ECLI:NL:RBNNE:2017:4697

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
18/930296-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf voor poging tot doodslag op begeleider van instelling voor begeleid wonen

Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 30 augustus 2015 in Assen een poging tot doodslag heeft gepleegd op zijn begeleider. De verdachte, geboren in 1972, was verminderd toerekeningsvatbaar en had een geschiedenis van cocaïnegebruik, wat leidde tot agressief gedrag. Tijdens de zitting op 30 november 2017 werd vastgesteld dat de verdachte met een mes naar de keel van de begeleider had gestoken, maar dat de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het om het leven brengen van de begeleider had aanvaard, maar sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten.

De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en onder oplegging van diverse voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandeling bij een ambulante zorginstelling. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zijn psychische problemen en het feit dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930296-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.B. Brouwer-Porte, advocaat te Westerbork. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2015 te Assen, gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en met dat mes heeft uitgehaald / gestoken in de richting van de keel / hals van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 augustus 2015 te Assen, gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes heeft gepakt en met dat mes heeft uitgehaald / gestoken in de richting van de keel / hals van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A.
hij op of omstreeks 30 augustus 2015 te Assen, gemeente Assen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes gepakt en met dat mes uitgehaald / gestoken in de richting van de keel / hals van die [slachtoffer]
en/of
B.
hij op of omstreeks 30 augustus 2015 te Assen, gemeente Assen, [slachtoffer]
heeft mishandeld door met een mes die [slachtoffer] in de hand gestoken / geprikt en/of gesneden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet had op het van het leven beroven van aangever. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is meer nodig dan het enkel uithalen, zwaaien met een mes met het doel iemand te verjagen. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL0l00-2015254562-1 d.d. 17 september 2015, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar en opgenomen op p. 13 e.v. van het dossier met nummer PL0l00-2015254562 d.d. 23 januari 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben werkzaam bij de stichting [stichting] , welke is gevestigd aan de [straatnaam] te Assen. Op zondag 30 augustus 2015 had ik dienst. [verdachte] is een bewoner van ons.
Ik stond tegenover [verdachte] op een afstand van ongeveer een halve meter. Ik zag dat [verdachte] met het mes in zijn hand een beweging maakte met kracht naar mijn keel. Ik zag dat hij het mes met de snijkant op mijn keel wilde zetten. Uit mijn reactie hield ik mijn hand voor mijn keel. Hierbij raakte het mes dat [verdachte] in zijn hand hield mijn middelvinger van mijn rechterhand. Ik zag dat mijn middelvinger van mijn rechterhand hevig bloedde. Als ik uit reactie mijn hand niet voor mijn keel had gedaan, had hij zeker mijn keel geraakt met alle gevolgen van dien. Mijn middelvinger bloedde hevig en het deed mij pijn.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2600-2016004113-4 d.d. 18 januari 2016, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar en opgenomen op p. 19 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van de verbalisant:
Ik heb het volgende op de camerabeelden gezien. De verdachte keerde zich vervolgens naar hem toe en ik zag dat hij een snelle beweging met zijn arm maakte en hij stak het mes naar de keel van deze man. Ik zag dat die begeleider het mes met zijn handen wist op te vangen. Hij kon nog met open hand de steek enigszins afweren.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0100-2015254562-15 d.d. 13 januari 2016, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en opgenomen op p. 40 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik had de twee messen nog vast. Eentje had ik dusdanig vast dat ik hem kon snijden, met de punt overdwars, dit was met mijn linkerhand. Het andere mes had ik in mijn rechterhand en had ik onderhands vast met de punt naar voren zodat ik kon steken. Ik heb ook op die manieren uitgehaald naar [slachtoffer] . Ik wist dat ik met de messen letsel toe kon brengen, dat was natuurlijk ook de bedoeling. Ja het klopt wel zoals aangever het heeft omschreven.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte hield de messen zodanig vast dat hij met zijn linkerhand kon snijden en met de rechterhand kon steken. Verdachte heeft met kracht uitgehaald naar de keel van aangever, waarbij het zijn bedoeling was om letsel toe te brengen. Nu bij snijden / steken in de keel dodelijk letsel kan ontstaan heeft verdachte door op deze wijze te handelen bewust de aanmerkelijke kans op het om het leven brengen van aangever aanvaard. Doordat aangever het mes afweerde met zijn hand is er geen letsel ontstaan aan de keel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2015 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en met dat mes heeft uitgehaald / gestoken in de richting van de keel / hals van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, onder oplegging van de algemene voorwaarden, alsmede de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden, te weten:
