ECLI:NL:RBNNE:2017:4446

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
18/720064-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Flessentrekkerij bij tankstations in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991, die zich gedurende een periode van elf dagen schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij bij verschillende tankstations. De verdachte heeft op meerdere data benzine getankt zonder deze te betalen, waarbij hij telkens een beroep deed op uitstel van betaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 tot en met 14 februari 2017 vijf keer benzine heeft getankt zonder te betalen, en dat hij telkens afspraken maakte om later te betalen, maar deze niet nakwam. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij, zoals bedoeld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht, en dat het oogmerk tot niet volledige betaling kan worden afgeleid uit de reeks van handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en heeft de in beslag genomen auto verbeurd verklaard. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de benadeelden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720064-17
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/730193-14, 96/036725-15 en 18/286521-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2017 tot en met 14 februari 2017, op na te noemen plaatsen, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van benzine, althans motorbrandstof met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, door met een auto, naar na te noemen benzinestation(s) te gaan en/of daar (telkens) een hoeveelheid benzine in de door verdachte bestuurde/meegenomen auto te tanken en/of (vervolgens) bij een medewerker van dat tankstation te melden dat hij niet (direct) kan betalen, en/of (vervolgens) na de belofte om binnen korte tijd terug te komen om alsnog te betalen, dan wel na het het invullen van een schuldbekentenis en/of het tonen van een identiteitsbewijs, het tankstation te verlaten, immers heeft verdachte
- op 14 februari 2017, te Sneek, althans in de gemeente Sneek, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 1] en/of
- op 9 februari 2017, te Havelte, althans in de gemeente Westerveld, bij een tankstation aan de [straatnaam] een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
- op 11 februari 2017, te Bolsward, bij een benzinestation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
- op 10 februari 2017, te Almelo, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 2] en/of
- op 4 februari 2017, te Steenwijk, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 3] ,
terwijl betaling door of vanwege verdachte (telkens) achterwege is gebleven;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2017 tot en met 14 februari 2017, in de na te noemen plaatsen in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, na te noemen persoon/personen en/of bedrijf/bedrijven heeft bewogen tot de afgifte van (telkens) een hoeveelheid benzine, immers heeft verdachte
- op 14 februari 2017, te Sneek, althans in de gemeente Sneek, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 1] en/of
- op 9 februari 2017, te Havelte, althans in de gemeente Westerveld, bij een tankstation aan de [straatnaam] een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
- op 11 februari 2017, te Bolsward, bij een benzinestation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
- op 10 februari 2017, te Almelo, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 2] en/of
- op 4 februari 2017, te Steenwijk, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 3] ,
waarbij hij, verdachte (telkens) een hoeveelheid benzine heeft getankt, terwijl verdachte
(telkens) wist dat hij die benzine niet zou kunnen of gaan betalen,
en/of (vervolgens)
- zich (telkens) naar de shop/kassa van dat tankstation heeft begeven met de melding dat hij niet kon betalen en/of op een later moment wilde/zou gaan betalen en/of
- ( telkens) een schuldbekentenis heeft getekend en/of identiteitspapieren heeft getoond en/of
- ( telkens) een (deels) verzonnen/onwaar verhaal heeft verteld over de reden van het niet kunnen betalen en/of
- zich (aldus) (telkens) heeft voorgedaan als een bonafide klant, die de (reeds) getankte benzine zou betalen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2017 tot en met 14 februari 2017, in na te noemen plaatsen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan na te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers heeft verdachte
- op 14 februari 2017, te Sneek, althans in de gemeente Sneek, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 1] en/of
- op 9 februari 2017, te Havelte, althans in de gemeente Westerveld, bij een tankstation aan de [straatnaam] een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
- op 11 februari 2017, te Bolsward, bij een benzinestation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
- op 10 februari 2017, te Almelo, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 2] en/of
- op 4 februari 2017, te Steenwijk, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 3] ,
waarbij verdachte (telkens) het tankstation van genoemde rechthebbende heeft verlaten onder medeneming van de door verdachte getankte benzine zonder daarbij die benzine te betalen en/of ter betaling aan te bieden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de reeks van handelingen valt af te leiden dat verdachte het oogmerk had om zonder volledige betaling over de brandstof te beschikken.
