ECLI:NL:RBNNE:2017:4698

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
18/750032-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte betrokken bij professionele hennepkwekerij en criminele organisatie in Friesland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij het opzetten van hennepkwekerijen in Friesland. De verdachte is beschuldigd van het telen van hennepplanten en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 februari 2016 in Surhuisterveen opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld, wat in strijd is met de Opiumwet. Daarnaast is bewezen dat hij deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de teelt van hennep. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen van diefstal van elektriciteit en andere feiten verworpen, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750032-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 februari 2016 te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 662 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 662 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2016 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 780 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 780 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
3.
hij op of omstreeks 10 februari 2016 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid/heden stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [energiebedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 te Leeuwarden, althans in Friesland, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of een of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van - artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 5 Opiumwet, te weten het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

Nietigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Naar de mening van de raadsman is feit 3 onvoldoende specifiek/feitelijk ten laste gelegd.
In feit 4 wordt onvoldoende feitelijk aangegeven wat verdachte precies verweten wordt. Enkel de wettekst wordt aangehaald zonder hier nadere invulling aan te geven. Derhalve is de dagvaarding terzake deze feiten onvoldoende duidelijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 261, lid 1, Sv behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de inleidende dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat de vraag centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. De opgave van het feit moet duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn. Bij de verdachte mag er - tegen de achtergrond van het strafdossier en het voorbereidend onderzoek - redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten.
Met betrekking tot de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt. Het is - mede gelet op de inhoud van het dossier - voldoende duidelijk wat verdachte wordt verweten en waartegen hij zich moet verdedigen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman is van mening dat er sprake is geweest van schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, zodat deze schending tot gevolg moet hebben dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsman komt tot die conclusie, nu er naar zijn mening geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, terwijl er toch verregaande inbreuken zijn gepleegd in de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
In het onderzoek naar de aanwezigheid van een hennepkwekerij zijn camera’s geplaatst bij het pand aan de [straatnaam] te Franeker. Deze camera-observatie heeft vier maanden geduurd en is onrechtmatig geweest, nu dit heeft plaatsgevonden op basis van artikel 3 van de Politiewet. Deze observatie is echter aan te merken als een stelselmatige observatie, waarvoor artikel 3 van de Politiewet niet is aangewezen.
De resultaten van deze observaties zijn onrechtmatig verkregen en dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Dit geldt zowel voor het bewijs ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Surhuisterveen als voor de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Leeuwarden.
De raadsman heeft tevens het betoog gevoerd dat het plaatsen van een peilbaken onder de personenauto, kenteken [kenteken] , onrechtmatig is geweest. De daarvoor benodigde machtiging ex artikel 126g Wetboek van Strafvordering is afgegeven op grond van ontoereikende processen-verbaal. Uit deze processen-verbaal blijkt niet van een dringende noodzaak. Daarnaast kleven er meerdere omissies aan het afgegeven bevel met betrekking tot de data.
De raadsman is tevens van mening dat het bewijs verkregen op grond van gevorderde camerabeelden van de OK-station te Opeinde onrechtmatig zijn verkregen, zodat ook dit uitsluiting voor het bewijs tot gevolg moet hebben.
De raadsman is van mening dat nu er sprake is van een opeenstapeling van ernstige vormverzuimen, het openbaar ministerie daardoor het recht op vervolging heeft verspeeld en niet- ontvankelijkverklaring dan wel bewijsuitsluiting dient te volgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte in verband met de zogenoemde Schütznorm geen beroep toekomt op eventuele onrechtmatigheden of vormverzuimen voor zover die zouden zijn voorgekomen bij de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen.
Oordeel van de rechtbank
De aanleiding tot het onderzoek is gelegen in het feit dat op 30 december 2014 activiteiten zijn waargenomen bij een loods aan de [straatnaam] te Franeker. Tijdens deze waarneming bleken drie personenauto's op het terrein te staan, waarvan één op naam stond van een persoon die eerder betrokken was geweest bij de exploitatie van een hennepkwekerij. Na camera-observatie bleek dat ook een personenauto met kenteken [kenteken] meermalen het pand aan de [straatnaam] had bezocht. Deze personenauto stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 5] , welke meerdere antecedenten had met betrekking tot het vervaardigen van hennep.
Daarnaast werd gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1] een aantal malen bij het pand aanwezig was geweest. Uit onderzoek werd ook duidelijk dat [medeverdachte 1] regelmatig gebruik maakte van de Renault Traffic.
