ECLI:NL:RBNNE:2017:4626

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
18/158402-17 PR
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na beroep op het una via beginsel

In deze zaak heeft de politierechter op 20 november 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. De verdachte was aangeklaagd voor bedreiging, mishandeling en vernieling van goederen van een slachtoffer op 25 mei 2017 in Menameradiel. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk bestraft mocht worden voor dezelfde feiten, in strijd met het 'una via'-beginsel. De raadsman verwees naar een voornemen tot oplegging van een bestuurlijke boete door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, waarin dezelfde feiten werden beschreven als in de strafzaak. De officier van justitie betoogde echter dat er nog geen bestuurlijke boete was opgelegd op het moment van de dagvaarding, en dat de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedures naast elkaar konden bestaan.

De politierechter overwoog dat het voornemen tot oplegging van de bestuurlijke boete slechts een aankondiging was en dat er nog geen definitieve beslissing was genomen. Hierdoor was er geen sprake van een kennisgeving van niet verdere vervolging, zoals bedoeld in artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering. De rechter concludeerde dat de feiten in de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke context niet identiek waren, omdat de beschermde rechtsbelangen verschilden. De politierechter verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging en beval een spoedige oproeping van de verdachte voor een volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/158402-17
vonnis van de politierechter d.d. 20 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats],
wonend aan de [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2017. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Stoltenborg-Apeldoorn, officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 25 mei 2017 te [pleegplaats], gemeente Menameradiel [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je hartstikke dood, ik weet je te vinden, ik maak je helemaal kapot, ik weet waar je woont. Als ik een boete krijg dan zul je nog wat beleven want ik weet je te vinden", en/of heeft verdachte daarbij die [slachtoffer] bij de kraag van zijn t-shirt gepakt althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. hij op of omstreeks 25 mei 2017 te [pleegplaats], gemeente Menameradiel, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem bij de kraag van zijn shirt te pakken en (vervolgens) (met kracht)aan de kraag te trekken en/of te rukken;
3. hij op of omstreeks 25 mei 2017 te [pleegplaats], gemeente Menameradiel opzettelijk en wederrechtelijk een fototoestel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer], althans aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het preliminaire verweer