De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat nergens het tegendeel uit blijkt, zoals verdachte heeft doen willen geloven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gemotiveerd vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) blijkt dat het oogmerk tot niet volledige betaling moet hebben bestaan op het moment van de koop. Verdachte ontkent dit ten stelligste. Daarbij komt dat ten aanzien van de handelingen op 4, 9 en 14 februari 2017 niet vaststaat dat verdachte wist dat hij niet kon betalen. Op 10 en 11 februari 2017 wist verdachte dat hij geen geld had, maar ging hij er vanuit dat hij op een later moment mocht betalen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Van flessentrekkerij als bedoeld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de verdachte een beroep of gewoonte maakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren. Volgens vaste jurisprudentie hoeft niet te worden vastgesteld dat het oogmerk reeds heeft bestaan op het moment van het kopen. Uit het feit van het niet-betalen en de erkenning van verdachte dat hij op verschillende tijdstippen goederen heeft gekocht, kan het oogmerk worden afgeleid (HR 22 juli 1958, NJ 1959, 191).
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in een relatief korte periode van elf dagen, van 4 tot en met 14 februari 2017, vijf keer benzine heeft getankt zonder deze te betalen. Iedere keer heeft hij afspraken gemaakt om later te betalen, maar is deze niet nagekomen.
De rechtbank is van oordeel dat -ondanks het feit dat de mogelijkheid bestaat om incidenteel schuldbekentenissen aan te gaan- het in het maatschappelijk verkeer het uitgangspunt blijft dat getankte benzine direct wordt afgerekend. Desondanks heeft verdachte steeds de mogelijkheid gekregen om op een later moment, binnen 2 tot 48 uren, de benzine te betalen. Ondanks duidelijke afspraken, heeft verdachte zich steeds niet gehouden aan deze afspraken. De stelling van verdachte dat hij wel de intentie had om te betalen wordt op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht deze stelling van verdachte dan ook ongeloofwaardig.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voorts gebleken dat verdachte kort voor de ten laste gelegde periode, op 17 januari 2017, door de politie is gehoord over het feit dat hij op 13 januari 2016 twee keer in Zwolle heeft getankt zonder de benzine onmiddellijk af te rekenen. Ook blijkt uit de aangifte van [getuige 3] dat verdachte eerder in het verleden een aantal keer de benzine niet direct na het tanken heeft afgerekend.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte gedurende een korte periode verschillende keren heeft getankt zonder deze benzine te betalen, terwijl hij eerdere schuldbekentenissen niet had voldaan. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode het oogmerk had van niet- of niet-volledige betaling van de benzine.
De rechtbank is aldus -met de officier van justitie- van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 11 mei 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op de volgende dagen bij de genoemde plaatsen benzine getankt, zonder deze volledig af te rekenen:
- op 14 februari 2017 te Sneek, bij het [bedrijf 1] aan de [straatnaam] ,
- op 9 februari 2017, te Havelte, bij een tankstation aan de [straatnaam] ,
- op 11 februari 2017, te Bolsward, bij een benzinestation aan de [straatnaam]
- op 10 februari 2017, te Almelo, bij het [bedrijf 2] aan de [straatnaam]
- op 4 februari 2017, te Steenwijk, bij het [bedrijf 3] aan de [straatnaam] .
