ECLI:NL:RBNNE:2017:4459

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
23 november 2017
Zaaknummer
18/930046-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 21 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die verantwoordelijk werd gehouden voor een verkeersongeval met dodelijke afloop. De verdachte, geboren in 1953, was als bestuurder van een personenauto betrokken bij een ongeval op de N381 in de gemeente Coevorden op 13 augustus 2016. Tijdens het keren op een autoweg, zonder voldoende aandacht voor het overige verkeer, kwam de verdachte in botsing met een motorrijder, genaamd [slachtoffer], die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend had gehandeld, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, 200 uren taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar. De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de gevorderde bedragen onvoldoende causaal verband vertoonden met het strafbare feit. De rechtbank hield rekening met de spijt van de verdachte en zijn status als first offender.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930046-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 07 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.H.J. van der Heijden, advocaat te Maastricht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 in de gemeente Coevorden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N381, komende uit de richting van Emmen en gaande in de richting van Beilen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op genoemde weg
-welke weg ter plaatse was gelegen buiten de bebouwde kom en welke weg was aangeduid als autoweg door middel van bord G3 van bijlage 1 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990-
te keren en/of te gaan keren op het moment dat een verdachte achteropkomende motorrijder verdachte reeds dicht was genaderd en/of naderde en een voor die motorrijder rijdend ander motorrijtuig (personenauto) inhaalde en/of wilde inhalen en/of daarbij rijdende op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer waar verdachte al dan niet gedeeltelijk zich met het door hem bestuurde motorrijtuig bevond en die motorrijder
-ter voorkoming van een aanrijding of botsing met verdachtes motorrijtuig- (vol) heeft afgeremd, althans een noodremming heeft ingezet, en/of (daarbij) de controle over de door hem bestuurde motorfiets heeft verloren en/of ten val is gekomen en/of (vervolgens) tegen verdachtes motorrijtuig is geleden of geschoven of gebotst, waardoor die motorrijder (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 in de gemeente Coevorden als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N381, komende uit de richting van Emmen en gaande in de richting van Beilen, op genoemde weg
-welke weg ter plaatse was gelegen buiten de bebouwde kom en welke weg was aangeduid als autoweg door middel van bord G3 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990-
is gekeerd en/of is gaan keren op het moment dat een verdachte achteropkomende motorrijder verdachte reeds dicht was genaderd en/of naderde en een voor die motorrijder rijdend ander motorrijtuig (personenauto) inhaalde en/of wilde inhalen en/of daarbij rijdende op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer waar verdachte al dan niet gedeeltelijk zich met het door hem bestuurde motorrijtuig bevond en die motorrijder
-ter voorkoming van een aanrijding of botsing met verdachtes motorrijtuig- (vol) heeft afgeremd, althans een noodremming heeft ingezet, en/of (daarbij) de controle over de door hem bestuurde motorfiets heeft verloren en/of ten val is gekomen en/of (vervolgens) tegen verdachtes motorrijtuig is geleden of geschoven of gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld waardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd acht de rechtbank op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld, waardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen.
Uit die bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte met zijn auto op de N381 reed en er achter kwam dat hij verkeerd was gereden. Verdachte heeft vervolgens besloten te gaan keren omdat de verkeerssituatie dat naar zijn inschatting toeliet.
Verdachte zag rechts naast de weg een vluchthaven en besloot op die plaats te gaan keren. Op dat moment zag verdachte een achter hem rijdende auto naderen. Deze auto was in zijn beleving dusdanig ver weg dat de in te zetten keermanoeuvre het verkeer niet zou hinderen. Verdachte is vervolgens de vluchthaven ingereden en heeft in een vloeiende beweging de keermanoeuvre ingezet.
Op het moment dat verdachte zijn manoeuvre bijna had voltooid en weer richting Emmen wilde rijden heeft de aanrijding met [slachtoffer] plaatsgevonden. [slachtoffer] was bezig met een inhaalmanoeuvre van de auto die achter verdachte reed. [slachtoffer] heeft een noodremming ingezet en verloor daarbij de controle over zijn motor. [slachtoffer] is toen van zijn motor gevallen en vervolgens in de richting van verdachte’s auto gegleden en hiermee in botsing gekomen met fatale afloop.
De verdachte is gaan keren op een autoweg. Uit het wegbeeld -dubbele onderbroken middenstreep- van de N381 had verdachte kunnen en moeten afleiden dat het een autoweg betrof. Dat verdachte het verkeersbord dat aangeeft dat men een autoweg oprijdt of zich daar op bevindt niet heeft gezien doet daaraan niet af.
Afgezien hiervan bestaat naar het oordeel van de rechtbank de onoplettendheid van verdachte hierin dat verdachte onvoldoende heeft geanticipeerd op de snelheid waarmee de achter hem rijdende auto dichterbij zou komen, nadat hij zijn snelheid ging verminderen om de keermanoeuvre in te kunnen zetten. Bovendien kan de onoplettendheid van verdachte worden afgeleid uit het feit dat verdachte niet op de vluchthaven is gestopt om zich er nogmaals van te vergewissen of het verantwoord was te gaan keren zonder het overige verkeer te hinderen. Tenslotte had het feit dat ter hoogte van de vluchthaven sprake was van een dubbele onderbroken middenstreep verdachte er eveneens toe moeten bewegen te stoppen omdat medeweggebruikers daar mochten inhalen en hij er derhalve rekening mee moest houden dat op de weghelft die verdachte weer in tegengestelde richting wilde oprijden inhalend verkeer te verwachten was.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 07 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
op 13 augustus 2016 reed ik in mijn auto over de N381. Ik was verkeerd gereden en wilde daarom gaan draaien op de weg. Ik zag een inham en besloot daar te gaan keren. De auto die achter mij reed was ver genoeg weg omdat te kunnen doen. Ik minderde snelheid door mijn auto uit te laten vieren en reed rustig de vluchthaven in. Ik ging vervolgens heel rustig in een vloeiende beweging mijn auto keren.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 augustus 2016, opgenomen op pagina 15 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016232034 d.d. 15 november 2016, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik reed samen met [slachtoffer], op de motor over de N381. We kwamen uit de richting van Emmen.
We reden achter een personenauto en we wilden deze inhalen. Ik begon met de inhaalactie en zag in mijn achteruitkijkspiegel dat [slachtoffer] achter mij aan kwam.
