ECLI:NL:RBNNE:2017:461

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
18/255321-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederspannigheid en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 10 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich op 31 oktober 2015 in Sneek met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door twee opsporingsambtenaren. Dit verzet resulteerde in lichamelijk letsel bij een van de ambtenaren, die een gebroken sleutelbeen opliep. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, specifiek MDMA. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen, waarvan 41 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. De vordering van de benadeelde partij, de gewonde opsporingsambtenaar, is toegewezen en bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/255321-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2017.
De verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Sneek , gemeente Súdwest-Fryslân, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [slachtoffer1] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer2] (brigadier van politie), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte voor een openstaand vonnis, door
- zich los te rukken en/of te trekken uit diens/hun greep, en/of
- zich in een andere richting te bewegen dan verbalisant(en) hem wilde(n) hebben, en/of
- wild met zijn armen te zwaaien, en/of
- de fietshelm van verbalisant [slachtoffer1] van diens hoofd te trekken, en/of
- ( terwijl verbalisant [slachtoffer2] hem bij zijn keel had vastgepakt) zich hevig heeft verzet en/of heeft geprobeerd los te komen (waardoor) die [slachtoffer2] (hard) (met diens schouder) tegen een muur terechtkwam, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen (rechts) bij die [slachtoffer2] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2015 te Sneek , gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,535 gram (20 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Beoordeling van het bewijs

Het oordeel van de rechtbank [1]
Algemeen.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank telkens met een opgave van de bewijsmiddelen, nu de verdachte de bewezen verklaarde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Feit 1.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van [slachtoffer2] [2] , het proces-verbaal van bevindingen [3] , de letselverklaring [4] en de bekennende verklaring van verdachte [5] blijkt genoegzaam dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna vermeld onder het kopje ‘bewezenverklaring’.
Feit 2.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen [6] , het proces-verbaal aanvraag extern forensisch onderzoek [7] , het rapport identificatie van drugs en precursoren [8] en de bekennende verklaring van verdachte [9] blijkt genoegzaam dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna vermeld onder het kopje ‘bewezenverklaring’.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 oktober 2015 te Sneek , gemeente Súdwest-Fryslân, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [slachtoffer1] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer2] (brigadier van politie), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte voor een openstaand vonnis, door
- zich los te rukken en te trekken uit hun greep en
- zich in een andere richting te bewegen dan verbalisanten hem wilden hebben en
- wild met zijn armen te zwaaien en
- de fietshelm van verbalisant [slachtoffer1] van diens hoofd te trekken en
- terwijl verbalisant [slachtoffer2] hem bij zijn keel had vastgepakt zich hevig heeft verzet en heeft geprobeerd los te komen waardoor die [slachtoffer2] hard met diens schouder tegen een muur terechtkwam, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen (rechts) bij die [slachtoffer2] ten gevolge heeft gehad.
2.
hij op 31 oktober 2015 te Sneek , gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,535 gram (20 pillen) van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Wederspannigheid
en
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding door twee opsporingsambtenaren, ten gevolge waarvan één van die opsporingsambtenaren enig lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aldus heeft de verdachte politieambtenaren wezenlijk gehinderd in de uitoefening van hun taken en blijk gegeven van minachting voor de dienstdoende ambtenaren en in ruimere zin van minachting voor het wettig gezag. De rechtbank acht de wijze waarop de verdachte zich heeft opgesteld bijzonder laakbaar.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Het gebruik van harddrugs levert gevaar op voor de volksgezondheid en kan bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen mee brengen. Het gebruik hiervan is tevens bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 3 januari 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en/of justitie in aanraking is gekomen wegens (andersoortige) strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht een vrijheidsstraf uitgangspunt dient te zijn. De rechtbank ziet in het tijdsverloop tussen de bewezen verklaarde feiten en het wijzen van vonnis (hoewel geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn) en de (positievere) persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest, te weten één dag. De rechtbank zal het overige deel van de gevangenisstraf, te weten 41 dagen, voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
Om aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet tekort te doen zal de rechtbank naast de (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren.

Benadeelde partij

[slachtoffer2] – daartoe vertegenwoordigd door mr. M. van der Werf – heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] gevorderd met de wettelijke rente en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij [slachtoffer2] gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 41 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 80 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. I.M. Dölle en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2017.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015317918, doorgenummerd 1 tot en met 30.
2.Pagina’s 10 tot en met 12.
3.Pagina’s 13 en 14.
4.Pagina 24.
5.Pagina’s 20 tot en met 22 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 januari 2017.
6.Pagina 15.
7.Pagina’s 28 tot en met 30.
8.Pagina’s 26 en 27.
9.Pagina’s 20 en 21 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 januari 2017.