Ik reed in deze periode in een auto van het merk Kia, model Sephia, kleur rood met het kenteken [nummer] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2017, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017039984 d.d. 16 februari 2017, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik doe namens [bedrijf 1] aangifte. Op 14 februari 2017 was ik werkzaam als bedrijfsleider van het [bedrijf 1] , gelegen aan de [straatnaam] te Sneek. Omstreeks 08.55 uur zag ik dat er een rode auto stopte bij pomp 2. Ik zag dat er een man uitstapte. Ik zag dat de man ging tanken. Ik zag dat de man had getankt voor het bedrag van 47 euro en 48 cent. Ik zag dat de man vervolgens richting de shop liep. Toen de man bij de balie stond hoorde ik dat hij tegen mij zei dat hij niet kon betalen. Hij vertelde mij dat zijn portemonnee bij zijn vriendin in Bolsward lag. Ik hoorde dat de man zei dat hij aanbood om naar Bolsward te rijden om het geld op te halen. Hierop zei ik tegen de man dat ik dan een legitimatie bewijs als borg wilde. Ik hoorde dat de man zei dat hij geen legitimatie bewijs bij zich had. Hierop bood de man aan het bewijs van overschrijving van de auto als borg overhandigen. Ik ben toen met de man naar zijn auto gelopen. Ik zag dat de auto het volgende kenteken had: [nummer] . Toen ik het overschrijvingsbewijs in mijn handen kreeg zag ik dat dit een papier was die erg verkreukeld en oud was. Ik zag dat het eerdergenoemde voertuig sinds 3 februari 2017 op naam stond van [verdachte] . Ik vond het vreemd dat het papier zo erg verouderd en verkreukeld was terwijl het voertuig sinds kort op naam stond.
Hierop zei ik tegen de man dat ik even naar binnen zou lopen en een oplossing zou bedenken. Hierop heb ik tegen de man gezegd dat hij maar even een incasso formulier moest invullen. Ik zag dat de man in de shop begon met het invullen van het formulier. Ondertussen besloot ik de politie te bellen.
Aan niemand werd het recht of de gegeven tot het plegen van het feit.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2017, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe hierbij aangifte van diefstal, c.q. verduistering c.q. flessentrekkerij. De verdachte heeft enig goed weggenomen, met het oogmerk dit zich wederrechtelijk toe te eigenen. Dit goed was mijn eigendom. Ik heb niemand toestemming gegeven dit weg te nemen.
Ik ben eigenaar van [bedrijf 4] in Havelte. Dit bedrijf is gelegen aan de [straatnaam] , hoek van [straatnaam] . Op 9 februari 2017, omstreeks 17.00 uur was ik in de garage bezig, toen mijn vrouw mij riep dat er problemen waren met een klant. Ik ben vervolgens naar de shop van het tankstation gelopen. Daar bleek mij dat een jongeman voor € 70,23 benzine had getankt en geen geld had om te betalen. De jongen reed in een rode Kia met het kenteken [nummer] . Hij had dus eerst de tank van zijn auto volgegooid en kwam toen binnen om te vertellen dat hij niet kon betalen omdat hij zijn pinpas had vergeten. Hij zei tegen mijn vrouw dat hij helemaal niets bij zich had waar mee de benzine kon betalen of waardoor hij zijn identiteit kon bewijzen. Uiteindelijk ben ik met hem naar buiten naar de auto gelopen. Op dat moment was ook net een politieauto aan gekomen om te tanken. Ik kreeg uit eindelijk een ID-kaart van deze jongeman. Ik zag dat het zijn eigen kaart was. Het bleek te gaan om [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1991. Ik mocht de ID-kaart zolang in bewaring houden, totdat hij terug kwam om te betalen. Ik hoorde dat de jongeman zei: "Mijn vriendin woont in Heerenveen. Ik ga even geld halen en dan kom ik terug om te betalen. Ik ben binnen twee uur terug." De jongeman is echter niet teruggekomen die dag. Ook de volgende dag is hij niet geweest. Ik had ook zijn telefoon nummer gekregen. Ik dacht dat zal wel niet kloppen. Maar ik heb de volgende dag, op 10 februari 2017 gebeld. Ik kreeg [verdachte] aan de lijn. Hij vertelde dat hij onderweg was naar Havelte om te betalen. Echter die dag is hij niet geweest. Tot op de dag van vandaag is er niemand geweest om de rekening te betalen. Ik denk ook niet dat hij ooit nog zal komen om te betalen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2017, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Bij deze doe ik aangifte van diefstal van 44.79 liter benzine 95 ongelood ter waarde
van € 73,19. Ik heb niemand het recht en de toestemming gegeven om de benzine weg te nemen zonder te betalen en deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De benzine was geheel mijn eigendom.