Voor de auto die we inhaalden zag ik opeens een personenauto vanuit de rechterweghelft de linker weghelft opdraaien. De auto was aan het keren op de weg om weer in de richting Emmen te rijden.
Ik kon nog net uitwijken naar rechts, tussen de auto die ik inhaalde en de kerende auto, maar ik zag in mijn achteruitkijkspiegel dat [slachtoffer] probeerde de auto te ontwijken. Ik zag hem onderuitgaan en langs mij heen glijden en vervolgens frontaal op de auto botsen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 augustus 2016, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
ik kwam uit de richting van Noord-Sleen en ging in de richting van Emmen.
Ik zag voor mij vanuit tegenovergestelde een auto draaien. Ik zag dat deze auto uit de richting van Emmen kwam rijden en draaide. Ik zag dat dit draaien erg langzaam ging.
Tegelijkertijd zag ik dat er een personenauto vanuit de richting van Emmen kwam rijden. Ik zag dat deze auto werd ingehaald door 2 motoren. Ik zag tegelijkertijd dat de zwarte auto nog bezig was te draaien.
Ik zag vervolgens dat 1 van de motoren frontaal op de draaiende auto botste. Op het moment van de aanrijding was de draaiende auto nog niet volledig gedraaid. Ik zag dat de positie van de draaiende auto op het moment van de aanrijding nog een beetje schuin op de weg was.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevalAnalysse van
Politie Noord-Nederland d.d. 7 oktober 2016, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende -zakelijk weergegeven-:
het verkeersongeval had plaatsgevonden op N381, gelegen buiten de bebouwde kom van Sleen in de gemeente Coevorden. De N381 betrof een als zodanig aangegeven autoweg, alwaar een toegestane maximumsnelheid gold van 100 km/h.
De bestuurder van de auto reed over de N381, komende uit de richting van Emmen en gaande in de richting van Beilen.
Nadat de bestuurder van de auto gekeerd was, stond deze op de rijstrook voor verkeer rijdende van Beilen in de richting van Emmen.
Op enige afstand voor de vluchthaven besloten de bestuurder van de motor en getuige [getuige 1] een voor hun rijdende personenauto in te halen.
Op het moment dat de bestuurder van de motor aan het inhalen was en daarbij op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer reed, werd hij geconfronteerd met de bestuurder van de auto en diens voertuig. De bestuurder van de motor zette daarop een noodremming in, waarbij de achterband een remblokkeerspoor aftekende. Tijdens de noodremming verloor de bestuurder van de motor de controle over zijn voertuig en kwam samen met zijn motor ten val op het wegdek.
Op dat moment botste eerst de bestuurder van de motor tegen de linker voorzijde van de auto en daarna botste de motor met de onderzijde tegen de voorzijde van de auto.
De bestuurder van de motor overleed op de plaats van het ongeval aan zijn bij dit ongeval opgelopen verwondingen.
Uit het aangetroffen omzetspoor bleek dat de bestuurder van de auto, ten tijde van de botsing met de motor, met een zeer geringe snelheid reed, dan wel stilstond met zijn voertuig. De auto werd aangetroffen nagenoeg op het omzetspoor.
Door de arts P. Letmaath van de GGD Noord-Nederland, is in ons bijzijn op zaterdag 13 augustus 2016 omstreeks 17:20 uur de schouw verricht. Van deze schouw is door genoemde arts een verslag betreffende een niet natuurlijke dood opgemaakt.
Het slachtoffer was genaamd: [slachtoffer].
De schouwarts verklaarde dat het slachtoffer was overleden aan het volgende letsel:
Schedel-/ hersenletsel in combinatie met hoge fractuur in de nek.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2016 in de gemeente Coevorden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N381, komende uit de richting van Emmen en gaande in de richting van Beilen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, op genoemde weg
-welke weg ter plaatse was gelegen buiten de bebouwde kom en welke weg was aangeduid als autoweg te keren op het moment dat een verdachte achteropkomende motorrijder verdachte reeds dicht was genaderd en een voor die motorrijder rijdend ander motorrijtuig (personenauto) inhaalde en daarbij rijdende op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer waar verdachte al dan niet gedeeltelijk zich met het door hem bestuurde motorrijtuig bevond en die motorrijder
-ter voorkoming van een aanrijding of botsing met verdachtes motorrijtuig een noodremming heeft ingezet en daarbij de controle over de door hem bestuurde motorfiets heeft verloren en ten val is gekomen en tegen verdachtes motorrijtuig is gebotst, waardoor die motorrijder genaamd [slachtoffer] werd gedood;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 200 uren taakstraf subsidiair 100 dagen hechtenis, 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en 1 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak. In het geval dat verdachte strafbaar is, is verdachte in staat een taakstraf te verrichten of een geldboete te voldoen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een op een autoweg verboden keermanoeuvre uitgevoerd. Daarnaast heeft hij onvoldoende gelet op het overige verkeer dat zich op die weg bevond. Verdachte heeft niet geanticipeerd op het feit dat door het afremmen van zijn auto en de met lage(re) snelheid uitgevoerde draaimanoeuvre het achterop komende verkeer hem sneller zou naderen dan hij veronderstelde. Door niet te stoppen op de uitwijkstrook alvorens de draaimanoeuvre in te zetten heeft verdachte niet waargenomen dat de achter hem rijdende auto hem dicht was genaderd. Evenmin heeft verdachte zich er rekenschap van gegeven dat hij op de weghelft die hij opreed met inhalend verkeer geconfronteerd zou kunnen worden. Zulk inhalend verkeer hoefde met verdachte’s keermanoeuvre geen rekening te houden omdat keren op een autoweg immers verboden is.
Ook de twee motorrijders, waaronder het slachtoffer [slachtoffer], die bezig waren met een inhaalmanoeuvre van de achter verdachte rijdende auto hoefden met deze manoeuvre van verdachte geen rekening te houden.
Het slachtoffer [slachtoffer] zag zich plotseling geconfronteerd met het voertuig van verdachte dat zich op de weghelft bevond waarop hij een ter plaatse toegestane inhaalmanoeuvre uitvoerde. [slachtoffer] heeft nog met een noodremming een aanrijding proberen te voorkomen. Ten gevolge hiervan heeft hij de macht over zijn motor verloren en is ten val gekomen met fatale afloop.
Het overlijden van [slachtoffer] heeft bij zijn ouders, broer en zus onherstelbaar leed veroorzaakt. Uit de slachtofferverklaring die de moeder van [slachtoffer] op de terechtzitting heeft voorgelezen komt dat indringend naar voren.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij een verboden keermanoeuvre heeft uitgevoerd en dat door zijn onoplettendheid een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met dodelijke afloop.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte zichtbaar veel spijt heeft van wat er is gebeurd.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte als first offender is aan te merken.
Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd van een omvang als door de officier van justitie is gevorderd. Ook acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op zijn plaats om de ernst van het feit te benadrukken.
De rechtbank acht daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op zijn plaats. De rechtbank zal daartoe overgaan en een rijontzegging opleggen van 1 jaar.

