ECLI:NL:RBNNE:2017:4420

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
5671268
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en terugbetaling van tickets bij annulering van een vlucht in het kader van een pakketreis

In deze zaak vorderen de passagiers compensatie en terugbetaling van hun tickets van Aegean Airlines naar aanleiding van de annulering van hun vlucht op 17 juli 2015. De passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben een pakketreis geboekt via Hellas Travel B.V., die failliet is gegaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht niet door Aegean is veroorzaakt, maar door de financiële problemen van Hellas. De passagiers beroepen zich op Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van hun vlucht. Aegean betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de passagiers zich tot Hellas moeten wenden voor terugbetaling van hun tickets.

De kantonrechter oordeelt dat de Verordening 261/2004 van toepassing is op de situatie van de passagiers, ondanks het faillissement van Hellas. De rechter benadrukt dat de bescherming van luchtreizigers voorop staat en dat passagiers met een bevestigde boeking recht hebben op compensatie, ongeacht de contractuele relatie met de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter overweegt dat de passagiers recht hebben op een schadevergoeding van € 1.200,00 en dat de wettelijke rente vanaf de datum van annulering verschuldigd is. Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of passagiers die een pakketreis hebben geboekt ook recht hebben op terugbetaling van hun tickets door de luchtvaartmaatschappij, gezien de faillissement van de reisorganisatie. De kantonrechter heeft besloten prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie over de uitleg van de Verordening 261/2004 in relatie tot de richtlijn betreffende pakketreizen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 5671268 OV VERZ 17-4
Beschikking van de kantonrechter van 14 november 2017 op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007 in de zaak van:
1. [verzoekster]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[naam] ,

2. [verzoekster] ,

allen wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
verzoekende partij,
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff & M.A.P. Duinkerke (EU-Claim B.V.)
tegen
AEGEAN AIRLINES S.A.
hierna samen te noemen: Aegean,
gevestigd te Kifissia, Griekenland,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.J. Croon.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het vorderingsformulier A van bijlage I van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: de Verordening) met bijlage, van de passagiers, ingekomen ter griffie op 25 januari 2017;
- de akte overlegging producties van de passagiers van 3 maart 2017 inhoudende een machtiging voor het minderjarige kind van verzoeker sub 1;
- het antwoordformulier C van bijlage 1 van de Verordening van Aegean met bijlage, ingekomen ter griffie op 27 maart 2017;
- de conclusie van repliek van de passagiers van 1 mei 2017;
- de conclusie van dupliek van Aegean van 30 juni 2017;

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2.
Tussen Aegean en G.S. Charter Aviation Services Limited (hierna: G.S. Charter) gevestigd in Cyprus bestond een charterovereenkomst, eruit bestaande dat Aegean aan G.S. Charter - tegen betaling van een chartersom - een overeengekomen bepaalde capaciteit aan vliegtuigstoelen ter beschikking stelde die G.S. Charter vervolgens weer doorverkocht aan derden, waaronder aan reisorganisator Hellas Travel B.V. (hierna: Hellas ) gevestigd te Geleen.
2.3.
De passagiers hebben op 19 maart 2015 voor een totaalbedrag van € 1.464,00 een reis geboekt bij Hellas naar Griekenland, onder reserveringsnummer 387. Zij hebben van het te betalen bedrag in eerste instantie een bedrag van € 1.101,00 voldaan. Bij factuur van 26 juni 2015 (met factuurnummer 20438) heeft Hellas de passagiers het nog resterende bedrag van € 363,00 in rekening gebracht. Op deze factuur staan - naast de persoonlijke gegevens van de passagiers - onder meer de volgende gegevens vermeld:
"REISONDERDELEN personen
Vlucht GRQ-CFU A3 4443 09:45-15:15, Economy class 17-07-2015 1,2,3
Transfer Perama-Corfu Airport (Kerkyra) 17-07-2015 1,2,3
App. Fouxia Appartementen en Studios te Perama Studio type S2, Logies 17-07-2015 - 24-07-2017 1,2,3
Transfer Corfu Airport (Kerkyra)-Perama 24-07-2015 1,2,3
Vlucht CFU-GRQ A3 4442 07:10-09:00, Economy class 24-07-2015 1,2,3".
2.4.
De passagiers hebben E-Tickets van Aegean ontvangen voor bovengenoemde vluchten op 17 en 24 juli 2015 met vluchtnummers A3 4443 en A3 4442. Op deze E-Tickets staat Hellas als charterer vermeld.
2.5.
