: Ja. Anders kom je niet bij de loods aan de [straatnaam] , dat is een verzamelpunt van iedereen die ermee te maken heeft.
V: En wie is er nog meer zoals jij, zeg maar een hulpje?
A: Nou ik meestal, maar ook wel [medeverdachte 5]. [medeverdachte 7] die plantte de nieuwe planten, die had het mooiere werk. Wij konden alles opruimen.
V: Het onderzoek richt zich op de teelt van hennep en wij hebben concrete aanwijzingen dat jij je daar mee bezig hebt gehouden, wat kun je vertellen over de kwekerij bij [medeverdachte 5] in de loods?
A: Die in die kar? Daar ben ik iets van 5 keer geweest. Ik heb die kar voor hem gesteld. Ik heb de potten gevuld met kokos grond. [medeverdachte 5] kwam er achter aan met de hennepplanten.
V: Wanneer ben je daar voor het eerst geweest?
A: Dat was volgens mij ook tegen de winter aan. Er lag sneeuw.
V: Hoe vaak is er geoogst?
A: Volgens mij 2x keer want ik heb 2x gevuld, die potten. Als ik kwam waren de planten er al uit en moest ik de potten legen in witte zakken en dan gingen die zakken in de auto. Daarna vulde ik de potten weer en [medeverdachte 5] die zette er dan nieuwe hennepstekjes in. Ik mocht dat niet doen, dan moest ik een trapje hoger wezen. Ik heb nooit iemand anders gezien daar. Die kar was klaar en ingericht toen ik er voor het eerst kwam. Toen was er al geoogst. V: Van wie was deze hennepkwekerij?
A: Van [medeverdachte 5] zelf.
V: Niet van de organisatie?
A: Ik weet niet alles. Ik ben echt de laatste in rang. Ik kan ook niet timmeren, dakdekken is mijn ding.
V: [verdachte], er is meerdere malen geconstateerd dat jij op de [straatnaam] te Franeker bent
geweest, waar een hennepkwekerij is aangetroffen, wat kun je daarover verklaren?
A: Volgens mij zit die hennepkwekerij er net na de winter van 2014. Ik heb daar de opticlimate omhooggeduwd, want die konden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] niet tillen. Ik heb ook geholpen met sjouwen van de spullen.
V: Wie waren betrokken bij de opbouw van deze kwekerij?
A: Dat waren [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] en ik.
V: Wie deed wat?
A: [medeverdachte 3], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] hebben de kwekerij neergezet waarbij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] de lakens uitdeelde. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] kunnen best netjes timmeren. [medeverdachte 1] hielp hierbij en ik deed het sjouw werk.
V: Hoe zag deze ruimte eruit?
A: Het was een grote loods met 3 diepvriezen geloof ik. Je had een kleine deur waardoor je naar binnen moest en dan moest je op een knop drukken waarbij de roldeur omhoog ging. Dan had je een grote ruimte met die diepvriezen en in het begin stond er niks maar later stonden er lege dozen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] zeiden dat [medeverdachte 6] daar dan moest zitten, als een soort bedrijfsleider. Zodat het leek alsof er wat gebeurde. Volgens mij duurde de opbouw iets van twee weken. Die loods werd gehuurd door [medeverdachte 6] .
V: Hoe vaak is daar geoogst?
A: 3 keer. Eerst ging de ene ruimte en dan een paar dagen later de andere ruimte. Maar ik was niet overal bij, het kan best vaker zijn geweest. Ik heb daar niet geknipt maar wel de planten bakken gevuld met nieuwe aarde. [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] knipten de planten en ik moest het vuile werk doen. 1 van hun gaf de blauwe tonnen aan waar de hennepplanten in gingen. Die tonnen stonden ook nog in Franeker, er zaten netten in. Ik heb die er neergezet. V: Is het altijd een verschillende samenstelling van de groep?
A: [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] doen alles samen, die zij er echt altijd bij. [medeverdachte 1] niet altijd want die heeft zijn eigen werk ook.
