ECLI:NL:RBNNE:2017:4670

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
156272
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van meerderjarige dochter door stiefvader met wijziging van geslachtsnaam

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 november 2017 uitspraak gedaan over het verzoek tot adoptie van een meerderjarige dochter door haar stiefvader. De stiefvader en de meerderjarige dochter hebben verzocht om de adoptie uit te spreken en om de geslachtsnaam van de dochter te wijzigen van die van haar biologische vader naar die van de stiefvader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter op het moment van indiening van het verzoekschrift meerderjarig was, wat in principe een voorwaarde voor adoptie ondermijnt volgens artikel 1:228 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek. Echter, de rechtbank heeft ook gekeken naar de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de angststoornis van de dochter en haar wens om formeel erkend te worden als dochter van de stiefvader, die sinds 2005 de vaderrol vervult. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inmenging zou zijn in het gezinsleven van de dochter en de stiefvader, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft daarom besloten om de adoptie toch toe te staan, ondanks dat de dochter meerderjarig was op het moment van het verzoek. De rechtbank heeft de adoptie uitgesproken en de wijziging van de geslachtsnaam van de dochter naar die van de stiefvader gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/156272 / FA RK 17-1065
beschikking adoptie van de enkelvoudige kamer d.d. 22 november 2017
inzake

1.[naam stiefvader] ,

hierna ook te noemen de stiefvader,
2. [naam meerderjarige dochter],
hierna ook te noemen [meerderjarige dochter] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
procureur: mr. G.A. Pots,
belanghebbende
[naam biologische vader],
hierna ook te noemen de biologische vader,
wonende te [woonplaats] ,
in persoon verschenen.

1.De procesgang

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 juli 2017;
- de behandeling ter zitting van 14 november 2017.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
- de stiefvader en [meerderjarige dochter] , bijgestaan door mr. G.A. Pots;
- de biologische vader.

2.Het verzoek

2.1.
De stiefvader en [meerderjarige dochter] hebben verzocht de adoptie door de stiefvader van [meerderjarige dochter] uit te spreken en te bepalen dat de geslachtsnaam van [meerderjarige dochter] wordt gewijzigd van [naam biologische vader] in [naam stiefvader] , alsook deze vermelding te laten toevoegen aan de geboorteakte.

3.Feiten

3.1.
[meerderjarige dochter] is geboren op [geboortedatum] en dus 22 jaar oud. De stiefvader heeft sinds 2005 een relatie met de moeder van [meerderjarige dochter] . Hij maakt sindsdien deel uit van het gezin. [meerderjarige dochter] heeft sinds 2002 sporadisch contact met haar biologische vader.