Op 14 november 2015 werd het onderzoeksteam er van in kennis gesteld dat er in de nacht van 13 op 14 november 2015 een ripdeal was gepland om de hennepkwekerij in de [straatnaam] te Franeker te rippen. Deze activiteit werd verstoord doordat de politie opvallend surveilleerde rondom het pand. Daarna is het pand op 20 november 2015 op grond van artikel 9 van de Opiumwet betreden en werd een hennepkwekerij aangetroffen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat kan worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld aan het plegen van strafbare feiten.
In het kader van het onderzoek met betrekking tot de [straatnaam] te Franeker waren gedurende 4 maanden camera's geplaatst, die waren gericht op de loods aan de [straatnaam] te Franeker. De raadsman kenschetst dat als stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat pas sprake is van stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering indien het observeren van een persoon tot gevolg kan hebben dat er een min of meer een volledig beeld van bepaalde aspecten van diens privéleven wordt verkregen en er dus een aanzienlijke inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de geobserveerde.
De rechtbank stelt vast dat de observaties bij het bedrijfspand aan de [straatnaam] te Franeker niet plaatsvonden met het doel om een volledig beeld van het privéleven van personen te verkrijgen, maar slechts beoogden in beeld te brengen wie het pand aan de [straatnaam] te Franeker binnen gingen. De camera -observaties vonden daarnaast plaats op een voor het publiek toegankelijke plaats.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat artikel 3 van de Politiewet voldoende grondslag bood voor het gebruik van de observatiecamera. Het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft betoogd dat het peilbaken onrechtmatig is aangebracht, nu uit de onderliggende processen-verbaal niet kan worden opgemaakt dat sprake was van een "dringende noodzaak".
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vanwege het feit dat de Renault Traffic meerdere malen bij het pand aan de [straatnaam] was gesignaleerd, werd op 17 november 2015 blijkens een daartoe mondeling gegeven bevel tot stelselmatige observatie op 4 december 2015 een peilbaken geplaatst op de personenauto. Dit bevel is schriftelijk bekrachtigd op 9 december 2015.
De rechtbank is van oordeel dat dit peilbaken rechtmatig is geplaatst, nu er -zoals hierboven overwogen- sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en ook overigens is voldaan aan de terzake geldende wettelijke voorschriften.
De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsman dat de processen-verbaal van politie onjuist zijn. Dat het bevel stelmatige observatie buiten de daarvoor gesteld termijn is getekend, beschouwt de rechtbank als een omissie waaraan zij verder geen rechtsgevolg zal verbinden.
Met betrekking tot de invordering van de camerabeelden van het [bedrijf] te Opeinde is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van beelden gemaakt door een beveiligingscamera. Deze camera is erop gericht om de situatie ter plekke te kunnen vastleggen, waarvan de aanwezigheid algemeen bekend is. Een ieder die zich bij het tankstation bevindt weet of kan redelijkerwijs weten dat hij of zij gefilmd kan worden en met welk doel er wordt gefilmd.
Het is toegestaan beveiligingscamera’s te gebruiken om een openbare gelegenheid te beveiligen en er worden geen namen gekoppeld aan de personen die in beeld worden gebracht. Het achterliggende doel van het maken van dergelijke camerabeelden is beveiliging, zodat deze camerabeelden zo nodig kunnen worden gebruikt ten behoeve van de opsporing en vervolging.
Dit alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de camerabeelden van tankstations niet kunnen worden aangemerkt als "gevoelige" gegevens. De camerabeelden konden op de voet van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering worden gevorderd door de officier van justitie en mogen om die reden voor het bewijs worden gebruikt (zie ook HR d.d. 16-5-2017, ECLI:NL:PHR:2017:547).
Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan of van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke strafvervolging die het wettelijk systeem in de kern raakt. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank ziet evenmin reden voor bewijsuitsluiting.
De rechtbank zal het verweer van de raadsman, voor zover dit betreft het perceel [straatnaam] te Leeuwarden en de daarmee samenhangende verdenking van de diefstal van elektriciteit, buiten verdere beschouwing laten, nu zij verdachte van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal vrijspreken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van de onder 1, 2 en 3 moet worden vrijgesproken.