V: Is [medeverdachte 5] ook bij Franeker geweest?
A: Volgens mij 1 keer, toen was ik ook mee. [medeverdachte 5] gaf de tonnen aan. 2 waren aan het snoeien, 1 gaf de tonnen aan en 1 deed het in de tonnen.
V: Waar gaan die tonnen met hennep heen?
A: Die gaan naar de 2 loods, aan de [straatnaam] . Bij onze loods heb ik het dan over.
V: Hielp jij met de tonnen uit de bus te sjouwen?
A: Ja ik hielp dan mee. Wij reden in de bus met de tonnen met hennep van de locatie direct naar de loods, loods twee.
Ik sjouw de blauwe tonnen en vul de potten met potgrond. Ik denk daarom dat ik onderaan sta en niks met de planten mocht doen.
V: [verdachte], er is meerdere malen geconstateerd dat jij op de [straatnaam] te Surhuisterveen bent geweest, waar een hennepkwekerij is aangetroffen, wat kun je daarover verklaren?
As Daar heb ik ook geholpen, hetzelfde verhaal als op de [straatnaam] te Franeker. Ik weet dat ze die loods al lang hebben. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] hebben die panelen gebouwd, de 2 ruimtes waar de kwekerij in zat. Ik heb daar volgens mij 4 opticlimats ingezet. Ik heb die opticlimats in de zomer van 2014 geplaatst, ze hebben die kwekerij al heel lang. Toen ik daar kwam waren die ruimtes al klaar.
V: Hoe veel planten stonden er in die beide ruimtes?
A: Daar stonden 2 keer 600 potten, want ik heb ze zelf geleegd en gevuld. Elke ruimte 600. Ik kreeg €250,- voor 600 potten, en dan twee weken later werd de andere ruimte gedaan en kreeg ik weer € 250,-. Terwijl zij er tonnen voor kregen hoorde ik wel. En dan moet ik het met € 250,- per keer doen.
V: Wie waren er dan?
A: [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] altijd. En [medeverdachte 5] 1 keer.
V: En hier ook weer dezelfde werkwijze?
A: Ja altijd, dat doen ze altijd zo. 2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen.
V: [verdachte], wij hebben geconstateerd dat jij de bestuurder bent van een Renault Traffic, voorzien van het kenteken [kenteken] , wat kun je daarover verklaren?
A: Ik had die bus van [medeverdachte 1] te leen, die had ik altijd mee. Maar [medeverdachte 1] pakte die bus ook als ze naar een hennepkwekerij gingen en ik niet mee ging. Dan liet hij zijn bus bij mij en pakte hij de hennepbus, de Renault Traffic.
V: We weten dat jullie op 28 januari 2016 naar de locatie in Surhuisterveen zijn gegaan. Wie waren toen mee?
A: Ja dat waren [medeverdachte 1] , ik en [medeverdachte 4] in de Renault Traffic. Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij hebben de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan. De stekken waren er nog niet. Een week later ben ik er weer heen geweest, maar toen zat ik bij [medeverdachte 7] in de grijze bus. Toen waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in de andere bus, de Peugeot Boxer, want daar stonden nu de tonnen nog in. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] hebben toen 1 ruimte geoogst en [medeverdachte 1] was de stekjes in de ruimte ernaast aan het zetten, welke wij de week ervoor klaar hadden gemaakt. De stekjes waren er al. Volgens mij had [medeverdachte 7] die dag ervoor de stekjes gebracht.
V: Wat deden jullie met jullie telefoons als jullie naar een hennepkwekerij gingen?
A: Ja die moesten op de [straatnaam] blijven van [medeverdachte 1] . Die telefoons lieten we dan in een bus bij de [straatnaam] of in de werkplaats.
V: Wat weet je van eerdere hennepkwekerijen?
A: Ik weet dat ze een hennepkwekerij in Drachten hebben gehad. Ik heb hier [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] over horen praten. Ik weet alleen dat [medeverdachte 6] die loods op naam had.
