ECLI:NL:RBNNE:2017:4662

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
18/830123-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing ontnemingsvordering van uit mensenhandel wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen in de ontnemingszaak met parketnummer 18/830123-17. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel. De veroordeelde, geboren in 1981 en thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, is beschuldigd van het verkrijgen van voordeel door middel van strafbare feiten, waaronder mensenhandel. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 525.577,00 vaststelt als wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting op 7 november 2017 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman, mr. G.R. Stoeten, gehoord. De officier van justitie baseerde zijn vordering op berekeningen van schadevergoeding ten behoeve van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering bepleit en subsidiair een lagere schatting van het voordeel voorgesteld. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 356.620,00, na beoordeling van de bewijsmiddelen en de verklaringen van de slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde verplicht is dit bedrag aan de Staat terug te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/830123-17
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 5 december 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden,
verder te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 525.577,00 ter ontneming van het in de zaak met bovengenoemd parketnummer voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 7 november 2017. Gehoord zijn de officier van justitie, veroordeelde en diens raadsman, mr. G.R. Stoeten, advocaat te Groningen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft - kort gezegd - aangevoerd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is gebaseerd op de zich in het dossier bevindende berekeningen schadevergoeding ten behoeve van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting primair afwijzing van de vordering bepleit, nu veroordeelde naar zijn mening van de feiten diende te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat voornoemd bedrag naar beneden dient te worden bijgesteld.
Ten aanzien van de verdiensten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dienen de dagopbrengsten, voor zover gesteld op € 750,00, naar beneden te worden bijgesteld op € 500,00. Daarnaast dient rekening te worden met de omstandigheid dat [slachtoffer 2] , zoals zij heeft aangegeven, ook voor zichzelf heeft gewerkt. Verder wordt er ten aanzien van [slachtoffer 1] ten onrechte vanuit gegaan dat zij in bepaalde jaren werkweken van 6 dagen heeft gemaakt. Dit dient naar beneden te worden bijgesteld.
Van de opbrengst dienen de gemaakte kosten ten aanzien van beide dames in hun geheel te worden afgetrokken en niet slechts voor de helft zoals in de berekening waarop de officier van justitie zijn vordering heeft gebaseerd heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] leidt dit tot een voordeel van (opbrengst € 37.000,00 min uitgaven € 18.000,00 =) € 19.000,00, waarvan slechts de helft, te weten: € 9.500,00 aan veroordeelde dient te worden toegerekend. Meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het voordeel dient te worden vastgesteld op € 18.600,00.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van de verdiensten van [slachtoffer 1]
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2017, opgenomen op pagina 531 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC16009 INGWION, d.d. 2 juni 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 532) A: Ik heb hem (de rechtbank begrijpt: veroordeelde) leren kennen in Groningen. Volgens mij was dat, ik ben nou 28, dat is 10 jaar geleden geweest, in juni 2006. Eind augustus, begin september heeft hij mij meegenomen naar Amsterdam, met een vriend van hem en een ander meisje. En daar werd duidelijk dat ik achter de ramen moest gaan werken.
(p. 533) A: Hij zei "het geld is op" en dat meisje had al eerder gewerkt. En toen we in
Amsterdam waren, we gingen een rondje lopen op de Wallen, en toen werd duidelijk dat hij wilde dat we een kamer gingen huren, ik en dat meisje. En dat we aan het werk gingen. Nou dat is dus ook gebeurd.
V: Maar wat was [veroordeelde] reactie toen je zei "joh daar heb ik helemaal geen belang bij"?
A: Ja dat het geld op was, en dat we toch geld nodig hadden. Hij heeft kleren, zo'n setje, voor mij gekocht en toen ben ik gaan werken.
(p. 534) Hij zei "je moet € 50 vragen voor pijpen en neuken".
V: En condooms?
A: Ja die heeft hij voor mij gekocht en glijmiddel. De eerste periode ging hij ook altijd met mij mee. Toen ben ik een periode alleen met de trein gegaan, die periode werkte ik ook gewoon zes dagen in week. Op een gegeven moment heeft hij een auto gekocht en ging hij weer elke keer mee.