De raadsman is ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde ook van mening dat dit feit niet bewijsbaar is. Verdachte weet niet van een organisatie, dan wel heeft hij geen wetenschap of aandeel in het te verwezenlijken oogmerk van de organisatie gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Op 10 februari 2016 is een hennepkwekerij aangetroffen in het pand aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Verdachte had, zo heeft hij verklaard, het pand samen met zijn compagnon, medeverdachte [medeverdachte 2] , gehuurd als opslag voor hun bedrijf in isolatiematerialen. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij dit pand heeft gehuurd vanaf juni 2015 tot ongeveer september 2015.
Daarna heeft hij de huur opgezegd en geen gebruik meer gemaakt van de loods. Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de opbouw van de hennepkwekerij.
In het proces-verbaal bevinden zich verklaringen van de getuigen / eigenaren van het pand, [getuige 1] en [getuige 2] . Beide getuigen verklaren dat zij verdachte regelmatig bij de schuur hebben gezien, maar uit die verklaringen blijkt niet dat verdachte in de periode voorafgaand aan 10 februari 2016 bij de schuur is geweest, dan wel zich in de periode voorafgaande aan 10 februari 2016 beziggehouden heeft met de inrichting van een hennepkwekerij.
Daarnaast heeft ook de getuige [getuige 3] een verklaring afgelegd, maar ook die getuige verklaart niet over de periode voorafgaande aan 10 februari 2016.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de verklaringen in het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte bij het telen van hennep aan de [straatnaam] betrokken is geweest, zodat vrijspraak dient te volgen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt evenmin dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit, zodat verdachte ook van dit feit wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde, de deelnemeing aan een criminele organisatie, overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 11b van de Opiumwet is deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een aantal misdrijven uit de Opiumwet strafbaar gesteld. Dit artikel is een specialis van de generalis uit artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De jurisprudentie betreffende artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is ook van betekenis voor de bestanddelen van artikel 11b van de Opiumwet.
De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn:
Is er sprake van een organisatie? Is het oogmerk gericht op het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, en vijfde lid, of 11a. En tenslotte: heeft verdachte deelgenomen aan deze organisatie?
Artikel 11b (voordien 11a) van de Opiumwet is een implementatie als gevolg van het kaderbesluit 2004/575/JBZ. In artikel 4 lid 4 van dit kaderbesluit wordt ten aanzien van de criminele organisatie verwezen naar het kaderbesluit 98/733/JBZ. Uit artikel 1 van dit besluit blijkt dat onder een criminele organisatie wordt verstaan een gestructureerde vereniging die duurt in de tijd van meer dan twee personen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de jurisprudentie volgt dat een organisatie een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is van meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is.
Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Daarbij dient de verdachte in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie onder meer tot oogmerk heeft het plegen van de misdrijven van de Opiumwet.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van de hennepkwekerij in de loods aan de [straatnaam] in Franeker is gebleken dat naast verdachte nog een aantal medeverdachten betrokken zijn bij het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen in Friesland.
Dit betreffen onder meer de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] ,
[medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft onder meer verklaard over de hiërarchische structuur en de rolverdeling binnen de organisatie. Blijkens voornoemde verklaring vervullen de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] een leidende rol in de organisatie. Daarnaast zijn er nog een aantal personen die een ondergeschikte rol vervullen.
Dit betreffen onder meer verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 7] . Blijkens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verdachte meegeholpen bij de oogst aan de [straatnaam] te Surhuisterveen.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt, voor wat betreft de rol van verdachte in de organisatie, ook ondersteund door de verklaring van [getuige 4] .
Daarnaast kwam verdachte regelmatig blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] in de loods aan de [straatnaam] , welke eigendom is van medeverdachte [medeverdachte 5] , zijnde het adres waar veelal de organisatieleden bijeenkwamen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een organisatie, bestaande uit meer dan twee personen, die als oogmerk had het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen om het feitelijke en gewenste doel, het verdienen van geld met de handel in hennep, te bereiken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij gedragingen heeft ondersteund die mede strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven van de Opiumwet.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat tevens is ten laste gelegd overtreding van artikel 11 tweede lid van de Opiumwet. Artikel 11b van de Opiumwet ziet echter niet op overtreding van het tweede lid van artikel 11 van de Opiumwet. De rechtbank zal hier verder geen consequenties aan verbinden, nu dit onderdeel niet redengevend kan zijn voor de kwalificatie.