Op 11 februari 2017 omstreeks 18.30 uur was ik aan het werk in mijn [bedrijf 5] , gelegen aan de [straatnaam] te Bolsward. Ik ben hier eigenaar. Omstreeks 18.35 uur zag ik een rode Kia aan komen rijden en die stopte bij pomp 2. Ik zag een man uitstappen. Ik zag dat deze man zijn auto voorzien van kenteken [nummer] tankte met benzine 95 ongelood. Hierna zag ik dat de man weer in zijn auto ging zitten. Ik zag dat de man aan het zoeken was naar iets. Toen kwam deze man de winkel van het benzinestation binnen gelopen. Ik hoorde dat de man zei:" Ik heb een probleem, ik heb niks bij me." Ik wilde toen graag een rijbewijs of een ID-kaart zien. Ook deze had hij niet bij zich.
De man liet mij vervolgens een overschrijvingsbewijs van de auto zien. Hier had ik niks aan. Ik hoorde de man zeggen: "Mijn vriendin woont hier in Bolsward en mijn vader ligt in het ziekenhuis en daar heb ik brandstof voor nodig." Toen is hij in zijn auto gaan zitten om te bellen. Na het bellen kwam de man nogmaals in de winkel. Hij vroeg mij welke straat het hier was. Ik heb toen gezegd dat het de [straatnaam] was. Hierna zag ik dat de man weer in zijn auto ging zitten. Daar ging hij weer bellen. Toen zag ik dat de man in de rode Kia voorzien van kenteken [nummer] wegreed.
Deze man is vanmorgen ook weer bij ons geweest om te tanken. Ik heb toen direct de pomp geblokkeerd. Hierna ging hij weer weg.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2017, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik doe namens de benadeelde [bedrijf 2] aangifte doen van diefstal c.q. verduistering.
Ik ben werkzaam als kassamedewerker bij het [bedrijf 2] aan de [straatnaam] te Almelo.
Op 10 februari 2017 kwam een man aan de balie die net daarvoor had getankt voor een bedrag van € 30,23. Hij vertelde dat hij niet kon betalen omdat hij zijn portemonnee was vergeten. De man vertelde dat zijn moeder in het ziekenhuis lag en dat haar daar snel heen moest. Ik vroeg de man of hij iemand kon bellen om te betalen. De man vertelde dat hij dit niet kon omdat hij zijn telefoon ook was vergeten. Ik heb toen samen met de man een formulier ingevuld en hem medegedeeld dat hij binnen 24 uur moest betalen omdat hij zich niet kon legitimeren. Normaal gesproken dient men binnen 48 uur te betalen, deze betalingstermijn staat ook beschreven op het formulier, alleen wanneer men zich niet kan legitimeren wordt het binnen 24 uur. De man vertelde mij dezelfde avond nog te betalen, dit is tot op heden nog niet gebeurd.
De auto betrof een auto van het merk Kia, model Sephia, kleur rood met het kenteken [nummer] .