V: En hoe ging dat dan met je verdiende geld?
A: Dat ging in zijn zak. In het begin kwam hij het zelfs ophalen, tussen klanten door, dat hij af en toe naar mijn kamer kwam en gewoon het geld weg haalde.
V: En later dan?
A: Aan het einde van de dag gaf ik mijn geld aan hem. Als ik thuis kwam. Ik ging iedere dag op en neer naar Amsterdam. Zes dagen in de week.
(p. 538) Toen heb ik een huis in Vlagtwedde gekregen. Na een paar maanden ging ik af en toe weer een dagje naar Amsterdam. Hij zei "er is geld nodig". En toen moest ik weer werken. Dus toen ging ik één of twee keer in de week vanaf Vlagtwedde naar Amsterdam op en neer.
(p. 542) A: Ik denk dat ik vier jaar lang, eigenlijk van 2006 tot 2010, zes dagen in de week werkte. Ja, soms zeven.
V: Had jij ook contact met [veroordeelde] als je aan het werk was? Als die niet mee was?
A: Ja telefonisch, of ik veel klanten had of niet.
(p. 547) Het kwam ook wel eens voor dat ik te weinig verdiende en dat ik dan wel in de avond nog door moest werken. Dat hij dan boos werd en zei "je gaat vanavond ook werken".
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2017, opgenomen op pagina 568 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 572) V: Wat heb jij gedaan met het door jou verdiende geld?
A: Alles is naar [veroordeelde] gegaan vanaf dag één.
V: Je hebt verteld dat je 6 dagen in de week werkte. Kun je ongeveer aangeven, over de
periode 2006 tot wanneer je 6 dagen in de week hebt gewerkt?
A: Tot en met ik zwanger van [naam] was. Dan zit je in 2010. Tot die tijd heb ik altijd zes dagen per week gewerkt. Soms zeven.
(p. 574) V: Wat was ongeveer je daginkomen?
A: Dat was tussen de 500 en 1000 euro. Er zaten wel dagen bij dat het meer dan 1000
was.
(p. 575) V: Heb je altijd hetzelfde verdiend?
A: Op het laatst werd dat wel minder. Toen verdiende ik nog ongeveer tussen de 200 en
500 euro per dag. Dat was toen ik in Hilversum woonde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 maart 2017, opgenomen op pagina 587 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 596) V: Waar heb je gewerkt in 2007.
A: [straatnaam] , [verhuurbedrijf] .
V: Hoeveel heb je ongeveer in 2007 gewerkt.
A: 6 dagen per week. Ik heb het hele jaar gewerkt.
V: Wat was ongeveer je daginkomen?
A: 700 / 800 euro per dag.
(p. 597) V: Heb je dat altijd gedaan.
A: Ja. Er is nooit een periode geweest dat ik niet werkte. Altijd 6 dagen per week gewerkt
tot juni 2010 en ik erachter kwam dat ik zwanger was van mijn dochter [naam] .
V: Waar heb je gewerkt in 2008.
A: Volgens mij ben ik toen gaan werken in die andere kamer van 80 euro per dag, die
schuin tegenover [bedrijf 3] zit. Ik denk dat ik nog een gedeelte van 2008 in die andere kamer heb gewerkt. Over de gehele periode heb ik altijd overdag gewerkt. Ik heb maar een paar keer 's avonds gewerkt.
(p. 598) V: Waar heb je gewerkt in 2009.
A: Op diezelfde kamer, schuin tegenover [bedrijf 3]. Ik verdiende toen wel minder, tussen
de 200 en 500 euro per dag. Er zaten wel eens dagen bij dat ik meer verdiende. Maar als
ik zo een beetje het gemiddelde neem.
V: Hoeveel heb je ongeveer in 2009 gewerkt.
A: 6 dagen per week.
V: Waar heb je gewerkt in 2010
A: Daar geldt tot aan de zwangerschap van [naam] , juni 2010, dat ik nog in dezelfde kamer
werkte en hetzelfde aantal klanten had gemiddeld.