Nadere bewijsoverwegingen

Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden bewezen dat verdachte op 28 januari 2016 samen met medeverdachte [medeverdachte 5] in het pand aan de [straatnaam] te Surhuisterveen is geweest om de restanten van een oogst op te ruimen. Deze verklaring van [medeverdachte 1] komt overeen met de observaties van die dag. Bij de binnentreding op 9 februari 2016 werd ook geconstateerd dat in één van de ruimtes net was geoogst. Dit komt ook overeen met de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij daar waren geweest om de boel op te ruimen en nieuwe potten met teeltaarde klaar te zetten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Handelen in kader van beroep of bedrijf
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een professionele hennepkwekerij aangelegd met een grote hoeveelheid hennepplanten.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gehandeld.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past ten aanzien van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0100-2015009187, d.d. 29 januari 2016, opgenomen op pagina 54 - 56, zaakdossier 4 van het dossier van Politie Noord-Nederland, nummer BVH 2015009187 d.d. 5 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 27 januari 2016 werd door de politiemedewerkers in Surhuisterveen in verband met een cameraopstelling onderzoek gedaan naar een het pand gevestigd aan de [straatnaam] te Surhuisterveen. omdat er vermoedelijk in het bedrijfspand, gelegen aan de [straatnaam] , een hennepkwekerij aanwezig was
Middels het peilbaken was zicht op [medeverdachte 1] , omdat uit onderzoek was gebleken dat hij veelvuldig gebruik maakte van de Renault Traffic, kenteken [kenteken] , welke van een peilbaken was voorzien.
Op 28 januari 2016 omstreeks 16:14 uur werd door het observatieteam waargenomen dat de voornoemde Renault Traffic ging tanken bij [bedrijf] te Opeinde. Hierbij nam het personeel van het observatieteam waar dat verdachte [medeverdachte 1] bestuurder was van de Renault en dat verdachte [medeverdachte 5] op de passagiersstoel zat, met daarbij een 3de onbekende persoon.
Nadat zij het tankstation verlieten en hun weg vervolgden, werd vastgesteld dat ze omstreeks 16:41 uur, op de [straatnaam] te Surhuisterveen, bij de gele roldeur met de Renault naar binnen reden en daar tot 19:00 uur verbleven. Vervolgens werd vastgesteld dat de Renault omstreeks 19:00 uur het pand aan de [straatnaam] te Surhuisterveen weer verliet en in de richting Leeuwarden reed. Vervolgens werd gezien dat bovengenoemde Renault naar de [straatnaam] reed.
Op 1 februari 2016 werden de camerabeelden van [bedrijf] te Opeinde opgevraagd. Op de beelden waren verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] te zien met een 3de onbekende persoon. Door de inspecteur van politie [naam] werden de beelden bekeken. [naam] herkende de 3de onbekende persoon als zijnde:
[verdachte] , wonende [straatnaam] , [woonplaats] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal nummer AH-137-01, d.d. 19 mei 2016, opgenomen op pagina 81 – 89 van voornoemd zaakdossier 4, inhoudende als verklaring van verbalisanten, dan wel één hunner:
Op 9 februari 2016 stelden wij een onderzoek in op het adres [straatnaam] te Surhuisterveen vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Na het binnentreden zag ik een kweekruimte van ongeveer 14 bij 8 meter. De ruimte was verdeeld in twee kweekruimten. In een ruimte stonden 570 potten met teelaarde, waaruit kennelijk de planten geoogst waren. In een andere ruimte stonden 662 hennepplanten.
De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 25 cm. Per m2 stonden er 16 planten. Het betroffen potten van 25cm x 25cm.
Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep) waaraan de hars niet is onttrokken. De bovenvermelde hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 van de Opiumwet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer 120 d.d. 10 februari 2016, opgenomen op pagina 100-111, zaakdossier 10 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH2015009187, d.d. 5 januari 2017, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
V: [medeverdachte 1] , er is meerdere malen geconstateerd dat jij op de [straatnaam] te Surhuisterveen bent geweest, waar een hennepkwekerij is aangetroffen, wat kun je daarover verklaren?
A: Daar heb ik ook geholpen. Hetzelfde verhaal als op de [straatnaam] te Franeker. Ik weet dat ze die loods al lang hebben. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben die panelen gebouwd, de 2 ruimtes waar de kwekerij in zat. Ik heb daar volgens mij 4 opticlimets ingezet. Ik heb die opticlimets in de zomer van 2014 geplaatst, ze hebben die kwekerij al heel lang. Toen ik daar kwam waren die ruimtes al klaar.
V: Hoe veel planten stonden er in die beide ruimtes?
