ECLI:NL:RBNNE:2017:4668

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
156778
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 september 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de vrouw vervangende toestemming vroeg om met de minderjarige kinderen naar een andere woonplaats te verhuizen. De vrouw en de man zijn voormalige echtgenoten en hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over hun drie kinderen. De vrouw heeft aangevoerd dat zij genoodzaakt was te verhuizen vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder een nieuwe partner en een baan in de nieuwe woonplaats. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang, en heeft zijn zorgen geuit over de impact van de verhuizing op de kinderen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in het belang van de kinderen is. Er was geen objectieve en recente informatie over de situatie van de kinderen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de beoordeling van de zaak niet geschikt was voor een kort geding. De vrouw had niet voldaan aan de vereisten voor vervangende toestemming, en de voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorziening. De zaak leent zich voor een diepgaander onderzoek in een bodemprocedure, aangezien de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen niet voldoende konden worden overzien.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de gevraagde voorziening geweigerd, met de overweging dat de belangen van de kinderen in deze zaak voorop staan en dat er meer inzicht nodig is in hun situatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/156778 / KG ZA 17/225
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 13 september 2017
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.M. Bakker, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.E.I. Bazuin, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- het verweerschrift van de man, met producties;
- de mondelinge behandeling op 5 september 2017;
- een brief van de minderjarige [minderjarige 1] , door de vrouw ter zitting overgelegd.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. J. Verdonk (namens mr. Bakker),
- de man, bijgestaan door mr. J.E.I. Bazuin;
- W. Kelderhuis, namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.2.
In 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Partijen hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen.
2.3.
In het ouderschapsplan is opgenomen dat de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 15.30 uur bij de man verblijven. Partijen geven ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] uitvoering aan deze regeling.

3.De vordering

3.1.
De vrouw heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaalt dat aan de vrouw vervangende toestemming zal worden verleend om met de minderjarige kinderen van partijen naar [woonplaats] te [naam provincie] te verhuizen.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd.

4.De standpunten van partijen

4.1.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij inmiddels is verhuisd van [woonplaats] naar [woonplaats] in [naam provincie] , nadat zij de man diverse malen hierover heeft geappt of gemaild. Omdat de man haar app/mail niet beantwoordde ging zij ervan uit dat hij geen bezwaar had tegen de verhuizing. De vrouw heeft gesteld dat zij genoodzaakt was te verhuizen en zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- partijen hadden van meet af aan de bedoeling dat de voormalig echtelijke woning zou worden verkocht en dat de vrouw met de kinderen elders zou gaan wonen;
- de vrouw heeft een partner die in [naam provincie] woont en zij is zwanger van hem;
- het is voor de kinderen belangrijk dat zij met hun nieuwe broertje of zusje kunnen opgroeien;
- het is voor haar nieuwe partner niet mogelijk om naar [naam provincie] te verhuizen, omdat hij voor zijn werk gebonden is aan [naam provincie] en kinderen heeft die in [naam provincie] wonen;
- de vrouw heeft een baan gevonden in [naam provincie] .
De vrouw stelt verder dat er geen verandering hoeft te komen in het contact tussen de man en de kinderen; de regeling die in het ouderschapsplan is opgenomen kan gewoon worden voortgezet. Ten aanzien van [minderjarige 2] wordt de regeling weliswaar op dit moment niet nagekomen, maar de vrouw zal [minderjarige 2] -net als zij voorheen deed- blijven stimuleren om wel contact met haar vader te hebben.
Ook ten aanzien van de criteria, die in de jurisprudentie gesteld zijn in gevallen als deze, is de vrouw van mening dat zij daaraan heeft voldaan. Zo meent zij dat zij de verhuizing voldoende heeft doordacht en voorbereid en de man daarover heeft geïnformeerd. Ook is de verhuizing in het belang van de kinderen. [minderjarige 3] moest dit schooljaar al naar een andere school en dat vormde tevens de aanleiding om nu te gaan verhuizen. [minderjarige 1] werd op zijn vorige school gepest en hij kan in [woonplaats] een nieuwe start maken.
De vrouw heeft het idee dat de man alleen maar zijn toestemming weigert om de vrouw dwars te zitten.
4.2.
De man stelt dat de vordering van de vrouw moet worden afgewezen. De man stelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat de vrouw in maart 2017 al wist dat zij wilde gaan verhuizen. De vrouw heeft ruimschoots de tijd gehad om een bodemprocedure te starten. De man is het niet eens met de verhuizing. Hij stelt dat de noodzaak om te verhuizen ontbreekt. Bovendien acht hij deze ingrijpende gebeurtenis niet in het belang van de kinderen, die ieder hun eigen persoonlijke problematiek hebben. Hij heeft de vrouw niet gehoord over hulpverlening hiervoor in de nieuwe woonplaats. De man maakt zich zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De man stelt dat [minderjarige 1] hem gesmeekt heeft om in [woonplaats] te mogen blijven. De man wil een betrokken vader zijn en hij is van mening dat hem dit door de afstand [woonplaats] - [woonplaats] door de vrouw onmogelijk wordt gemaakt. Gezamenlijke oudergesprekken op scholen en bij eventuele hulpverleners zijn hierdoor haast niet meer mogelijk.
De man stelt dat hij pas tijdens een gesprek in mei 2017 bij het KJT te [vestigingsplaats] , dat over [minderjarige 3] ging, bij toeval heeft gehoord dat de vrouw van plan was naar [woonplaats] te verhuizen. Voorheen verkeerde hij in de veronderstelling dat de vrouw in de buurt van [woonplaats] zou blijven. De man heeft toen direct contact opgenomen met zijn advocaat, die op 16 juni 2017 een brief aan de vrouw heeft geschreven, waarin duidelijk de weigering van de man om toestemming voor verhuizing van de kinderen te geven, is opgenomen. Vervolgens is de vrouw eind juli 2017 toch met de kinderen verhuisd en heeft zij de man hiermee voor een voldongen feit gesteld. Hierop heeft de vrouw het kort-geding aanhangig gemaakt.
De man betwist gemotiveerd de stelling van de vrouw, dat zij heeft voldaan aan de criteria die gesteld kunnen worden in een geval als dit. De vrouw heeft geen overleg gevoerd over de verhuizing met de man. De verhuizing heeft wel degelijk gevolgen voor de bezoekregeling; de reistijd is lang en de vrouw heeft op geen enkele manier getracht de gevolgen te compenseren. Bovendien zal contactherstel tussen de man en [minderjarige 2] vanwege de afstand nu veel moeizamer tot stand kunnen komen.
4.3.
De Raad heeft ter zitting verklaard dat een verhuizing altijd impact heeft op het leven van kinderen. Nu partijen het niet eens zijn over hoe het gegaan is, komen de kinderen klem te zitten. De vrouw heeft de kinderen in het middelpunt van de strijd gezet, door zonder de vereiste toestemming te verhuizen. De Raad maakt zich zorgen, omdat er weinig informatie is over de kinderen en de beleving van partijen ver uit elkaar staat. De Raad zou een zogenaamde quick-scan kunnen doen, maar ziet daarin geen mogelijkheden onderzoek te doen naar welke gevolgen een eventuele terugverhuizing naar [woonplaats] (of omgeving) voor de kinderen zou hebben.

