ECLI:NL:RBNNE:2017:4443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
18/820346-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

Op 17 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 2 augustus 2017 te Groningen, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel probeerde toe te brengen door hem bij zijn geslachtsdelen vast te pakken en hem met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen terwijl het slachtoffer op de grond lag. Daarnaast werd de verdachte verweten de aangever te hebben bedreigd met de dood door te zeggen: 'Ik laat je niet meer als man leven. Ik vermoord je'.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een deel van de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en bedreiging, en dat deze feiten strafbaar waren. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die ten tijde van de feiten leed aan een floride psychose in het kader van een schizofrene stoornis. Dit leidde tot de conclusie dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 210 dagen, waarvan 98 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een klinische opname van maximaal een jaar, meldplicht en meewerken aan ambulante zorg na de opname. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De voorlopige hechtenis werd opgeheven per 20 november 2017, omdat plaatsing in een kliniek mogelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820346-17
ter berechting gevoegd parketnummer 18/092929-17
ad informandum gevoegd parketnummers 18/091929-17, 18/091941-17, 18/109400-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 09/817906-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te PI/ PPC Zwolle,
8013 NR Zwolle, Huub van Doornestraat 15.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Stoeten, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 2 augustus 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) bij zijn penis en/of balzak/scrotum, althans geslachtsdelen, heeft vastgepakt (gehouden) en/of (vervolgens) die penis en/of balzak/scrotum, althans geslachtsdelen, heeft (om)gedraaid, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem) (met geschoeide voet) op/tegen het gezicht/hoofd heeft getrapt/geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 augustus 2017 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) bij zijn penis en/of balzak/scrotum, althans geslachtsdelen, heeft vast te pakken en/of vastgepakt te houden en/of (vervolgens) die penis en/of balzak/scrotum, althans geslachtsdelen, (om) te draaien, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem) (met geschoeide voet) op/tegen het gezicht/hoofd te trappen/schoppen.
2.
hij op of omstreeks 2 augustus 2017 te Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik laat je niet meer als man leven. Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
(gevoegd parketnr. 18-092929-17) hij op of omstreeks 06 mei 2017 te Emmen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met een stok en/of mes(sen) in de richting van die [slachtoffer] te zwaaien, althans een stok en/of mes(sen) aan die [slachtoffer] te tonen, en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen/roepen: "Ik maak je af, ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde onder 1 primair, 2 en 3 gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het primair onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, noch met welke intentie hij geschopt heeft. De getuigen verklaren op dit punt verschillend. De raadsman stelt dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van feit 1, primair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2017.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 augustus 2017, opgenomen in onderdeel F. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017205101 d.d. 8 augustus 2017, inhoudende de verklaring [slachtoffer]:
Ik voelde dat hij met zijn rechtervoet op mijn gezicht stampte, dit deed hij met veel kracht, ik voelde dat hij mij één keer op de zijkant van mijn hoofd raakte en een keer tegen mijn lip.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 augustus 2017, opgenomen in onderdeel G-1. van voornoemd het dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Toen het slachtoffer op de grond lag zag ik dat de man een aantal keren hard in het gezicht van het slachtoffer schopte.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2017.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 augustus 2017, opgenomen in onderdeel F. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017205101 d.d. 8 augustus 2017, inhoudende de verklaring [slachtoffer].
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 mei 2017, opgenomen op pagina 3 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL 0100-2017132528 d.d. 23 mei 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat het schoppen van verdachte in het gezicht van zijn slachtoffer geen poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Voor het vaststellen van de vraag of sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is allereerst van belang welke ten laste gelegde geweldshandelingen bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan, dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte meerdere malen met geschoeide voet en met kracht, tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Het hoofd bevat, met name ter hoogte van de slapen, kwetsbare delen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Deze geweldshandeling is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 augustus 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) bij zijn penis en/of balzak/scrotum heeft vastgepakt en vervolgens die penis en balzak/scrotum heeft (om)gedraaid, en (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem) (met geschoeide voet) op/tegen het gezicht/hoofd heeft getrapt/geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 2 augustus 2017 te Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik laat je niet meer als man leven. Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op 6 mei 2017 te Emmen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk dreigend met een stok in de richting van die [slachtoffer] te zwaaien, en (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen/roepen: "Ik maak je af, ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
primair: Poging zware mishandeling
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen waarvan 98 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een klinische opname voor de duur van maximaal anderhalf jaar, daarnaast een meldplicht, ambulante behandeling en meewerken aan een vorm van begeleid wonen of maatschappelijke opvang na deze klinische opname. De officier van justitie vordert dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden. Op 20 november 2017 kan verdachte opgenomen worden in FPC Veldzicht. De officier van justitie vordert de voorlopige hechtenis op te heffen per die datum.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het afwijzen van de vordering tenuitvoerlegging. De gevorderde gevangenisstraf is aan de forse kant, de raadsman heeft gevraagd deze te matigen en rekening te houden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten
tijde van de gepleegde feiten. Cliënt wil graag vooruit en wil graag meewerken aan de bijzondere voorwaarden waaronder de klinische opname, de raadsman heeft echter voor een kortere opnameduur gepleit. Uit het psychologisch rapport blijkt dat de psycholoog een termijn voor een klinische opname van enkele maanden tot een jaar als termijn voldoende acht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport trajectconsult d.d. 11 augustus 2017, opgemaakt door psychiater J.M. Westenbroek, de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 27 oktober 2017, opgemaakt door F. Nhass, psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 29 oktober 2017, opgemaakt door I.I. Schultze, GZ-psycholoog en het reclasseringsrapport van 24 oktober 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn broer, [slachtoffer] meermalen bedreigd met misdrijven tegen het leven gericht en heeft een poging gedaan [slachtoffer] zwaar lichamelijk te mishandelen door hem bij zijn geslachtsdelen vast te pakken en deze om te draaien en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, hem met geschoeide voet tegen hoofd te schoppen of te trappen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten rechtvaardigen zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte te kampen heeft met psychische problematiek. Er is daarnaast sprake van zwakbegaafdheid. De gedragsdeskundigen hebben in hun rapportages geen harde uitspraak kunnen doen over de mate waarin het bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend. Ten tijde van het bewezenverklaarde was er sprake van een floride psychose in het kader van een schizofrene stoornis. Het is echter mogelijk dat ook andere motieven als eerwraak of antisociaal gedrag een rol hebben gespeeld. Vast is komen te staan dat sprake was van floride psychotische symptomen ten tijde van de gepleegde delicten. De deskundigen veronderstellen dat dat het gedrag van verdachte en zijn gedragskeuzes in elk geval deels werden beïnvloed door de toestand van verwardheid, gebrekkige realiteitstoetsing en algehele ontregeling als gevolg van het psychotische toestandsbeeld. Beide deskundigen adviseren het bewezenverklaarde verminderd dan wel niet toe te rekenen aan verdachte.
Indien bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde het gedrag en de gedragskeuzes van verdachte geheel werden bepaald door de vastgestelde stoornis, is er reden om verdachte de tenlastegelegde feiten niet toe te rekenen. Uit hetgeen uit het dossier, de bovengenoemde rapportages en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, maakt de rechtbank op dat bij verdachte steeds sprake is geweest van doelgericht handelen. Verdachte heeft steeds rationele argumenten aangevoerd als reden voor zijn agressieve uitingen die uitsluitend gericht waren tegen zijn broer. Daarbij heeft hij steeds verklaard dat zijn problemen zijn ontstaan door een (eergerelateerd) relationeel probleem. Deze problemen is hij op deze wijze blijven benoemen, ook toen met behulp van medicijnen zijn psychotische symptomen waren afgenomen. De problemen met zijn broer lijken derhalve niet voort te komen uit de vastgestelde schizofrene stoornis. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk geworden dat het gedrag van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde geheel bepaald is geweest door voornoemde stoornis. Tussen de vastgestelde stoornis en het bewezenverklaarde bestaat daardoor onvoldoende causaal verband. Uit bovengenoemde rapporten blijkt dat verondersteld mag worden dat deze stoornis wel deels van invloed is geweest op het handelen van verdachte. De rechtbank oordeelt derhalve dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Beide gedragskundigen hebben in het geval de rechtbank de verdachte het bewezenverklaarde verminderd toerekent, geadviseerd een klinische behandeling in het kader van een deels voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De Reclassering heeft een klinische opname geadviseerd met daarnaast een meldplicht en begeleid wonen of maatschappelijke opvang bij overgang naar ambulante zorg.
Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier passend en geboden, met dien verstande dat de rechtbank de termijn voor de klinische opname zal bepalen op maximaal 1 jaar. Gezien het feit dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen, beveelt de rechtbank de op te leggen bijzondere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad.
Nu op 20 november 2017 plaatsing in FPC Veldzicht mogelijk is gebleken, heft de rechtbank de voorlopige hechtenis per die datum op.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 18 mei 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank ‘s Gravenhage, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 25 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 mei 2016. Bij vonnis van de politierechter d.d. 21 april 2017 in de rechtbank Noord Nederland, locatie Assen, is de proeftijd verlengd met een jaar. De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 24 oktober 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. De hiervoor onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, de proeftijd bij vonnis van de politierechter d.d. 21 april 2017 reeds is verlengd met een jaar en de officier van justitie ter terechtzitting afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging heeft gevorderd, acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 63, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 98 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging na het onherroepelijk worden van het vonnis bij de reclassering van het Leger des Heils meldt bij Reclassering Nederland, Damsterdiep te Groningen en zich blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt,
2. dat de veroordeelde zich per 20 november 2017 gedurende maximaal een jaar zal laten opnemen in een instelling van het NIFP/IFZ, te weten FPC Veldzicht, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen, waaronder het eventueel innemen van medicatie, die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven,
3. dat de veroordeelde, indien de reclassering dit nodig acht, na klinische behandeling mee zal werken aan een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerkt aan indicatie en plaatsing. Dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zich aan de huisregels zal houden en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van 20 november 2017
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 09/817906-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank ‘s Gravenhage d.d. 18 mei 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2017.
Zijnde mr. E.P. van Sloten buiten staat dit te ondertekenen.