- meldplicht,
- behandelverplichting, ambulante behandeling bij het ACT-team / AFPN en
- opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [stichting] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de kans op het opnieuw ontwikkelen van ernstige spanningsaanvallen, voor oplegging van enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Het opleggen van een werkstraf ligt niet voor hand, aangezien verdachte, gelet op zijn problematiek, beperkt belastbaar is. Verdachte staat er binnen zijn mogelijkheden wel voor open.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij had last van spanningsklachten vanwege een ophanden zijnde operatie, welke klachten werden verstrekt door cocaïnegebruik. Verdachte werd boos op een medebewoner, nadat deze een opmerking tegen hem had gemaakt. Hij heeft twee messen gepakt, omdat hij met hem wilde afrekenen. Iedereen die hem daarbij voor de voeten liep moest uit de weg. Ook zijn begeleider [slachtoffer] . Verdachte heeft met kracht met een mes uitgehaald naar de keel van zijn begeleider. Door zich te verweren met zijn hand kon de begeleider voorkomen dat zijn keel werd opengesneden. Dit betreft een zeer ernstig feit, dat heel anders had kunnen aflopen.
Psychiater F. Harmanny-Wiersma heeft, naar aanleiding van het psychiatrisch onderzoek van 29 maart 2017, geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een posttraumatische stress stoornis, afhankelijkheid van middelen, een conversiestoornis in de zin van pseudo-epilepsie, een geestesstoornis in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis en intelligentie op zwakbegaafd niveau. Verdachte had op het moment van het bewezenverklaarde door de grote spanningsaanval / opwindingstoestand zijn emoties en gedrag niet meer onder controle. Het cocaïnegebruik de dag ervoor heeft bij zijn gemoedstoestand een rol gespeeld. Hij wist echter dat hij geen cocaïne moest gebruiken vanwege de onvoorspelbare effecten daarvan op zijn gedrag, waaronder dat hij agressief kon worden en geobsedeerd kon raken door messen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met de conclusie van de psychiater en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Naast de psychiater heeft de reclassering op 31 maart 2017 een advies uitgebracht. De reclassering meent dat de situatie waarin verdachte thans verkeert, opname bij [stichting] met intensieve begeleiding door het ACT-team, dient te worden gecontinueerd. Verdachte heeft vanwege zijn beperkingen een WAO-uitkering en geen betaalde baan. Uit de adviezen blijkt evenwel niet dat verdachte geen werkstraf zou kunnen verrichten. Hij woont in een beschermd leefklimaat bij [stichting] . Daar heeft hij onbetaalde taken toebedeeld gekregen, die hij met plezier verricht. Hij wordt intensief begeleid door het ACT-team, waardoor het goed met hem gaat. De reclassering heeft geadviseerd de huidige woonvorm en begeleiding voort te zetten binnen een gedwongen kader. Verdachte heeft zich bereid verklaard zich aan de voorwaarden te houden. Nu verdachte goed gedijt bij de dagbesteding van [stichting] is de rechtbank van oordeel dat het stabiele leefklimaat niet verstoord dient te worden met een (forse) werkstraf. Daarom zal worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank verder rekening met de ouderdom van de zaak en met het feit dat er gedurende de periode van ruim twee jaar die sedert het feit zijn verstreken, geen nieuwe incidenten zijn geweest en het naar omstandigheden goed met verdachte gaat.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, onder oplegging van de algemene en de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden met een proeftijd van 2 jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk op 19 december 2017 meldt bij Reclassering Nederland, regio Groningen / Drenthe en vervolgens zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich hierbij aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, waaronder aanwijzingen over zijn middelengebruik en het meewerken aan urinecontroles;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het ACT-team, AFPN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling / behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [stichting] , of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde dient zich te houden aan het
(dag-)programma dat [stichting] in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en
mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2017.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.