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 februari 2017, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik ben namens de benadeelde [bedrijf 3] gerechtigd tot het doen van aangifte van flessentrekkerij ofwel tanken zonder te betalen. Wij hebben niemand toestemming gegeven om te tanken zonder te betalen. Bij ons tankstation aan de [straatnaam] te Steenwijk, komt regelmatig een persoon tanken. Deze persoon tankt dan zijn auto vol en komt vervolgens de winkel binnen. Dit moet overdag, om te betalen. Deze persoon zegt dan dat hij niet kan betalen omdat hij zijn pinpas niet bij zich heeft, of iets in die trant. In elk geval kan hij niet betalen. Bij ons is de werkwijze zo, dat een klant die niet kan betalen, een zogenaamde "uitstel van betaling" krijgt. Er wordt dan een formulier ingevuld met daarop de gegevens van de klant en het te betalen bedrag. Het te betalen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van zeven euro en vijftig cent (7,50). Ook wordt er een kopie van een identiteitsbewijs gemaakt. De klant heeft dan achtenveertig (48) uur om alsnog het bedrag te betalen. Gebeurt dit niet binnen achtenveertig uur, dan gaat het formulier naar de deurwaarder toe.
De persoon die regelmatig bij ons kwam tanken zonder te betalen, heeft meerdere keren dit formulier ingevuld. De laatste keer dat dit gebeurde was op zaterdag 4 februari 2017 om 16:55 uur. De persoon heeft zich toen bij ons gelegitimeerd als: [verdachte] , [geboortedatum] 1991. Op 4 februari 2017 heeft deze meneer van [verdachte] 43,62 liter getankt van de benzine 95 ongelood voor een bedrag van € 68. Hij deed dit met een voertuig met het kenteken [nummer] .
De meeste collega's zijn bekend met deze van [verdachte] , omdat hij al een keer of vier of vijf bij ons shop heeft getankt zonder te betalen. Elke keer heeft hij ook zo'n formulier ingevuld. Wij hebben niet meer de beschikking over deze formulieren, omdat wij deze aan het eind van de maand opsturen naar ons hoofdkantoor [naam] in Breda gaan. De data waarop meneer van [verdachte] zo'n formulier bij ons heeft ingevuld, en dus heeft getankt zonder te betalen zijn: 11 juni 2014, 14 juni 2014, 20 juli 2014, 1 november 2015 en 4 februari 2017.
De collega die op 4 februari 2017 aan het werk was gesproken. Ik heb de collega die op 4 februari 2017 aan het werk was. Zij heet [getuige 4] . [getuige 4] vertelde dat meneer van [verdachte] kwam tanken en wel wilde betalen middels de pin.
Hij heeft twee keer geprobeerd te pinnen, maar kreeg twee keer de code 116. Dit betekent dat je niet voldoende saldo meer hebt. 'Toen [getuige 4] aan meneer van [verdachte] vroeg of er niet iemand geld kon komen brengen, gaf meneer van [verdachte] aan dat dit niet mogelijk was. Inmiddels is de achtenveertig (48) uur waarin meneer van [verdachte] moest betalen, ruim voorbij. Hij is nog niet bij ons langs geweest om te betalen en dus hebben wij de deurwaarder ingeschakeld.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 4 februari 2017 tot en met 14 februari 2017, op na te noemen plaatsen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van benzine, met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, door met een auto, naar na te noemen benzinestations te gaan en daar telkens een hoeveelheid benzine in de door verdachte bestuurde/meegenomen auto te tanken en vervolgens bij een medewerker van dat tankstation te melden dat hij niet direct kan betalen, en na de belofte om binnen korte tijd terug te komen om alsnog te betalen, dan wel na het het invullen van een schuldbekentenis en/of het tonen van een identiteitsbewijs, het tankstation te verlaten, immers heeft verdachte
- op 14 februari 2017, te Sneek, in de gemeente Sneek, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 1] en
- op 9 februari 2017, te Havelte, in de gemeente Westerveld, bij een tankstation aan de [straatnaam] een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 1] en
- op 11 februari 2017, te Bolsward, bij een benzinestation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [slachtoffer 2] en
- op 10 februari 2017, te Almelo, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 2] en
- op 4 februari 2017, te Steenwijk, bij een tankstation aan de [straatnaam] , een hoeveelheid benzine getankt, toebehorende aan [bedrijf 3] ,
terwijl betaling door of vanwege verdachte telkens achterwege is gebleven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
Een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd bepleit om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 20 maart 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van elf dagen schuldig gemaakt aan flessentrekkerij, door op verschillende plaatsen te tanken zonder voor de benzine ter plaatse of nadien zoals afgesproken met een medewerker van het desbetreffende tankstation, te betalen.
