ECLI:NL:RBNNE:2017:4510

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
18/113682-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en schuldigverklaring zonder oplegging van straf in verkeerszaak met letsel door aanrijding voetganger

Op 9 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 24 december 2015 te Groningen. De verdachte, bijgestaan door mr. E. van der Meer, werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, maar veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde, waarbij gevaarzetting door het handelen van de verdachte werd aangevoerd.

De rechtbank oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen was, namelijk dat de verdachte als bestuurder van een voertuig onvoldoende aandacht had besteed aan de weg en geen voorrang had verleend aan een voetganger op een zebrapad, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de voetganger letsel opliep. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf, rekening houdend met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een herseninfarct dat leidde tot gedeeltelijke verlamming en afasie. De rechtbank concludeerde dat een straf geen toegevoegde waarde meer had.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij de rechtbank de nadruk legde op de gevolgen van het ongeval en de impact op het leven van de verdachte. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, toegepast in haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/113682-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1941 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2015 te Groningen als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de
weg, Zonnelaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
rijdend over de Zonnelaan, komende uit de richting van de Meteoorstraat,
en/of een voetgangersoversteekplaats (zebra) op die Zonnelaan is genaderd
en/of
terwijl deze voetgangersoversteekplaats met strepen op de weg was
aangeduid
en/of met een verkeersbord (bord L2 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990) was aangeduid,
waarbij hij, verdachte, onvoldoende aandacht heeft besteed aan de weg
en/of
het overige verkeer en/of zich er onvoldoende van heeft vergewist dat
voornoemde voetgangersoversteekplaats vrij was van verkeer en/of geen
voorrang
heeft verleend aan een ander ([slachtoffer]), die zich op voornoemde
voetgangersoversteekplaats bevond,
waardoor die/een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel,
te weten een gebroken (linker)voet, of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2015 te Groningen
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg, Zonnelaan, komende uit de richting van de Meteoorstraat, en/of een
voetgangersoversteekplaats (zebra) op die Zonnelaan is genaderd en/of
terwijl deze voetgangersoversteekplaats met strepen op de weg was
aangeduid
en/of met een verkeersbord (bord L2 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990) was aangeduid,
waarbij hij, verdachte, onvoldoende aandacht heeft besteed aan de weg
en/of
het overige verkeer en/of zich er onvoldoende van heeft vergewist dat
voornoemde voetgangersoversteekplaats vrij was van verkeer en/of geen
voorrang
heeft verleend aan een ander ([slachtoffer]), die zich op voornoemde
voetgangersoversteekplaats bevond,
tengevolge waarvan verdachte met zijn voertuig in botsing is gekomen met
voornoemde [slachtoffer],
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen schuld - zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - heeft gehad aan het ongeval.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van gevaarzetting door het handelen van verdachte zodat een veroordeling op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 kan volgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde aangezien er geen sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat een bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde kan volgen.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen nu hij geen schuld, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, heeft gehad aan het ongeval. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 november 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 januari 2016, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015377851 d.d. 7 januari 2017, inhoudende de relatering van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor benadeelde d.d. 29 december 2015, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 25 februari 2016, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2015 te Groningen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Zonnelaan, komende uit de richting van de Meteoorstraat, en een voetgangersoversteekplaats (zebra) op die Zonnelaan is genaderd en terwijl deze voetgangersoversteekplaats met strepen op de weg was aangeduid en met een verkeersbord (bord L2 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) was aangeduid, waarbij hij, verdachte, zich er onvoldoende van heeft vergewist dat voornoemde voetgangersoversteekplaats vrij was van verkeer en geen voorrang heeft verleend aan een ander ([slachtoffer]), die zich op voornoemde voetgangersoversteekplaats bevond,
ten gevolge waarvan verdachte met zijn voertuig in botsing is gekomen met voornoemde [slachtoffer], door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat voor het subsidiair ten laste gelegde, gelet op de ouderdom van de zaak en de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte, kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte schuldig verklaard dient te worden zonder oplegging van straf. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto geen voorrang verleend aan een voetganger op het zebrapad waardoor de voetganger is aangereden. Ten gevolge daarvan heeft de voetganger letsel, een gekneusde voet, opgelopen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder verkeersovertredingen, is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. Ter zitting is gebleken dat verdachte na het plegen van de bewezen verklaarde overtreding een herseninfarct heeft gehad, die heeft geleid tot een gedeeltelijke verlamming en afasie. Verdachte rijdt sindsdien geen auto meer. Een straf heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen toegevoegde waarde meer. Daarom dient een schuldigverklaring zonder oplegging van straf te volgen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte
primairis ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder
subsidiairten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een schuldigverklaring zonder oplegging van straf

Dit vonnis is gewezen door mrs. L.W. Janssen, voorzitter, H.H.A. Fransen en M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2017.