A: Daar stonden 2 keer 600 potten, want ik heb ze zelf geleegd en gevuld. Elke ruimte 600. Ik kreeg €250,- voor 600 potten, en dan twee weken later werd de andere ruimte gedaan en kreeg ik weer € 250,-.
V: Hoe vaak ben je mee geweest?
A: Sowieso 6 keer, 3 voor de ene ruimte en 3 voor de andere.
V: Maar ging je dan om de 10 weken mee?
A: Nee joh, er zat ook wel eens periode tussen. En er gaan ook wel eens andere mee die dan het werk van mij deden.
V: Wie waren er dan?
A: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] altijd. En [medeverdachte 6] 1 keer.
V: En hier ook weet dezelfde werkwijze?
A: Ja altijd, dat doen ze altijd zo. 2 knippen, 1 de tonnen aangeven en 1 de tonnen wegbrengen.
V: En nog even over wie er mee gaat.
A: [verdachte] is ook 1 keer mee geweest, nog niet zo lang geleden.
V: Wie is [verdachte] ?
A: Dat is een timmerman. Hij krijgt ook werk van [medeverdachte 5] , zo komt ie ook bij ons op de loods. [verdachte] gaf de tonnen nu aan.
V: [medeverdachte 1] , wij hebben geconstateerd dat jij de bestuurder bent van een Renault Traffic, voorzien van het kenteken [kenteken] , wat kun je daarover verklaren?
A: Ik had die bus van [medeverdachte 5] te leen, die had ik altijd mee. Ik werkte daar ook gewoon mee, normale klussen. Maar [medeverdachte 5] pakte die bus ook als ze naar een hennepkwekerij gingen en ik niet mee ging. Dan liet hij zijn bus bij mij en pakte hij de hennepbus, de Renault Traffic.
V: We weten dat jullie op 28 januari naar de locatie in Surhuisterveen zijn gegaan. Wie waren toen mee?
A: Ja dat waren [medeverdachte 5] , ik en [verdachte] in de Renault Traffic. Toen wij daar kwamen was er niemand anders. Toen was er 1 ruimte geoogst en hebben wij hebben de potten geleegd, potgrond in zakken gedaan en nieuwe potgrond erin gedaan. De stekken waren er nog niet. Een week later ben ik er weer heen geweest, maar toen zat ik bij [medeverdachte 3] in de grijze bus. Toen waren [medeverdachte 5] en [verdachte] in de andere bus, de Peugeot Boxer, want daar stonden nu de tonnen nog in.
[verdachte] en [medeverdachte 3] hebben toen 1 ruimte geoogst en [medeverdachte 5] was de stekjes in de ruimte ernaast aan het zetten, welke wij de week ervoor klaar hadden gemaakt. De stekjes waren er al, volgens mij had [medeverdachte 3] die dag ervoor de stekjes gebracht.
V: Wat deden jullie met jullie telefoons als jullie naar een hennepkwekerij gingen?
A: Ja die moesten op de [straatnaam] blijven van [medeverdachte 5] . Die telefoons lieten we dan in een bus bij de [straatnaam] of in de werkplaats waar we altijd koffie drinken.
V: Hoe lang is deze organisatie al bezig?
A: Sinds de tijd dat ik bij [medeverdachte 5] zit zo ie zo, en dat is nu 2 jaar.
V: Wat is de rolverdeling?
A: [medeverdachte 4] bovenaan met [medeverdachte 3] , dan [medeverdachte 5] en dan wij, daarmee bedoel ik jongens als ik
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal nummer V-019-01 d.d. 6 juni 2016, opgenomen op pagina 54 – 60 van voornoemd zaakdossier 10, inhoudende de verklaring van [getuige 4] :
V: Heb jij, of bedrijven van jou wel eens werkzaamheden uitgevoerd voor [medeverdachte 4] , [naam] , [medeverdachte 5] of [verdachte] ? Kun je iets over [medeverdachte 5] zeggen?
A: Ja die heeft zijn woning ook verbouwd niet normaal. [naam] heeft alles bij [medeverdachte 5]
verbouwd en [naam] heeft dit ook bij [verdachte] gedaan. [verdachte] heeft zijn woning voor 250.000 euro verklust, dat kan nooit, hij heeft nooit een klant. Hij wilde gewoon werk hebben en ging dan dik onder de prijs zitten. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben samen een isolatiebedrijf en dit is volgens mij ook een manier om geld wit te wassen. Hun hoofdmoot was de wiet en de dekmantel was het bedrijf. [medeverdachte 5] en [verdachte] waren echt tegen elkaar op aan het bieden met betrekking tot de verbouwing, ze wilden niet voor elkaar onder doen.