5.De beoordeling

spoedeisend belang
5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang voort uit de aard van de vordering.
inhoudelijk
5.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw de noodzaak om te verhuizen onvoldoende toegelicht. De vrouw heeft de huidige situatie zelf gecreëerd, door in [naam provincie] te solliciteren en daar een baan aan te nemen, zonder dat zij het overleg over een verhuizing met de man was aangegaan. De mate waarin de verhuizing door de vrouw is doordacht en voorbereid acht de voorzieningenrechter onvoldoende. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij duidelijk aan de man heeft meegedeeld dat zij met de kinderen naar [naam provincie] wilde verhuizen en zij heeft niet met de man gesproken over de gevolgen die dit zou hebben voor de omgang tussen hem en de kinderen en de rol die hij in het leven van de kinderen dan nog zou kunnen spelen. Dat de vrouw, zoals zij stelt, meermalen in een gesprek met de man de verhuizing naar [naam provincie] heeft genoemd, is door de man betwist en heeft zij niet aannemelijk kunnen maken.
De vrouw is ervan uit gegaan dat de man het eens was met haar voorgenomen verhuizing, doordat hij niet protesteerde op haar summiere appjes, waarin niet eens de plaats is genoemd waar de vrouw heeft gesolliciteerd en waarheen zij zou willen verhuizen.
Op het moment dat dit de man wel duidelijk werd, heeft hij de vrouw door middel van de brief van zijn advocaat van 16 juni 2017 te kennen gegeven dat hij hiermee vooralsnog niet instemde. Toch heeft de vrouw haar verhuisplannen doorgezet en heeft zij zelfs op dat moment niet het overleg met de man gezocht. In plaats daarvan heeft zij dit kort-geding aanhangig gemaakt.
De vrouw heeft in het geheel geen aandacht besteed aan het feit dat de grote afstand tussen de huidige woonplaatsen van de man en de kinderen, grote consequenties heeft voor het contact tussen hen. Zij doet het voorkomen alsof deze afstand geen gevolgen voor het contact tussen de man en de kinderen hoeft te hebben. De voorzieningenrechter kan de vrouw hierin niet volgen.
5.3.
Alleen al op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw niet voldaan heeft aan de vereisten om vervangende toestemming voor de verhuizing met de kinderen te kunnen krijgen.
Dat betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de vrouw in de gegeven omstandigheden niet had mogen verhuizen. De uiterste consequentie daarvan zou kunnen zijn, dat de vrouw moet terugverhuizen en de situatie zou moeten terugbrengen naar die, zoals die was voor de verhuizing naar [woonplaats] .
De vraag is echter wat de consequenties daarvan zouden zijn voor de kinderen, die inmiddels al een tijdje in hun nieuwe woonplaats wonen en daar naar school gaan. De voorzieningenrechter beschikt niet over objectieve informatie over hoe het nu met de kinderen gaat en wat de recente veranderingen voor hun hebben betekend. De voorzieningenrechter kan, kortom, het belang van de kinderen in dezen niet in de beoordeling betrekken. Omdat evenwel de beslissing op de vordering van de vrouw hun belang wel in grote mate raakt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van deze zaak zich niet leent voor een kort-geding. Er kan onvoldoende inzicht verkregen worden in de feiten, met name ten aanzien van de kinderen. Ook een quick-scan, zoals door de Raad is aangeboden, kan hierin niet voldoende voorzien, omdat deze met name gericht is op de vraag of de kinderen op een veilige plek wonen. Dat is echter niet voldoende voor de beoordeling van deze zaak. Om een goede afweging te kunnen maken, acht de voorzieningenrechter een diepgaander onderzoek noodzakelijk. Dat zou in een bodemprocedure kunnen worden gelast.
Nu de gevolgen van een eventuele beslissing niet voldoende kunnen worden overzien, zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening weigeren.

6.Beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
weigert de gevraagde voorziening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van der Hoeven, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2017.
(
fn: 31)