Op 13 juli 2015 heeft Hellas haar klanten - waaronder de passagiers - een brief gezonden waarin zij heeft medegedeeld dat (onder meer) bovengenoemde vluchten geannuleerd werden. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Helaas moeten wij u mededelen, dat wij genoodzaakt zijn geworden om alle vluchten van en naar Corfu/Griekenland te annuleren. De redenen hiervoor zijn gelegen in stilstand in boekingen en annuleringen ten gevolge van de onduidelijkheden en onzekerheden over de status van Griekenland in de laatste maanden. Het plotselinge akkoord met Griekenland van heden is in ieder geval te laat en verwachten wij geen verbeteringen in de boekingen. Afgelopen dagen hebben wij in samenspraak met onze advocaat intensief overleg gevoerd met de feitelijke vervoerder - Aegean Airlines- om tot een aanvaardbare oplossing te komen en behoeve van onze passagiers/cliënten. Helaas heeft het overleg geen positief resultaat opgeleverd, waardoor wij dus genoodzaakt zijn geworden om de vluchten te annuleren. Wij betreuren dit ten zeerste. (…)".In een (ongedateerde)
e-mail van de gemachtigde van Hellas aan de passagiers is bovenstaande bevestigd en is verder onder meer het volgende medegedeeld:
"De aanhoudende negatieve berichten over Griekenland hebben echter geleid tot een drastische daling van de gemaakte boekingen en annuleringen van de bestaande boekingen waardoor de geprognosticeerde bezettingsgraden voor de vluchten helaas niet gehaald werden. Het gevolg hiervan is dat de verliezen die gemaakt werden met de initiële (aanloop) vluchten niet gecompenseerd konden worden. Cliënte was niet meer instaat om de overeengekomen vaste (vlucht) prijs aan Aegean Airlines te voldoen. Afgelopen dagen is er intensief overleg gevoerd tussen de vervoerder - Aegean Airlines - en cliënte om een passende oplossing te vinden voor de ontstane problemen. Helaas heeft het overleg niet tot het gewenste resultaat geleid. Aegean Airlines wenste en wenst betaling van de overeengekomen vaste (vlucht) prijs. Door tegenvallende boekingen is cliënte niet in staat om de overeengekomen vaste (vlucht) prijs aan Aegean Airlines te betalen. Als gevolg van het vorenstaande heeft Aegean Airlines besloten om de vluchten vanaf
17 juli aanstaande niet meer uit te voeren. Aegean Airlines zal 17 juli aanstaande wel de passagiers die zich in Corfu bevinden repatriëren maar geen passagiers meer meenemen vanuit Nederland. Cliënte heeft ons kantoor opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om de door haar betaalde deposito voor de vluchten van de vervoerder terug te krijgen zodat de passagiers die een ticket hebben geboekt hun geld terug kunnen ontvangen. Wij verwachten op korte termijn geen snelle resultaten en vragen daarom uw geduld hiervoor.(…)".
2.6.
Vanaf 29 juli 2015 hebben de gemachtigden van de passagiers Aegean aangeschreven tot betaling van compensatie op grond van "
de Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten" (hierna: Verordening 261/2004).Aegean heeft de ontvangst van de correspondentie op
8 november 2016 bevestigd, maar hieraan verder geen inhoudelijk gevolg gegeven.
2.7.
Op 3 augustus 2016 is Hellas in staat van faillissement verklaard.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen betaling van een bedrag aan hoofdsom van € 1.758,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 17 juli 2015 tot aan de dag van volledige betaling, buitengerechtelijke incassokosten van € 363,00 en een vergoeding van proceskosten, nakosten daarbij inbegrepen. De passagiers leggen - samengevat - aan hun vordering ten grondslag dat Aegean wegens annulering van hun vlucht op grond van Verordening 261/2004 en jurisprudentie van onder meer het Europese Hof van Justitie aan hun een financiële compensatie (ad € 1.200,00 in totaal) verschuldigd is. Daarnaast vorderen zij een vergoeding van de tickets (ad € 558,00), primair op grond van Verordening 261/2004 en subsidiair op het verdrag van Montreál dat - zoals zij stellen - eveneens van toepassing is op al het internationale luchtvervoer en op grond waarvan een vervoerder aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen. De passagiers benadrukken dat Verordening 261/2004 gericht is op waarborging van een hoog beschermingsniveau van luchtvaartpassagiers en verwijzen daarbij ook naar het doel en de werkingssfeer van deze verordening en Europese jurisprudentie omtrent de geldigheid en toepasbaarheid van de verordening. De passagiers stellen verder dat uit deze jurisprudentie en het gelijkheidsbeginsel volgt dat passagiers van vertraagde vluchten vergelijkbaar ongemak ondervinden als passagiers van geannuleerde vluchten. Omdat Aegean ondanks aanmaning niet tot betaling is overgegaan, stellen de passagiers dat Aegean naast de door hen gevorderde hoofdsom ook de wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd is alsmede door hen gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