V: Nog even over de organisatie en de hennepkwekerijen, van wie krijg jij het geld?
A: [medeverdachte 3] geeft het geld aan [medeverdachte 1] en die geeft het weer aan mij.
V: Hoe lang is deze organisatie al bezig?
A: Sinds de tijd dat ik bij [medeverdachte 1] zit zo ie zo, en dat is nu 2 jaar.
V: Wat is de rolverdeling?
A: [medeverdachte 3] bovenaan met [medeverdachte 7] , dan [medeverdachte 1] en dan wij, daarmee bedoel ik jongens als ik.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0100-2016037976-12, d.d. 9 februari 2016, opgenomen op pagina 42 - 45, zaakdossier 3, van Politie Noord-Nederland met nummer BVH 2015009187, d.d. 3 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 9 februari 2016 zijn wij de bedrijfsruimte aan de [straatnaam] te Sneek binnengetreden. Deze ruimte was onderdeel van een bedrijfsverzamelgebouw, waarvan iedere ruimte een eigen toegangsdeur heeft. Wij zagen dat een aanhanger van het merk Eduard.
De aanhangwagen had twee assen en steunde aan de voorzijde op het neuswiel. Tevens zagen wat dat de aanhangwagen steunde op twee krikken en twee steunbokken. Vanaf de meterkast liep een stroomkabel naar de aanhangwagen. Het dekzeil van de aanhangwagen was rondom gesloten.
Door het zeil aan de achterzijde te openen werd een geïsoleerde wand zichtbaar. Op deze wand zaten 6 transformatoren van het merk Dimlux Extreme Series van 400 Volt. Tevens was er op deze wand een thermometer en tijdschakelaar zichtbaar. Deze tijdschakelaar was digitaal en door de stroomuitval niet meer af te lezen. In de achterwand van de aanhangwagen was een deur gecreëerd. Deze deur was afgesloten door middel van twee schuiven.
In de deur zat een klein glazen ruitje, waardoor in de kweekruimte gekeken kon worden. Voor dit ruitje zat een los houten plaatje. Door middel van dit ruitje kon de kweekruimte bekeken worden, zonder deze geopend werd.
Vervolgens hebben wij het genoemde deurtje geopend. Bij het openen van de deur roken
wij direct een sterke geur van hennep. Wij zagen dat hennepplanten in de aanhangwagen
stonden. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], herkenden als taakaccenthouder aanpak
hennepteelt deze plant als een hennepplant van het vrouwelijke geslacht. Wij zagen
dat de planten circa 60 centimeter hoog waren. Alle planten waren voorzien van toppen. Na telling bleek dat er 96 hennepplanten van genoemd formaat in de aanhangwagen stonden. Alle planten stonden afzonderlijk in een zwarte vierkante bloempot.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer 129, d.d.11 februari 2016, opgenomen op pagina 217 – 222 van voornoemd zaakdossier 3, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Waar heb je nog meer geld voor gekregen?
A: € 600,- bij die kwekerij van [medeverdachte 5] op de [straatnaam]. Ik heb daar 2 keer geholpen met potten legen. Daar is zo ie zo 2 keer geoogst. Ik kreeg ook nog geld voor het stellen van de kar. Maar totaal € 600,-.
V: Waar komen die karren vandaan want [medeverdachte 1] heeft dezelfde soort karren.
A: [medeverdachte 1] heeft het wel gezegd maar het schiet mij niet zo te binnen.
V: Van wie kreeg jij nou altijd het geld en hoe kreeg jij dit geld?
