ECLI:NL:RBNNE:2017:4665

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
18/730064-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het gebruikmaken van de diensten van een minderjarige prostituee

Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een 30-jarige man veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een dag gevangenisstraf. De man werd beschuldigd van het gebruikmaken van de diensten van een minderjarige prostituee, die op het moment van de feiten 16 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij dacht dat het meisje meerderjarig was, niet had gecontroleerd of dit daadwerkelijk het geval was. Dit gebrek aan zorgvuldigheid leidde tot zijn veroordeling. De rechtbank benadrukte dat het hebben van seksuele contacten met een minderjarige prostituee in strijd is met de wet en dat de bescherming van minderjarigen in zedenzaken van groot belang is. De verdachte had een afspraak gemaakt via een advertentie op een website en had de minderjarige €150 betaald voor seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht en dat zijn verweer, dat hij niet op de hoogte was van de minderjarigheid van het slachtoffer, niet kon worden aanvaard. De rechtbank legde een taakstraf op, omdat de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte in zijn voordeel werkten, ondanks de ernst van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730064-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Lubbers, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.S. Kappeijne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2015, in elk geval in of omstreeks de maand oktober 2015, te [pleegplaats] , (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [straatnaam] 1997, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren, maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door het lichaam van die [slachtoffer] seksueel binnen te dringen door zich door die [slachtoffer] te laten pijpen en/of door die [slachtoffer] te beffen, in elk geval door zijn verdachtes penis in aanraking te brengen met haar mond en/of zijn verdachtes mond en/of tong in aanraking te brengen met haar vagina en/of door die [slachtoffer] te vragen om poepseks en/of door die [slachtoffer] gelegenheid te geven op zijn lichaam te poepen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd op basis van onder meer de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie, de verklaring van [getuige 1] en de WhatsApp-berichten op de inbeslaggenomen telefoon [getuige 2] , zijnde de vriend van [slachtoffer] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt onvoldoende waarom verdachte als verdachte is aangemerkt. Enkel in het proces-verbaal van relaas staat hier iets over vermeld, terwijl het proces-verbaal waarnaar in het proces-verbaal van relaas wordt verwezen hier niet op ziet. Een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit kan derhalve niet worden vastgesteld en de aanhouding van verdachte was dan ook onrechtmatig.
Dit is een dusdanig ernstig verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dat hieraan consequenties dienen te worden verbonden in de zin van uitsluiting van het uit het verzuim voortvloeiende bewijsmateriaal, te weten de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat dient te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. Deze verklaring houdt - kort gezegd - in dat verdachte zich heeft ontkleed en dat [slachtoffer] - buiten zijn aanwezigheid - op het toilet probeerde te poepen, maar dat dit niet lukte, waarna verdachte wegging. Dat verdachte bij de politie anders heeft verklaard - namelijk dat [slachtoffer] hem na de mislukte poepseks heeft gepijpt en dat hij [slachtoffer] heeft gebeft - deed hij omdat hij zo snel mogelijk naar huis wilde. De verklaring van verdachte ter terechtzitting wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] zelf.
Uitgaand van deze twee verklaringen kan enkel bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gevraagd om poepseks, hetgeen niet kan worden aangemerkt als ontuchtige handeling. Het ten laste gelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw aangaande het ontstaan van de verdenking overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat, voordat de vervolging is aangevangen, als verdachte kan worden aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. De rechtbank dient te beoordelen of in casu ten aanzien van verdachte sprake kon zijn geweest van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De rechtbank constateert dat uit het proces-verbaal van relaas d.d. 27 oktober 2016 [1] blijkt dat verdachte bij de politie in beeld is gekomen aan de hand van de historische gegevens aangetroffen op de werktelefoon van de minderjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in combinatie met de verklaringen van [getuige 1] . Laatstgenoemde heeft verklaard dat zij op 3 en 4 oktober 2015 met [slachtoffer] in een vakantiehuisje in Friesland is geweest en dat [slachtoffer] aldaar een tweetal klanten heeft ontvangen voor seks tegen betaling. Naar het oordeel van de rechtbank was gelet hierop sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaan ten aanzien van verdachte. Het proces-verbaal van relaas is op ambtseed opgemaakt en ondertekend en de rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de door de politie de in het proces-verbaal van relaas weergegeven conclusies. Het feit dat het proces-verbaal van de historische gegevens van de telefoon van [slachtoffer] niet aan het dossier is toegevoegd, maakt dit niet anders. De rechtbank verwerpt het verweer derhalve.