V: Weet jij of de mensen welke betrokken waren bij deze hennepkwekerij, verantwoordelijk waren voor hennepkwekerijen op andere locaties?
A: Op de [straatnaam] te Leeuwarden zat een hennepkwekerij van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [naam] . Toen [straatnaam] in Drachten werd ontmanteld door de politie, hebben ze deze stilgelegd. Dit was omdat ze bang waren dat hier ook een inval zou komen. [straatnaam] in Drachten was van [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [naam] . Jullie waren net te laat met de inval op [straatnaam] in Drachten. Ze waren net weg toen jullie binnenvielen, volgens mij was er toen net geoogst.
V: Hoelang ken jij [medeverdachte 3] ?
A: Ik ken [medeverdachte 3] sinds halverwege 2008 a 2009.
V: Wat voor werk doet [medeverdachte 3] ?
A: [medeverdachte 3] heeft geen normaal werk, die zit alleen in de hennep en plof bv’s.
V: Zoals jij praat over [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [naam] etc, dat klinkt ons alsof je het over een bedrijf of organisatie hebt. Klopt dit?
A: Ja, ik zie het wel als een organisatie.
V: Wat kun je verder vertellen over de organisatie?
A: Er zijn vier grote jongens die een vast team zijn en lopers hebben. Dit zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam] .
V: Wie behoren allemaal nog meer bij de organisatie?
A: [verdachte] en [naam] doen wel dingen met hun, maar die doen ook wel dingen voor hun zelf. [verdachte] is vanaf 2008 al bij [medeverdachte 5] . [medeverdachte 3] heeft mij wel verteld dat [medeverdachte 5] en [verdachte] meerdere dingen samen hadden lopen.
V: Wat bedoel je daarmee?
A: Hennepkwekerijen.
A: Ze kwamen altijd vlak voor een oogst bij elkaar. En ze hadden wel goeie afspraken gemaakt wie welke kwekerij onderhield. [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deden dat voornamelijk.
V: Wie regelt henneplocaties?
A: Het aansluiten van de elektriciteit doet [medeverdachte 5] altijd. Ook de opticlimates worden door [medeverdachte 5] aangesloten en geregeld. De box bouwen ze met zijn allen. Ze spreken onderling af wie wat doet. [medeverdachte 4] doet ook wel de verzorging van de planten. [medeverdachte 4] was volgens [medeverdachte 3] een goochelaar met het geven van de voeding, zodat er een grote opbrengst was van de planten.
V: Hoe communiceerde ze onderling?
A: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] communiceerden via sms of whatsapp op de Iphone. Volgens mij hadden ze geen speciale Blackberry ofzo. [medeverdachte 3] had thuis nog wel twee oude Nokia’s liggen.
V: Hadden ze aparte telefoons voor hennepzaken?
A: Ja.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 februari 2016 te Surhuisterveen, gemeente Achtkarspelen, tezamen en in vereniging met anderen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 662 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel, te weten 662 hennepplanten;
4.
hij in de periode van 20 november 2015 tot en met 9 februari 2016 in Friesland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het overtreden van
- artikel 11 lid 2, lid 3 en artikel lid 5 Opiumwet, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennep en een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
4. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 lid 3 en lid 5 van de Opiumwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover geen vrijspraak mocht volgen, voor oplegging van een werkstraf overeenkomstig de daarvoor geldende oriëntatiepunten verzocht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen een professionele hennepkwekerij in werking gehad waarin ruim 662 hennepplanten stonden. Daarnaast is ten laste van verdachte bewezen dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Deze organisatie hield zich op grote schaal bezig met de teelt van hennep in Friesland. Verdachte heeft daarbij een ondergeschikte rol gehad.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is en dat dit feit overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad, maar naar het oordeel van de rechtbank enkel gehandeld uit eigen financieel belang.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geformuleerde eis, ondanks de vrijspraak van een tweetal feiten, een passende eis is. De grote hoeveelheid aangetroffen hennepplanten en de deelname aan een criminele organisatie wegen voor de rechtbank zwaar.
De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal van deze gevangenisstraf een gedeelte voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar, dit om te voorkomen dat verdachte zich wederom zal schuldig maken aan strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en
mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2017.