V: In november 2010 wordt je dochter [naam] geboren. Wanneer komt het moment dat je weer aan het werk moet.
A: Dat is in 2011 geweest. In de zomer.
(p. 599) V: Waar heb je gewerkt in 2011.
A: Weer bij [verhuurbedrijf] .
V: Waar heb je gewerkt in 2012.
A: Ook bij hetzelfde kantoor.
(p. 600) A: Toen ik erachter kwam dat ik zwanger was van [naam] ben ik gestopt. Ik denk dat ik tot september 2012 heb gewerkt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2017, opgenomen op pagina 604 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
relaas van verbalisant:
Uit de ontvangen gegevens, waaronder facturen, van [verhuurbedrijf] aan de [straatnaam] te Amsterdam blijkt dat [slachtoffer 1] het onderstaande aantal dagen heeft gewerkt:
2011
Augustus 6 dagen
September 6 dagen
Oktober 1 dag
2012
Mei 6 dagen
Juli 3 dagen
Augustus 9 dagen
September 5 dagen
Oktober 5 dagen
November 3 dagen
Ten aanzien van de verdiensten van [slachtoffer 2]
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 maart 2016, opgenomen op pagina 273 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 275) We zijn naar Amsterdam gegaan en daar heb ik één dag op de Wallen gestaan.
(p. 276) Na iedere klant kwam [veroordeelde] het geld halen. Ik heb op internet in Limburg een club met ramen gevonden. [veroordeelde] hielp mij wel met het uitzoeken van geschikte kleding. Ik heb daar veel geld verdiend en ben na een dag terug gekomen. Ik gaf mijn verdiende geld aan [veroordeelde] .
(p. 277) In die periode werkte ik op [bedrijf 2] in Roermond. Ik weet niet wat [veroordeelde] toen deed in Groningen. Iedere keer als ik terug kwam was het geld op wat ik die week daarvoor had verdiend. Dit was volgens mij in de zomer van 2014. Ik heb toen de hele zomervakantie wekelijks in de club in Roermond gewerkt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van (vervolg) aangifte d.d. 23 maart 2016, opgenomen op pagina 281 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 283) Vanaf januari 2015 heb ik bij [bedrijf 1] gewerkt. Ik kon zelf een huisje krijgen in Bedum. [veroordeelde] was toen al weer heel snel bij mij. Als ik een paar dagen niet hoefde werken bij [bedrijf 1] dan ging ik tussendoor een paar dagen werken in Limburg. Eigenlijk iedere keer als ik een twee of drie dagen vrij was dan ging ik daarheen. April/juni heb ik een huisje gekregen in Bedum. Ik heb eerder ook al gewerkt toen waren mijn ouders op vakantie.
In die tijd met [veroordeelde] moest ik wel werken omdat hij veel schulden maakte gezien zijn
drugsgebruik.
(p. 284) V: Wanneer ben je gestopt met werken als prostituee?
A: Vier, vijf weken geleden was ik nog in Limburg.
Vanaf december 2015 ging [veroordeelde] iedere keer met mij mee naar Limburg. Ik wilde
namelijk niet meer maar ik moest van [veroordeelde] . Ik zag het werk niet meer zitten. [veroordeelde] zei dat ik moest want hij zei: Iemand pimp mijn vrouw en je moet niet denken dat je kunt gaan stoppen, we gaan nu werken op mijn manier maar eigenlijk was het geld al op voordat we terug waren.
V: Hoeveel denk je dat je in totaal hebt verdiend in de prostitutie?
(p. 287) A: Ik dacht toen iets van 20.000 euro maar het kan ook meer zijn.
V: Wat heb je zelf er aan overgehouden.
A: Een paar kleren en lingerie en dat was ook in de tijd dat ik het huisje huurde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van (vervolg) aangifte d.d. 4 mei 2016, opgenomen op pagina 301 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [slachtoffer 2] :
(p. 302) A: In 2014 ben ik begonnen bij [bedrijf 2] . Ik denk ongeveer april 2014.
