ECLI:NL:RBNNE:2017:4511

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
18/730177-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting wegens onvoldoende bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, geboren in Irak en wonende in Nederland, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 november 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting en andere seksuele delicten, gepleegd op 26 april 2014 in Leeuwarden. De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen onder bedreiging met een vuurwapen. Tijdens de zitting op 3 november 2017 heeft de verdachte ontkend dat er sprake was van dwang en heeft hij verklaard dat het slachtoffer vrijwillig met hem mee was gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer niet werden ondersteund door camerabeelden en dat er geen getuigen waren die de aanwezigheid van een wapen konden bevestigen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de beschuldigingen wettig en overtuigend te bewijzen. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Daarnaast heeft het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het feit niet bewezen is en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De vordering kan enkel bij de burgerlijke rechter worden ingediend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730177-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Irak),
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Dunant Maurits, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2014 te Leeuwarden door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
18/730177-14
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gekust en/of betast en/of
- de borsten/tepels van die [slachtoffer] betast en/of daaraan gelikt en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer], toen zij op straat liep, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft laten zien en/of (daarbij) dreigend tegen haar heeft gezegd dat zij met hem mee naar huis moest gaan en/of dat hij haar anders zou schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- toen die [slachtoffer] met hem meefietste en zij wilde vluchten, hij haar dat heeft verboden en/of dreigend tegen haar heeft gezegd dat hij haar anders neer zou schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in de door hem bewoonde woning die [slachtoffer] naar de bovenverdieping heeft geduwd en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij haar wilde en/of dat hij met haar wilde trouwen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in het bijzijn van die [slachtoffer] de trekker van een vuurwapen, althans van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft overgehaald en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Als je nu niet mee gaat werken, dan schiet ik met een kogel", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] een of meer kogel(s) heeft laten zien en/of
- (
- (vervolgens) dat vuurwapen/voorwerp heeft geladen en/of
- die [slachtoffer] heeft bevolen op een bed te gaan liggen en/of
- die [slachtoffer] heeft bevolen zich uit te kleden en/of - (meermalen) dat vuurwapen/voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezet en/of
- die [slachtoffer] (gedeeltelijk) van de door haar gedragen kleding heeft ontdaan en/of
- op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- die door hem gepleegde binnendringingshandeling(en) heeft verricht ondanks het door die [slachtoffer] lichamelijk en/of verbaal geboden verzet en/of
- gebruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer] en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank is evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en aangeefster elkaar in de vroege ochtend van 26 april 2014 in de Doelesteeg te Leeuwarden hebben ontmoet. Na deze ontmoeting is aangeefster met verdachte meegegaan naar zijn woning en daar heeft seksueel contact plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte op 26 april 2014 tussen 04:00 uur en 05:00 uur in de Doelesteeg is tegengekomen. Verdachte bleef steeds rechts naast haar lopen en zei dat zij met hem mee haar huis moest. Verdachte zou haar aan het einde van de steeg een wapen hebben getoond en onder bedreiging hiervan is zij met hem meegefietst naar zijn huis.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen van aangeefster niet worden ondersteund door de foto’s van de camerabeelden van de Doelesteeg. Uit deze beelden blijkt niet dat verdachte in de Doelesteeg naast aangeefster liep, zoals zij heeft verklaard, maar dat hij vooruit liep en als eerste de Doelesteeg heeft verlaten en dat aangeefster ongeveer 15 meter achter hem liep met de fiets aan haar hand en met links naast haar [naam]. Verdachte heeft ontkend een wapen bij zich te hebben gehad. Over de aanwezigheid van een wapen in de Doelesteeg is door geen van de getuigen verklaard. Tevens heeft verdachte verklaard dat aangeefster vrijwillig met hem mee is gegaan. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er geen ondersteunend bewijs is voor de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte is gedwongen om met hem mee naar huis te fietsen.
Verder heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar in zijn slaapkamer wederom het wapen heeft getoond waarna zij door hem is verkracht. Verdachte heeft verklaard dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden, maar ontkent dat er sprake is geweest van dwang. Het wapen is volgens hem in de slaapkamer slechts in beeld geweest omdat aangeefster hier zelf in geïnteresseerd was. Om die reden heeft zij het wapen ook zelf vastgehouden. Aangeefster heeft ook zelf bij de politie verklaard dat zij het wapen heeft vastgehouden.
De rechtbank ziet zich aldus geconfronteerd met twee uiteenlopende lezingen. Bij de tenlastegelegde verkrachting zijn slechts twee personen aanwezig geweest, te weten aangeefster en verdachte. Gelet op de ontkenning van verdachte dient er voor een bewezenverklaring sprake te zijn van voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige zaak geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die steun geven aan de door aangeefster gestelde dwang voor het ondergaan van de seksuele handelingen. De rechtbank zal verdachte daarom van het tenlastegelegde vrijspreken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 196,- ter vergoeding van materiële schade en € 9.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. C.H. Beuker en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2017.