De rechtbank zal de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie bezigen tot het bewijs. Deze verklaring is kort na verdachtes bezoek aan [slachtoffer] afgelegd en komt authentiek over. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting inhoudende dat hij bij de politie in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij door [slachtoffer] is gepijpt en dat hij [slachtoffer] heeft gebeft omdat hij zo snel mogelijk naar huis wilde. Dat [slachtoffer] eveneens heeft verklaard dat er - na het mislukken van poepseks - geen seksuele handelingen zijn gepleegd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. [slachtoffer] kan immers een belang hebben gehad om aldus te verklaren. Haar vriend was inmiddels aangemerkt als verdachte van mensenhandel gepleegd ten opzichte van haar en erkennen van het tegen betaling verrichten van seksuele handelingen zou hem ook kunnen belasten.
De rechtbank hecht evenmin geloof aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting inhoudende dat [slachtoffer] op het toilet en dus niet in zijn bijzijn heeft getracht te poepen. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig, aangezien verdachte een afspraak met [slachtoffer] had voor poepseks en haar daar ook voor had betaald. Het buiten zijn aanwezigheid (trachten te) poepen door [slachtoffer] valt niet te rijmen met de wens van verdachte. De rechtbank leidt ook uit de verklaring van verdachte bij de politie af dat [slachtoffer] eerst in zijn bijzijn heeft getracht te poepen en dat zij toen dat niet lukte naar het toilet is gegaan om het daar te proberen.
De rechtbank stelt op basis van de hieronder opgenomen bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken vast. Verdachte heeft via een advertentie op de website www.kinky.nl een afspraak voor poepseks gemaakt met de minderjarige [slachtoffer] . Verdachte meldde zich op 3 oktober 2015 op de afgesproken plek, een huisje op een vakantiepark te [pleegplaats] . Verdachte heeft [slachtoffer] € 150,00 betaald, heeft zich ontkleed en is naakt in de badkamer gaan liggen. [slachtoffer] heeft zich ook ontkleed en heeft getracht om te poepen. Toen dat niet lukte, zijn verdachte en [slachtoffer] naar de slaapkamer gegaan, alwaar [slachtoffer] verdachte heeft gepijpt en verdachte [slachtoffer] heeft gebeft.
Het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat het enkele vragen om poepseks geen ontuchtige handeling op kan leveren, behoeft geen bespreking daar de rechtbank uitgaat van een andere feitelijke gang van zaken dan de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het samenstel van het aan de minderjarige [slachtoffer] vragen om poepseks en het trachten te poepen van [slachtoffer] onder de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden in strijd met de sociaal-ethische norm is en derhalve als ontuchtige handeling wordt aangemerkt.
De rechtbank zal het ten laste gelegde gelet op alle onderdelen bewezen verklaren.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 oktober 2015, opgenomen op pagina 216 e.v. van dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC15022-HPV-01 d.d. 27 oktober 2016, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb op Kinky.nl gezocht naar poepseks. Ik heb gebeld en gevraagd naar poepseks. Ik maakte een afspraak en ging daarvoor op zaterdag 3 oktober 2015 naar [pleegplaats] . Ik heb het meisje 150 euro gegeven. Telefonisch was ook 150 euro afgesproken. Ik ben toen in de douche gaan liggen. Het lukte haar niet om te poepen. Toen heeft ze nog wat gegeten om het poepen toch te laten lukken en ze ging toen op de wc zitten in de hoop dat ze toch zou kunnen poepen.
V: Wat voor seksuele handelingen heb je nog meer gedaan?
A: Het poepen lukte niet en toen mocht ik haar nog wel even beffen en zij heeft mij gepijpt. Het was ongeveer standje 69. Dat heb ik heel kort gedaan en toen zei ze: sorry, mijn volgende klant komt eraan. De tijd was om. Dit gebeurde in het slaapkamertje
V: We tonen u een aantal kopieën. Wat zijn dit voor kopieën?
A: Ja, dit is de advertentie waarop ik gereageerd heb. Het zag er volgens mij wel goed uit. Dit zijn de foto's ook die ik heb gezien. Ik herken al deze foto's.
V: We tonen je nu een foto van een meisje. Wie is dit?
A: Dit is het meisje waarmee ik een afspraak heb gehad in [pleegplaats] en met wie ik seksuele handelingen heb gepleegd.