(p. 305) Ik bleef daar tot na de zomer. Ik wilde ook graag sparen maar vaak pakte [veroordeelde] mijn spaargeld uit het potje.
V: Tot wanneer heb je in 2016 gewerkt.
A: Tot februari. Eind februari denk ik.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 356 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
relaas van verbalisanten:
(p. 357) Op dinsdag 20 september 2016 werd door [naam] , zijnde de eigenaar van club [bedrijf 2] , het volgende overzicht (p. 360) gestuurd waaruit naar voren komt dat [slachtoffer 2] daar in de jaren 2014 tot 2016 op diverse data heeft gewerkt. De werknaam van [slachtoffer 2] was " [naam] ".
2014 2015 2016
24-05-2014 02-01-2015 07-01-2016
01-06-2014 03-01-2015 08-01-2016
06-06-2014 04-01-2015 09-01-2016
07-06-2014 27-01-2015 10-01-2016
19-06-2014 28-01-2015 29-01-2016
20-06-2014 19-03-2015 30-01-2016
28-06-2014 20-03-2015 31-01-2016
29-06-2014 21-03-2015 07-02-2016
04-07-2014 22-03-2015 08-02-2016
05-07-2014 24-04-2015 11-02-2016
12-07-2014 25-04-2015 20-02-2016
13-07-2014 19-05-2015 21-02-2016
18-07-2014 20-05-2015 25-02-2016
19-07-2014 30-05-2015
20-07-2014 31-05-2015
25-07-2014 26-06-2015
26-07-2014 27-06-2015
27-07-2014 08-07-2015
02-08-2014 25-07-2015
03-08-2014 26-07-2015
15-08-2014 25-09-2015
17-08-2014 26-09-2015
08-09-2014 01-10-2015
09-09-2014 02-10-2015
13-09-2014 03-10-2015
14-09-2014 23-10-2015
17-09-2014 24-10-2015
18-09-2014 08-12-2015
19-09-2014 09-12-2015
20-09-2014 21-12-2015
22-12-2015
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 maart 2017, opgenomen op pagina 170 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van veroordeelde:
(p. 176) V: Wie betaalde dan voor jouw eten en drinken en onderdak.
A: Ik en [slachtoffer 2] leefden samen toch.
V: Wie betaalde deze hotels?
A: Wij samen. We waren een stelletje.
V: Wie had dat geld verdiend.
A: [slachtoffer 2] betaalde.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 20 december 2015, opgenomen op pagina 423 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van veroordeelde:
(p. 424) V: Wat voor werk doe je?
A: Geen werk, geen uitkering. Ik heb geen inkomsten. Ik kom nu rond van mijn vriendin en broer. Ik krijg hier en daar geld van mensen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 oktober 2016, opgenomen op pagina 472 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
(p. 476) V: Hoe voorziet [veroordeelde] in zijn levensonderhoud?
A: Hij heeft geen uitkering en geen werk. Dat heeft [slachtoffer 2] mij wel eens verteld. Mijn idee was dat [slachtoffer 2] het geld verdiende door te werken en [veroordeelde] het nog sneller opmaakte. [slachtoffer 2] heeft mij dat ook wel verteld.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 452 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
(p. 454) V: We willen graag van u weten wat u nog weet van een meisje dat u onder andere vervoerd hebt van Roermond naar Groningen.
(p. 455) A: Die jongen (de rechtbank begrijpt: veroordeelde) kon de taxi niet betalen. Hij kon ook het entreegeld van de club betalen. Ik gaf hem dat een keer. Hij liep naar binnen en haalde daar geld van haar op. Hij gaf dat aan mij. Een keer later heeft hij de taxirit en het tientje entree niet betaald. Dat was toen rond de 70 euro. Ik ben later die avond naar de club gegaan om geld te halen. Hij zei toen dat het meisje aan het werk was en dat hij zo geld zou hebben.
A: Ik weet dat ze [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) heet.
