ECLI:NL:RBNNE:2017:4631

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
18/730265-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van artikel 6 Wegenverkeerswet en veroordeling voor artikel 5 Wegenverkeerswet na aanrijding met voetganger

Op 4 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een aanrijding met een voetganger op 27 juni 2016 in Leeuwarden. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. A. de Haan, werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met schuld, zoals omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte de maximumsnelheid had overschreden, er onvoldoende bewijs was dat zijn rijgedrag zodanig onvoorzichtig was dat dit als schuld kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de voetganger voorrang had moeten geven en dat er geen voetgangersoversteekplaats aanwezig was, wat de situatie bemoeilijkte.

De rechtbank achtte echter het subsidiair ten laste gelegde feit, het rijden met een te hoge snelheid en het aanrijden van de voetganger, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de WVW, wat resulteerde in een geldboete van € 300,-, te betalen in termijnen. De rechtbank hield rekening met de impact van de aanrijding op zowel het slachtoffer als de verdachte zelf, en besloot geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gezien de omstandigheden en de kans op recidive. De uitspraak benadrukt de noodzaak om alle omstandigheden van een verkeersincident in overweging te nemen bij het vaststellen van schuld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730265-17

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

4 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2016 in de gemeente Leeuwarden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over een parallelweg van de weg, de Julianalaan komende uit de richting van de Aldlansdyk en gaande in de richting van het Stephensonviaduct zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid liggende tussen 46 en 50 kilometer per uur, althans met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een - gelet op de omstandigheden en/of de
verkeerssituatie ter plaatse - te hoge snelheid, te rijden en/of bij de nadering van een (voor hem, verdachte, zichtbare) die parallelweg overstekende voetganger in plaats van tijdig te stoppen voor en/of tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of voldoende rekening te houden met die voetganger tegen die voetganger aan te rijden en/of te botsen, waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouderblad en/of een longcontusie en/of een barstwond en/of een laag en wisselend bewustzijn, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 juni 2016 in de gemeente Leeuwarden als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op een parallelweg van de weg, de Julianalaan komende uit de richting van de Aldlansdyk en gaande in de richting van het Stephensonviaduct, met een snelheid liggende tussen 46 en 50 kilometer per uur, althans met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een - gelet op de omstandigheden en/of de verkeerssituatie ter plaatse - te hoge snelheid, heeft gereden en/of
bij de nadering van een (voor hem, verdachte, zichtbare) die parallelweg overstekende voetganger in plaats van tijdig te stoppen voor en/of tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of voldoende rekening te houden met die voetganger tegen die voetganger is aangereden of gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig op de weg heeft gedragen, gelet op de situatie ter plaatse en doordat hij de maximumsnelheid heeft overschreden.
De officier van justitie heeft daarbij in aanmerking genomen dat ook de voetganger blaam treft. Aan de andere kant blijkt uit de stukken dat wanneer verdachte langzamer had gereden, hij de aanrijding had kunnen voorkomen. Het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen kan gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de inhoud van het proces-verbaal van de VOA vast dat verdachte als bestuurder van een auto het slachtoffer op een parallelweg heeft aangereden. Verdachte reed op dat moment harder dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid. Het slachtoffer stak vlak voor de aanrijding de parallelweg lopend over. Ter plaatse was geen sprake van een voetgangersoversteekplaats.
Enerzijds staat vast dat de voetganger voorrang had moeten geven aan verdachte die op dat moment met zijn auto op de parallelweg reed. Anderzijds kan de rechtbank gelet op het proces-verbaal van de VOA niet anders concluderen dan dat de aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden indien verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid niet had overtreden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Of sprake is van een dergelijke schuld hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel
6 WVW.
De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of de enkele omstandigheid dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden, waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden, voldoende is om te komen tot een bewezenverklaring voor de aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW.
De enige (verkeers)fout die verdachte kan worden aangerekend is dat hij de maximumsnelheid heeft overschreden en dat vervolgens een aanrijding met het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Van enige bijkomende gedraging of omstandigheid die zou maken dat sprake is geweest van ten minste aanzienlijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid, onnadenkendheid of ondeskundigheid is de rechtbank niet gebleken.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat er op de plek waar het slachtoffer is overgestoken geen voetgangersoversteekplaats was, zodat verdachte op die plek op zich geen overstekende voetganger had hoeven verwachten. Bovendien staan aan de parallelweg auto’s geparkeerd, die het zicht op de voetganger mogelijk hebben belemmerd. Daarbij komt dat uit de stukken in het strafdossier onvoldoende duidelijk is geworden of, en zo ja wanneer, verdachte het slachtoffer had kunnen zien, wanneer verdachte zich wel aan de maximumsnelheid had gehouden. Van de situatie dat verdachte de voetganger had kunnen én moeten zien is dan ook geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat, hoe ingrijpend de gevolgen van de aanrijding voor het slachtoffer ook zijn geweest, daarmee niet kan worden gezegd dat verdachte de mate van schuld heeft gehad aan het ongeval, die vereist is voor bewezenverklaring van het misdrijf als omschreven in artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanrijding misdrijf van Politie Noord-Nederland d.d. 6 december 2016, opgenomen in het dossier met nummer 2016185289 d.d. 6 december 2016, inhoudende de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2016 in de gemeente Leeuwarden als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op een parallelweg van de weg, de Julianalaan, komende uit de richting van de Aldlansdyk en gaande in de richting van het Stephensonviaduct, met een snelheid liggende tussen 46 en 50 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur heeft gereden en tegen een voetganger is aangereden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- waarvan € 250,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 6 maanden met aftrek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het enkel opleggen van een geldboete aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zijn verkeersgedrag, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid, de veiligheid van anderen in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich voor het slachtoffer verwezenlijkt, nu verdachte het slachtoffer heeft aangereden. Het slachtoffer heeft door die aanrijding lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit onder meer een schouderbladfractuur en een longcontusie.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het misdrijf van art 6 WVW en komt tot een bewezenverklaring van de overtreding van artikel 5 WVW, komt de rechtbank, ook gezien het verschil in het wettelijk strafmaximum tussen art 6 en 5 WVW, tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft er rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft de aanrijding, niet alleen op het slachtoffer, maar ook op het leven van verdachte een grote impact gehad, zoals ter terechtzitting is gebleken. Verdachte kan nog steeds moeilijk omgaan met de gedachte dat hij iemand heeft aangereden en van school is gewisseld, zodat hij niet meer dagelijks langs de plek van de aanrijding hoeft te komen. Verder is ter terechtzitting gebleken dat verdachte oprecht spijt heeft.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete passend. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de financiële draagkracht van de verdachte en bepalen dat verdachte deze geldboete in termijnen mag voldoen.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen en een deels voorwaardelijke straf, nu de kans dat verdachte zich na dit feit opnieuw schuldig zal maken aan een dergelijk verkeersdelict niet te verwachten valt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 300,- (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de veroordeelde het bedrag van de geldboete mag voldoen in zes termijnen van
€ 50,-. Stelt de termijn voor de betaling van het tweede gedeelte en de volgende gedeelten op één maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mrs. F. de Jong en
M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2017.
Mr. Beaumont is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.