2. De door verdachte op de terechtzitting van 21 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben op 3 oktober 2015 naakt in de badkamer van het huisje in [pleegplaats] gaan liggen. Het meisje waar ik een afspraak mee had, heeft haar kleren ook uitgedaan. Ik heb haar naakt gezien.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2015, opgenomen op pagina 245 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Op vrijdag 16 oktober 2015 werd [verdachte] gehoord als verdachte. Hem werd tijdens het verhoor kopieën van foto's getoond. Verdachte herkende de foto van getuige/slachtoffer [slachtoffer] , geboren 12/10/1997.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 november 2015, opgenomen op pagina 331 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb seks gehad voor geld. Er was één klant voor poepseks
,dat was gevend. Ik heb geld gekregen voor die poepseks.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van uitlezen GSM d.d. 25 mei 2015, opgenomen op pagina 250 van voornoemd dossier, inhoudende:
Op een onder [getuige 2] aangetroffen GSM werden WhatsApp berichten aangetroffen. De meest relevante berichten worden hieronder weergegeven:
[naam]: 3-10-2015 11:21:52 (UTC+O)
Het is me niet gelukt om te poepen
Yes
[naam]: 3-10-2015 11:24:48 (UTC+O)
Hij moet wel betalen ma
[nummer] @s.whatsapp.net
Yes
3-10-2015 11 :24:50 (UTC+O)
[naam]: 3-10-2015 11:25:04 (UTC+O)
Ja barkie 50
(De rechtbank begrijpt: 150 euro in straattaal)

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 oktober 2015 te [pleegplaats] , in de gemeente Súdwest-Fryslân, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [straatnaam] 1997, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren, maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door het lichaam van die [slachtoffer] seksueel binnen te dringen door zich door die [slachtoffer] te laten pijpen en door die [slachtoffer] te beffen, en door die [slachtoffer] te vragen om poepseks en door die [slachtoffer] gelegenheid te geven op zijn lichaam te poepen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de minderjarige, [slachtoffer] , meerderjarig was. Hij vond dat ze er volwassen uitzag en in de seksadvertentie stond dat ze meerderjarig was. Verdachte meende op de informatie in de advertentie te mogen vertrouwen omdat de advertentie op een legale website stond. Verdachte heeft niet naar de leeftijd van de minderjarige gevraagd.
De rechtbank interpreteert de verklaring van verdachte als een beroep op afwezigheid van alle schuld en overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de strekking van artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van de minderjarige is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. Verdachte had de verplichting om onderzoek te doen naar de leeftijd van de minderjarige. Dat verdachte heeft gereageerd op een advertentie op een legale website maakt niet dat hij zomaar van de juistheid van de informatie op die website mocht afgaan, ook niet nu het meisje er naar zijn mening als een meerderjarige uitzag. Deze omstandigheden ontslaan verdachte niet van de verplichting een onderzoek naar de leeftijd te verrichten. Nu verdachte zich op generlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige, is er geen sprake van afwezigheid van alle schuld en wordt het verweer verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan zeven voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf bepleit, in lijn met de uitspraken van de rechtbank Limburg in de Valkenburgse zedenzaak. Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest en de reclassering heeft gerapporteerd dat het recidiverisico laag is.
Verdachte heeft veel te verliezen; oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie zal vermoedelijk nadelige gevolgen voor zijn baan en relatie hebben. Voorts drukt deze zaak reeds twee jaren op verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage d.d. 15 november 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 oktober 2017, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van een minderjarige prostituee. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie. Dat verdachte - zoals hij heeft verklaard - dacht dat het meisje meerderjarig was, doet aan het (strafrechtelijke) verwijt dat verdachte kan worden gemaakt niet af. Verdachte heeft immers nagelaten zich ervan te verzekeren dat het meisje meerderjarig was.
Het hebben van seks met een minderjarige prostituee is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Bij jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 18 jaar. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de mogelijke gevolgen daarvan voor de minderjarige, is het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt minder groot dan in het geval waarin iemand wel bewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist dat zij minderjarig was.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en het feit inmiddels twee jaren geleden is.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag gemiddeld. Voorts blijkt hieruit dat verdachte lijdt aan dwangstoornissen en dat hij hiervoor reeds in behandeling is. Het onderhavige delictgedrag is ook onderwerp van behandeling. Een klinische behandeling in het UMCG is noodzakelijk en hiervoor heeft verdachte in november een intakegesprek (gehad). Oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal als gevolg hebben dat verdachte zeer waarschijnlijk zijn baan en inkomsten zal verliezen. Ook kan het een klinische behandeling doorkruisen, aldus de reclassering.
Gelet op voornoemde omstandigheden in combinatie met de oprecht schuldbewuste indruk die verdachte op de rechtbank heeft gemaakt, acht de rechtbank de (gevolgen van) door de officier van justitie geëiste deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware sanctie voor verdachte.
De rechtbank zal conform het voorstel van de raadsvrouw een taakstraf opleggen in combinatie met één dag gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van een dag.

Een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2017.
Mrs. Agema en De Wit zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Opgenomen op pagina 17 van het dossier met nummer NNRCC15022-ALADFAR.