A: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] gaven het aan [medeverdachte 1] en die gaf het aan mij. Die keren bij [medeverdachte 5] kreeg ik van [medeverdachte 5]. Ik kreeg het contant in briefjes van 50, 20 of 10.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer AH-137-01, d.d. 19 mei 2016, opgenomen op pagina 81 - 89, zaakdossier 4 van Politie Noord-Nederland met nummer BVH 2015009187, d.d. 5 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 9 februari 2016 stelden wij een onderzoek in op het adres [straatnaam] Surhuisterveen, vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Na het binnentreden zag ik een kweekruimte van ongeveer 14 bij 8 meter. De ruimte was verdeeld in twee kweekruimten. In een ruimte stonden 570 potten met teelaarde, waaruit kennelijk de planten geoogst waren. In een andere ruimte stonden 662 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 25 cm. Per m2 stonden er 16 planten. Het betroffen potten van 25cm x 25cm.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep) waaraan de hars niet is onttrokken. De bovenvermelde hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 van de Opiumwet.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal nummer V-019-01 d.d. 6 juni 2016, opgenomen op pagina 54 - 60, zaakdossier 10, van Politie Noord-Nederland met nummer BVH 2015009187, d.d. 5 januari 2017, inhoudende de verklaring van
[getuige] :
V: Ken jij [verdachte]?
A: Die heb ik wel gezien, die was wel veel bij [medeverdachte 1] .
7. Een tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, d.d. 27 september 2017 afgelegde verklaring van [getuige] :
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [naam] en [medeverdachte 1] vormden met elkaar een hecht groepje. [medeverdachte 6] en [verdachte] waren loopjongens. Het hechte groepje vormde de kern. Er was echt een taakverdeling als in een bedrijf.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2017;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, onderzoek wapen, nummer PL0100-2015009187-185 d.d. 24 februari 2016, opgenomen op pagina 67 - 68 van zaakdossier 8 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH2015009187 d.d. 5 januari 2017, inhoudende de verklaring van verbalisant.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een op pagina 63 en 64 van voornoemd zaakdossier 8 opgenomen kennisgeving van inbeslagneming, nummer PL0100-2015009187-77;

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 november 2015 te Franeker, gemeente Franekeradeel, tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal 550 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 550 hennepplanten.
2.
hij op 9 februari 2016 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 96 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 9 februari 2016 te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 662 hennepplanten,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 662 hennepplanten;
5.
hij op 9 februari 2016 te Leeuwarden een wapen van categorie III, te weten een pistool (Glock), en een grote hoeveelheid munitie van categorie III, te weten centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
6.
hij in de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 in Friesland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van
- artikel 11 lid 2, lid 3 en lid 5 Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten en delen daarvan en meerdere zakken hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
3. Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
5. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
6. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 lid 3 en lid 5 van de Opiumwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde en veroordeling ter zake van het onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde gevorderd tot 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf van 240 uur met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, tezamen met anderen in een aantal bedrijfspanden hennepkwekerijen opgezet. De wijze van opzetten op grote schaal duidt op een professionele aanpak, gericht op het doelbewust op wederrechtelijke wijze verkrijgen van omvangrijk financieel gewin.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is en dat dit feit overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich echter kennelijk om al deze nadelige gevolgen niet bekommerd.
Voorts is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Deze organisatie hield zich op grote schaal bezig met de teelt van hennep.
Verdachte verrichte allerlei klusjes met betrekking tot het inrichten van de kwekerijen en de afvoer van de hennep en het afval. Weliswaar had verdachte geen leidende rol, hij noemt zichzelf een loopjongen, maar hij was als deelnemer wel betrokken bij de organisatie.
Hij heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs met alle daarbij komende maatschappelijke problemen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver en de daarbij behorende munitie. De rechtbank acht het voorhanden hebben van een dergelijk wapen zeer ernstig. Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten en vormen een groot gevaar voor en een aanzienlijke bedreiging van een veilige samenleving. Daarom staan er hoge straffen op het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank rekent de verdachte het voorhanden hebben van een vuurwapen dan ook zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde gevangenisstraf van 6 maanden geen recht doet aan hetgeen bewezen is verklaard.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal daarbij een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar, dit om te voorkomen dat verdachte zich wederom zal schuldig maken aan strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 11b van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en
mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2017.