(p. 456) A: Ik vond het wel raar dat die jongen helemaal vanuit Groningen meekwam en helemaal geen geld bij zich had. Toen ik ze beiden in de auto had gehad dacht ik dat al. Die jongen maakt gebruik van dat meisje. Zij moest alles betalen. Dat ging zonder overleg. Ze betaalde gewoon.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 21 november 2017 in de zaak met bovengenoemd parketnummer onder meer veroordeeld ter zake van tweemaal mensenhandel, meermalen gepleegd, te weten ten aanzien van [slachtoffer 1] , in de periode van 1 juni 2006 tot 1 september 2012, en ten aanzien van [slachtoffer 2] , in de periode van 1 maart 2013 tot en met februari 2016.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, de rapporten berekening schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] [1] en ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] [2] .
Berekening ten aanzien van [slachtoffer 1]
Aantal gewerkte dagen
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij vanaf eind augustus/begin september 2006, totdat zij erachter kwam dat ze zwanger was in 2012, 6 dagen in de week in de prostitutie heeft gewerkt voor veroordeelde. De rapporteur is er op grond daarvan in zijn berekening vanuit gegaan, dat zij in 2006 96 dagen heeft gewerkt, namelijk van week 36 tot en met week 52. In de jaren 2007 tot en met 2009, is de rapporteur ervan uitgegaan dat [slachtoffer 1] in plaats van 52 weken per jaar 49 weken per jaar heeft gewerkt, hetgeen leidt tot 294 dagen per jaar. De rechtbank acht dit een reële benadering van de gang van zaken. In 2010 heeft [slachtoffer 1] blijkens haar verklaring gewerkt tot 1 juni hetgeen tot 126 werkdagen leidt. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat zij in de zomer van 2011 weer is gaan werken vanuit een kamer bij [verhuurbedrijf] in Amsterdam. Uit de facturen van [verhuurbedrijf] blijkt dat [slachtoffer 1] in 2011 13 dagen een kamer heeft gehuurd en in 2012, 31 dagen. Van de 31 in 2012 gewerkte dagen vallen de in september, oktober en december gewerkte dagen buiten de in de strafzaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode. De rechtbank is echter van oordeel dat hier sprake is van andere feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht waaromtrent uit de bewijsmiddelen volgt dat voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan. De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen dat de in de desbetreffende periode gewerkte dagen expliciet zijn opgenomen in het rapport berekening schadevergoeding en dat de schadeberekening op dit punt door de verdediging niet is betwist.
Dagopbrengsten
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat over de jaren 2006, 2007 en 2008 uitgegaan dient te worden van een gemiddelde dagopbrengst van € 500,00, in plaats van
de € 750,00 waarvan in de berekening wordt uitgegaan. Blijkens de verklaring van [slachtoffer 1] verdiende zij in 2009, toen zij in Hilversum woonde, tussen de 200 en 500 euro per werkdag, hetgeen tot een gemiddelde leidt van 350 euro per werkdag. In 2010 verdiende zij hetzelfde als in 2009, zo heeft zij verklaard, derhalve eveneens gemiddeld 350 euro per werkdag.
In 2011 en 2012 verdiende zij tussen de 200 en 600 euro per werkdag, derhalve gemiddeld 400 euro.
Kosten
De rechtbank is van oordeel dat slechts de door veroordeelde gemaakte kosten die in direct verband staan met de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] van de inkomsten dienen te worden afgetrokken. Dit betreft kosten voor kamerhuur, condooms, glijmiddel en overige attributen, werkkleding, make-up, zonnebank en vervoer, zoals weergegeven op pagina's 916 tot en met 919 van voornoemd dossier. De overige kosten die in de berekening zijn meegenomen, betreffen kosten die niet in directe relatie staan tot de strafbare feiten en dienen derhalve buiten beschouwing te blijven. Verder is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat deze kosten voor het volledige bedrag van de inkomsten dienen te worden afgetrokken, nu ervan moet worden uitgegaan dat [slachtoffer 1] haar verdiensten aan veroordeelde diende af te staan, zodat zij ook niet in staat was zelf de kosten te betalen. Voor zover zij wel kosten heeft betaald, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat zij die kosten heeft betaald van haar verdiensten.