Aegean concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de passagiers tot betaling van de proceskosten inclusief nakosten. Met een verwijzing naar artikel 3 lid 6 van Verordening 261/2004 betwist Aegean primair de toepasselijkheid van deze verordening in deze zaak. Naar stelling van Aegean is het financieel onvermogen van Hellas de reden geweest om de vlucht van de passagiers te annuleren en staat zij hier buiten. Aegean wijst er daarbij op dat Hellas geen contractuele wederpartij van haar is en het ook niet Aegean is geweest die de vlucht heeft geannuleerd, maar Hellas. Volgens Aegean valt zij slechts aan te merken als de uitvoerende luchtvaarmaatschappij, is Hellas geen door haar “erkende agent” en zijn de passagiers daarmee niet in het bezit van een bevestigde boeking (of ticket) in de zin van artikel 3 lid 2 van de Veordening. Er is verder ook geen bewijs dat de boeking door Aegean is aanvaard en geregistreerd als bedoeld in artikel 2 sub g van de Verordening. Subsidiair voert Aegean aan dat zij niet aansprakelijk is voor restitutie van hetgeen de passagiers voor hun vluchten aan Hellas hebben betaald en stelt zij dat de passagiers zich daarvoor op grond van artikel 5 lid 1 jo 8 lid 1 sub a en lid 2 van Verordening 261/2004, richtlijn 90/143 EEG en de implementatie daarvan in artikel 7:504 lid 3 BW alsmede op grond van het systeem van de Nederlandse wet tot hun contractuele wederpartij, Hellas, moeten wenden bij wie - naar stelling van Aegean - de tekortkoming ligt. Aegean betwist dat deze tekortkoming aan haar zou kunnen worden toegerekend. Met ook een verwijzing naar het doel en de achtergrond van de Verordening 261/2004 concludeert Aegean dat nu zij de vlucht niet heeft geannuleerd, hoe dan ook geen recht op compensatie jegens haar bestaat. Aegean betwist ten slotte de door de passagiers gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente verschuldigd te zijn.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid
4.1.
De Europese procedure voor geringe vorderingen is - zakelijk weergegeven - in grensoverschrijdende gevallen van toepassing in burgerlijke en handelszaken, indien de waarde van een vordering - alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend - op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 2.000,-, zijnde de geldende financiële grens ten tijde van de datum van indiening van de vordering en behoudens de in artikel 2 van de Verordening genoemde uitzonderingen.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de Verordening valt. Nu verder vast staat dat Eelde de plaats van vertrek en aankomst voor de passagiers was, is de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen ook de relatief bevoegde rechter en derhalve bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
ontvankelijkheid
4.2.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de passagiers de benodigde rechterlijke machtiging ex artikel 1:253k jo 1:349 BW voor de minderjarige verzoeker hebben overgelegd, zijn de passagiers ontvankelijk in hun verzoek.
het geschil
Toepasselijkheid verordening
4.3.
Kern van het geschil is de vraag of de passagiers wegens annulering van hun vlucht aanspraak bij Aegean kunnen maken op een vergoeding wegens financiële compensatie en terugbetaling van hun tickets op grond van de artikelen 7 en 5 jo 8 van de Verordening 261/2004. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat Verordening 261/2004 autonoom moet worden uitgelegd. De bedoeling van Verordening 261/2004 is om een hoge en effectieve mate van bescherming van de rechten van passagiers te realiseren. In dat kader is geabstraheerd van contractuele verhoudingen: passagiers die in het bezit zijn van een bevestigde boeking voor een vlucht kunnen ingeval die vlucht wordt geannuleerd die luchtvaartmaatschappij die deze zou uitvoeren aanspreken, ongeacht of zij daarmee rechtstreeks een overeenkomst zijn aangegaan. De luchtvaarmaatschappij kan in voorkomende gevallen vervolgens verhaal zoeken bij de reisorganisatie.
Uit productie 1 bij het vorderingsformulier blijkt dat Aegean de passagiers E-tickets heeft verstrekt waarop het tijdstip van vertrek en het betreffende vluchtnummer is vermeld. Het betoog van Aegean dat zij niet in het bezit zijn van een door haar of een door haar erkende touroperator aanvaarde en geregistreerde boeking als bedoeld in artikel 2 (g) van de Verordening, wordt dan ook verworpen.
4.5.