Benadeelde partij

De moeder van het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich ter terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7000,--. Dit bedrag bestaat uit € 5000,-- ter zake van schulden van [slachtoffer] en € 2000,-- ter zake van kosten verbonden aan het blijvend kunnen herdenken van [slachtoffer].
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde bedragen onvoldoende causaal verband hebben met het strafbare feit terwijl bovendien een onderbouwing van de gevorderde bedragen ontbreekt.
De vordering van de benadeelde partij dient daarom te worden afgewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangeven dat de gevorderde schade onvoldoende verband heeft met het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij moet daarom niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
In beginsel komt alleen schade die -in juridische zin- rechtstreeks uit het bewezen verklaarde feit voortvloeit voor vergoeding in aanmerking.
De moeder van [slachtoffer] heeft aangegeven dat haar zoon schulden had ten tijde van zijn overlijden. De verzekering heeft aangegeven dat de schulden niet onder de polis vallen en niet worden vergoed. Dit brengt met zich mee dat zij als ouder zich verplicht voelt om die schulden te betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de schulden onvoldoende rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. Dit geldt ook voor de kosten verbonden aan het kunnen blijven herdenken van [slachtoffer].
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.

Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen

daaronder begrepen-
voor de duur van 1 jaar.
Bepaalt dat de benadeelde partij [familie van slachtoffer] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2017.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.