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat bij brief van 31 oktober 2017 een voornemen tot oplegging van een bestuurlijke boete aan verdachte heeft toegezonden. Aan dit voornemen is gehecht een rapport van bevindingen van 17 juli 2017, waarin exact dezelfde feiten zijn beschreven als in het proces-verbaal dat deel uitmaakt van het strafdossier. In dit voornemen wordt oplegging van een bestuurlijke boete aangekondigd ter zake van het in werking hebben van een radiozender. Echter, pagina 6 van dit voornemen behandelt exact dezelfde feiten en omstandigheden die ook spelen in de strafzaak: verdachte zou met zijn auto de toezichthouders tot stoppen hebben gedwongen, verdachte zou een toezichthouder hebben bedreigd, verdachte zou een camera hebben stukgegooid en verdachte zou hebben gedreigd met klappen. In het voornemen zijn deze gedragingen aangemerkt als zodanig verwijtbaar dat daarvoor een opslag op de bestuurlijke boete is aangekondigd van 25 % van de basisboete, ofwel een bedrag van maar liefst € 4.963,--. Dat acht de raadsman in strijd met het ‘una via’-beginsel. Verdachte mag niet zowel langs bestuursrechtelijke als langs strafrechtelijke weg worden bestraft voor exact dezelfde feitelijke handelingen. Ingevolge artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) heeft de mededeling dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging. Daarom is het openbaar ministerie volgens de verdediging niet-ontvankelijk in de vervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het bestuursorgaan een boete kan opleggen en dat het openbaar ministerie strafrechtelijk kan vervolgen, waarbij de artikelen 5:45 Awb en 243 Sv waarborgen dat geen strafvervolging wordt ingesteld als reeds een bestuurlijke boete is opgelegd en vice versa. Deze bepalingen voorkomen dat dubbele boetes worden opgelegd vanwege hetzelfde feit. De officier van justitie meent dat deze bestuurlijke boete als een punitieve sanctie kan worden beschouwd. Echter, er was door het bestuur nog geen boete opgelegd toen de dagvaarding op 1 september 2017 werd betekend. Het voornemen tot opleggen van de bestuurlijke boete dateert namelijk van 31 oktober 2017. In de visie van de officier van justitie is het openbaar ministerie daarom ontvankelijk.
Oordeel van de politierechter
Artikel 243, tweede lid, Sv. luidt:
Indien terzake van het feit aan de verdachte een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is verzonden, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging.
De politierechter overweegt dat nog geen bestuurlijke boete is opgelegd, maar dat de oplegging daarvan bij brief van 31 oktober 2017 alleen als voornemen is aangekondigd.
Met de mededeling ex art. 5:50, tweede lid, onderdeel a, Awb wordt de beslissing van het bestuursorgaan bedoeld die inhoudt dat – nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht – geen bestuurlijke boete wordt opgelegd. Nu verdachte in het voornemen van 31 oktober 2017 juist wordt uitgenodigd om zijn zienswijze te geven, is niet aannemelijk dat verdachte zijn zienswijze al naar voren heeft gebracht. Dat is ook niet gesteld of gebleken. Het is dus ook niet aannemelijk dat het bestuursorgaan al een mededeling aan verdachte heeft verzonden die inhoudt dat geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd.
Hieruit volgt naar het oordeel van de politierechter dat aan het voornemen van 31 oktober 2017 niet het rechtsgevolg toekomt van een kennisgeving van niet verdere vervolging.
In bredere zin heeft de raadsman zich beroepen op het ‘una via’-beginsel, dat inhoudt dat een verdachte niet tweemaal – zowel in het strafrecht als in het bestuursrecht – kan worden bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Het is dus allereerst van belang om vast te stellen of het gaat om ‘hetzelfde feit’. De politierechter gaat hiervoor te rade bij het arrest van de Hoge Raad inzake het alcoholslot (HR 3 maart 2015, AB2015/159). Uit rechtsoverweging 4.3.2. is af te leiden dat de aan de betrokkene verweten gedraging identiek moet zijn, dat voorts de beschermde rechtsbelangen in hoge mate vergelijkbaar moeten zijn, en dat voor betrokkene de gevolgen van de strafrechtelijke sanctie en de bestuursrechtelijke sanctie in hoge mate moeten overeenkomen.
Met de raadsman acht de politierechter de verweten feitelijke gedragingen grotendeels identiek (toezichthouder bedreigen en mishandelen, stukgooien van een camera). Anders dan de raadsman is echter de politierechter van oordeel dat de beschermde rechtsbelangen niet in hoge mate vergelijkbaar zijn. In het voornemen van 31 oktober 2017 is de opslag op de boete toegesneden op het belemmeren van de toezichthouders in de rechtmatige uitoefening van hun taak. De feitelijke handelingen van de verdachte zouden het aan de toezichthouders onmogelijk hebben gemaakt om radiometingen uit te voeren ter handhaving van de Telecommunicatiewet. In de strafzaak liggen de beschermde rechtsbelangen echter anders, namelijk het voorkomen dat iemand door bedreiging onder druk wordt gezet (feit 1), de lichamelijke integriteit en gezondheid (feit 2), en het ongestoord gebruik van goederen door de eigenaar (feit 3).
Om deze reden komt de politierechter tot de slotsom dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Wel neemt de politierechter de vrijheid te wijzen op de coördinatiebepaling in artikel 5:44, tweede lid, Awb. Deze bepaling veronderstelt – kort gezegd – dat een gedraging die tevens een strafbaar feit oplevert, door het bestuursorgaan aan de officier van justitie wordt voorgelegd. Hoewel het oordeel over de naleving van die bepaling aan de bestuursrechter is, acht de politierechter het wenselijk op de volgende zitting ook te worden geïnformeerd over de vraag of die coördinatie hier heeft plaatsgevonden. Voorts acht de politierechter het wenselijk om op de volgende zitting te worden geïnformeerd over het verloop van een eventuele bezwaar- of beroepsprocedure inzake de bestuurlijke boete. Mocht de politierechter tot een bewezenverklaring en kwalificatie komen worden, dan valt niet uit te sluiten dat deze omstandigheden worden meegewogen bij de eventuele strafoplegging.

Uitspraak

De politierechter:

Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Beveelt de spoedige oproeping van verdachte tegen een nader te bepalen terechtzitting van dezelfde politierechter, met kennisgeving van die terechtzitting aan de raadsman en andere procesdeelnemers.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, politierechter, bijgestaan door J. Grondsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2017.