Eén en ander leidt tot de volgende berekening.
Inkomsten over de periode van 2006 tot en met 2012:
2006 96 werkdagen x 500 = € 48.000,00
2007 294 werkdagen x 500 = € 147.000,00
2008 294 werkdagen x 500 = € 147.000,00
2009 294 werkdagen x 350 = € 102.900,00
2010 126 werkdagen x 350 = € 44.100,00
2011 13 werkdagen x 400 = € 5.200,00
2012 31 werkdagen x 400 =
€ 12.400,00 +
Totaal € 506.600,00
Kosten over de periode van 2006 tot en met 2012:
Kamerhuur € 84.040,00
Condooms, glijmiddel en overige attributen € 17.220,00
Werkkleding € 5.000,00
Make-up en Zonnebank, 2 keer € 2.410,00 € 4.820,00
Vervoer
€ 57.400,00 +
Totaal
€ 168.480,00 -/-
Opbrengst
€ 338.120,00
Berekening ten aanzien van [slachtoffer 2]
Aantal gewerkte dagen
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat zij voor het eerst in 2014 voor veroordeelde is gaan werken. Verder heeft zij in 2015 en 2016 voor veroordeelde gewerkt. Uit de verstrekte gegevens van club [bedrijf 2] te Roermond, blijkt dat [slachtoffer 2] in 2014, 2015 en 2016, respectievelijk 30, 31 en 13 dagen heeft gewerkt.
Dagopbrengsten
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uitgegaan dient te worden van een gemiddelde dagopbrengst van € 500,00, in plaats van de € 750,00 waarvan in de berekening wordt uitgegaan.
Kosten
De rechtbank is van oordeel dat de kosten die in de berekening zijn meegenomen in directe relatie staan tot de strafbare feiten en daarom van de verdiensten van [slachtoffer 2] dienen te worden afgetrokken. Dit betreffen kosten voor kamerhuur, condooms en glijmiddel, werkkleding en vervoer, zoals weergegeven op pagina's 901 en 902 van voornoemd dossier. Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat deze kosten voor het volledige bedrag van de inkomsten dienen te worden afgetrokken, nu ervan moet worden uitgegaan dat [slachtoffer 2] haar verdiensten aan veroordeelde diende af te staan, zodat zij ook niet in staat was zelf de kosten te betalen. Voor zover zij wel kosten heeft betaald, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat zij die kosten heeft betaald van haar verdiensten.
Eén en ander leidt tot de volgende berekening.
Inkomsten over de periode van 2014, 2015 en 2016:
Jaar Werkdagen Opbrengst per werkdag Totaal opbrengst
2014 30 werkdagen x 500 = € 15.000,00
2015 31 werkdagen x 500 = € 15.500,00
2016 13 werkdagen x 500 =
€ 6.500,00 +
Totaal € 37.000,00
Kosten over de periode van 2014, 2015 en 2016:
Kamerhuur € 9.990,00
Condooms en glijmiddel € 1.110,00
Werkkleding € 740,00
Vervoer
€ 6.660,00 +
Totaal
€ 18.500,00-/-
Opbrengst
€ 18.500,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 338.120,00 + € 18.500,00 = € 356.620,00
De rechtbank zal de bedragen die bij genoemd vonnis van 21 november 2017 aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn toegewezen, niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e, negende lid, Sr betrekken bij de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu dit vonnis nog niet onherroepelijk is.
De rechtbank zal het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, derhalve vaststellen op € 356.620,00.
De rechtbank zal voorts aan veroordeelde de verplichting opleggen tot terugbetaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel luidde ten tijde van de feiten waarvan veroordeelde voordeel heeft genoten.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 356.620,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 356.620,00 (zegge: driehonderdzesenvijftigduizend zeshonderd en twintig euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gewezen door mr. M.B. de Wit , voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2017.

Voetnoten

1.Pagina 897 e.v. van het onder de bewijsmiddelen genoemde dossier.
2.Pagina 911 e.v. van het onder de bewijsmiddelen genoemde dossier.