4.De standpunten van partijen

4.1.
De stiefvader en [meerderjarige dochter] hebben gesteld dat [meerderjarige dochter] sinds haar zevende vanwege de mededeling van de biologische vader, dat zij niet meer langs hoefde te komen, een angststoornis heeft ontwikkeld. [meerderjarige dochter] is hiervoor tot op heden af en aan in behandeling. [meerderjarige dochter] is bang voor haar biologische vader.
[meerderjarige dochter] heeft vrijwel haar hele leven in gezinsverband geleefd met haar moeder en haar stiefvader en de stiefvader vervult sinds 2005 de vaderrol. [meerderjarige dochter] is van mening dat het voor haar identiteitsontwikkeling van wezenlijk belang is dat zij niet alleen gevoelsmatig, maar ook formeel de dochter is van de stiefvader. Een adoptie zal volgens [meerderjarige dochter] ten goede komen aan haar volwaardige ontwikkeling naar volwassenheid en aan de vorming van haar identiteit.
De stiefvader heeft aangegeven dat hij niet eerder om adoptie heeft verzocht, omdat [meerderjarige dochter] een goede band had met haar grootouders van vaderszijde en zij uit respect voor hen dit niet eerder wilde regelen. De grootouders zijn inmiddels overleden.
De stiefvader en [meerderjarige dochter] hebben gesteld dat het verzoek moet worden toegekend, ondanks dat [meerderjarige dochter] op de dag van het verzoek niet meer minderjarig was. [meerderjarige dochter] heeft recht op bescherming van het familie en gezinsleven met haar moeder en stiefvader, als bedoeld in artikel 8 EVRM en de bijzondere omstandigheden van dit geval rechtvaardigen een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW. De stiefvader heeft erop gewezen dat [meerderjarige dochter] niets meer van haar biologische vader te verwachten heeft.
4.2.
De stiefvader en [meerderjarige dochter] hebben in de stukken en ter zitting eenduidig kenbaar gemaakt dat zij wensen dat [meerderjarige dochter] voortaan de geslachtsnaam [naam stiefvader] zal hebben.
4.3.
De biologische vader heeft zowel schriftelijk als mondeling op de zitting verklaard achter het verzoek tot adoptie te staan. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij hoopt dat [meerderjarige dochter] hiermee gelukkig wordt.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:228 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een voorwaarde voor adoptie onder meer dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is.
5.2.
Vaststaat dat [meerderjarige dochter] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift op 25 juli 2017 meerderjarig was, zodat niet is voldaan aan de in artikel 1:228 lid 1 sub a BW gestelde voorwaarde van minderjarigheid. Hieruit volgt dat adoptie van [meerderjarige dochter] door de stiefvader op grond van nationale regelgeving niet mogelijk is.
5.3.
Vervolgens ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of een afwijzing van het verzoek om adoptie in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven van [meerderjarige dochter] en/of de stiefvader, als bedoeld in artikel 8 EVRM, met zich brengt en een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW rechtvaardigt. Slechts indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden is een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling gerechtvaardigd.
Vooropgesteld wordt dat artikel 8 EVRM niet de strekking heeft een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen, kan derhalve in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op de bescherming van het tussen ouders en een door hen geadopteerd kind bestaand gezinsleven worden ontleend, doch niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen (vgl. HR 30 juni 2000, nr. R 99/181, NJ 2001, 103).
5.4.
Gebleken is dat [meerderjarige dochter] vanaf de tijd dat zij zeven jaar oud was, samen met haar moeder en de stiefvader in gezinsverband leeft. [meerderjarige dochter] is derhalve sinds haar vroege jeugd en vrijwel haar gehele leven mede opgevoed door de stiefvader. Niet weersproken is dat [meerderjarige dochter] sindsdien sporadisch contact heeft gehad met haar biologische vader en nu ook geen contact meer met hem wenst te hebben. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de stiefvader sinds 2005 in alle opzichten de vaderrol heeft vervuld en nog steeds vervult.
Verder is gebleken dat [meerderjarige dochter] sterke angstgevoelens heeft. Aannemelijk is, gelet op de bij het verzoekschrift overgelegde psychologische rapporten en verslagen van therapiesessies, dat voor de oorzaak van die angstgevoelens van [meerderjarige dochter] mede een rol heeft gespeeld dat de vader het contact het [meerderjarige dochter] abrupt heeft verbroken toen zij zeven jaar oud was. De breuk met haar vader heeft doorgewerkt in haar verdere leven. [meerderjarige dochter] heeft paniekaanvallen en wordt daarvoor (nog steeds) regelmatig behandeld. Het is ook aannemelijk dat de problematische situatie in haar jeugd, die uit de verslagen naar voren komt en waarvan deel uitmaakt de verlating door haar vader, invloed heeft op haar ontwikkeling en het aangaan van gezonde relaties.
De rechtbank acht aannemelijk dat indien de adoptie van [meerderjarige dochter] door de stiefvader niet zou worden toegestaan, haar verdere ontwikkeling naar volwassenheid en de vorming van haar identiteit worden bedreigd. [meerderjarige dochter] is thans jongmeerderjarig, zodat zij zich nog volop bevindt in de ontwikkelingsfase naar volwassenheid. Hoewel adoptie in dit geval niet meer het karakter heeft van een maatregel van kinderbescherming, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat [meerderjarige dochter] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking, alsmede bij de juridische bevestiging van de emotionele band die zij met de stiefvader heeft en van het gevoel dat zij en de stiefvader tot één familie behoren. Adoptie door de stiefvader zal [meerderjarige dochter] rust kunnen geven en haar helpen zich veilig te voelen en de mogelijkheid kunnen bieden om met meer afstand naar haar verleden te kunnen kijken. Naar het oordeel van de rechtbank zal adoptie door de stiefvader aldus bijdragen aan een volwaardige ontwikkeling van [meerderjarige dochter] naar volwassenheid en aan de vorming van haar identiteit.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [meerderjarige dochter] een plausibele verklaring voor het feit dat het inleidend verzoekschrift na het verstrijken van de meerderjarigheidsgrens is ingediend. [meerderjarige dochter] wilde haar grootouders aan vaderszijde, met wie zij een goed contact had, niet kwetsen met haar wens om geadopteerd te worden door de stiefvader. Daarmee zou de familierechtelijke band met de grootouders immers verbroken worden. Nadat de grootouders waren overleden heeft [meerderjarige dochter] het verzoek ingediend.
5.6.
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat afwijzing van het verzoek tot adoptie van [meerderjarige dochter] door de stiefvader, jegens [meerderjarige dochter] een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW rechtvaardigen, voor zover die bepaling vereist dat het te adopteren kind ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is.
5.7.
De stiefvader en [meerderjarige dochter] hebben gezamenlijk verklaard dat [meerderjarige dochter] voortaan de geslachtsnaam " [naam stiefvader] " zal hebben. [meerderjarige dochter] zal, gelet op het bepaalde in artikel 1:5 lid 3 BW, deze geslachtsnaam dragen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de adoptie van [naam meerderjarige dochter] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] door [naam stiefvader] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
3.2.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
3.3.
gelast de inschrijving van voormelde akte van geboorte in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] ;
3.4.
verstaat dat verzoekers gezamenlijk hebben verklaard dat [meerderjarige dochter] met ingang van de datum waarop de adoptie van kracht wordt de geslachtsnaam [naam stiefvader] zal dragen;
3.5.
bepaalt dat de griffier op de voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [naam gemeente] .
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. M. van der Hoeven, lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 22 november 2017in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 31