Door zijn handelen heeft verdachte een aantal bedrijven en personen financiële schade en overlast toegebracht en heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het handelsverkeer noodzakelijk is.
De reclassering heeft in haar rapport aangegeven dat verdachte bekend staat als zeer actieve veelpleger en zij de kans op recidive hoog inschat. Verdachte stond reeds onder toezicht en heeft zich aan geen enkele voorwaarde gehouden. Recentelijk zijn twee straffen ten uitvoer gelegd. Het betreft een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Een en ander wordt overigens ondersteund door het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie.
De reclassering heeft voorts aangegeven dat er op alle leefgebieden problemen worden gesignaleerd. Gelet op de huidige veelplegerstatus en het niet nakomen van eerdere gestelde voorwaarden en recentelijke tenuitvoerleggingen, ziet de reclassering op dit moment geen mogelijkheden tot gedragsinterventies. De reclassering heeft geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke vermogensdelicten.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor het plegen van een eenvoudige diefstal, zijnde de diefstal van een fiets of winkeldiefstal. Bij frequente recidive is een gevangenisstraf voor de duur van één maand het uitgangspunt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal dan ook aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de Kia Sephia vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit met dit voorwerp is begaan en deze toebehoort aan verdachte.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [bedrijf 1] , tot een bedrag van € 47,48 ter zake van materiële
schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 73,19 ter vergoeding van materiële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven de schade te willen vergoeden. De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vorderingen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte zijn betwist, zullen daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Parketnummer 18/730193-14
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 10 juni 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 juni 2016.
Parketnummer 96/036725-15
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 13 januari 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Overijssel te Zwolle, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 28 januari 2016.
Parketnummer 18/286521-14
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 3 april 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 17 april 2015.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de schriftelijke vorderingen van 4 mei 2017, 8 mei 2017 en 8 mei 20167 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting bij deze vorderingen gepersisteerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting gemotiveerd bepleit om de proeftijden te verlengen van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen.
Oordeel van de rechtbank
Het hiervoor bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de drie genoemde proeftijden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormelde vonnissen gestelde algemene voorwaarden niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraffen.
De rechtbank ziet in tegenstelling tot de raadsvrouw op grond van hetgeen op de terechtzitting is behandeld -in het bijzonder het reclasseringsadvies en de justitiële documentatie van verdachte- geen termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijden, nu de voorwaardelijke straffen en het in een andere zaak aan hem opgelegd reclasseringstoezicht hem er niet van hebben weerhouden om het bewezenverklaarde feit te plegen.
De rechtbank zal dan ook de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnissen van 10 juni 2016, 13 januari 2016 en 3 april 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f en 326a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen auto van het merk Kia, model Sephia, kleur rood met het kenteken [nummer] .
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [bedrijf 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 47,48(zegge: zevenenveertig euro en achtenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1] te betalen een bedrag van € 47,48 (zegge: zevenenveertig euro en achtenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 73,19(zegge: drieënzeventig euro en negentien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2017.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 73,19 (zegge: drieënzeventig euro en negentien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/730193-14:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 10 juni 2016, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

96/036725-15:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Overijsel, locatie Zwolle d.d. 13 januari 2016, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/286521-14:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 3 april 2015, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en
mr. F. Sieders, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.
Mr. Sieders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.