Met een verwijzing naar de in r.o. 2.3. geciteerde factuur van Hellas acht de kantonrechter verder voldoende duidelijk geworden dat er in dit geval sprake is geweest van een door de passagiers op 19 maart 2015 bij Hellas geboekte pakketreis. Vast staat dat als
"reisonderdelen"op deze factuur zowel de heen- als terugvlucht op 17 en 24 juli 2015 staan weergegeven als
"de logies"in "
App. Fouxia Appartementen en Studios te Perama Studio type S2".Dat er sprake was van een dergelijke pakketreis waarbij zowel een vlucht als een overnachting is overeengekomen, is in zoverre ook niet gemotiveerd betwist door de passagiers.
4.6.
Anders dan Aegean bepleit vallen ook vluchten die deel uitmaken van zogenoemde pakketreizen in beginsel onder de werking van de Verordening 261/2004 (sub 5 van de considerans). Volgens artikel 3 lid 6 is de Verordening enkel niet van toepassing in gevallen waarin een pakketreis geannuleerd wordt om andere redenen dan het annuleren van de vlucht. Het betoog van Aegean dat die uitzondering zich hier voordoet slaagt naar het oordeel van de kantonrechter niet en zij overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat de vlucht op 17 juli 2015 in het geheel niet door Aegean is uitgevoerd. Uit de in rov. 2.5. aangehaalde brieven van Hellas aan de passagiers volgt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat het initiatief om deze te annuleren van Aegean uit is gegaan. Uit deze correspondentie is af te leiden dat de vlucht van de passagiers niet is doorgegaan omdat Aegean slechts bereid was deze uit te voeren indien Hellas voordien de vaste vluchtprijs aan haar zou voldoen. Aegean heeft ook niet (gemotiveerd) betwist dat zij die voorwaarde aan Hellas heeft gesteld. Integendeel: de stelling van Aegean dat wanneer de passagiers bij haar hadden geverifieerd of Aegean tot annulering was overgegaan, de vlucht vermoedelijk doorgang had kunnen vinden doordat zij dan alsnog bij haar hadden kunnen boeken, ziet de kantonrechter veeleer als een bevestiging dat Aegean dat wel heeft gedaan. Dat er andere redenen voor Hellas waren om de passagiers te melden dat de pakketreis werd geannuleerd dan het bericht van Aegean dat zij de vlucht niet zou uitvoeren als betaling uitbleef, is gesteld noch gebleken.
4.7.
Gezien de eerder genoemde bedoeling en reikwijdte van de Verordening, concludeert de kantonrechter dat deze voor passagiers met een pakketreis slechts toepassing mist indien de in artikel 3 lid 6 van Verordening 261/2004 bedoelde annulering los staat van de bereidheid van de luchtvaartmaatschappij om de daarvan deel uitmakende vlucht(en) al dan niet uit te voeren. Temeer omdat de luchtvaartmaatschappij het in de hand heeft onder welke (betalings)condities zij boekingen voor een vlucht aanvaardt en bevestigt. Om die redenen kunnen de betalingsmoeilijkheden van Hellas - indien Aegean dat bedoelt te zeggen - ook niet worden gezien als een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen door Aegean niet voorkomen kon worden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van Verordening 261/2004.
Compensatie
4.8.
Gelet op het voorgaande is de door de passagiers gevorderde compensatie ad € 1.200,00 op grond van artikel 5 lid 1 sub c jo artikel 7 lid 1 sub b van Verordening 261/2004 wegens annulering van de vlucht toewijsbaar. Aangezien het hier een (forfaitaire) schadevergoeding betreft die rechtstreeks voortvloeit uit Verordening 261/2004 ingeval de luchtvaartmaatschappij de vlucht op de afgesproken datum niet uitvoert, zal hierover met toepassing van artikel 6:83 sub b BW wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 juli 2015.
Terugbetaling ticket
4.9.
De passagiers vorderen naast voornoemde compensatie eveneens een vergoeding van de door hen betaalde tickets ad € 300,00. Uit artikel 5 jo artikel 8 van Verordening 261/2004 volgt dat passagiers bij annulering van een vlucht recht hebben op terugbetaling van het ticket (lid 1 sub a) dan wel op een andere vlucht (lid 1 sub a, b en c). In lid 2 van dit artikel is bepaald dat, lid 1 sub a ook van toepassing op passagiers wier vlucht onderdeel is van een pakket zoals in onderhavig geval, "
behalve wat het recht op terugbetaling betreft indien dit recht bestaat krachtens Richtlijn 90/134 EEG betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten". Volgens Aegean brengt deze bepaling mee dat zij niet gehouden is om de tickets terug te betalen.
De passagiers bestrijden dit standpunt. Zij wijzen op het hoge beschermingsniveau van de verordening en voeren aan dat de door Aegean genoemde uitzondering zou leiden tot schending van het gelijkheidsbeginsel dan wel het rechtzekerheidsbeginsel.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat de richtlijn betreffende pakketreizen in het Nederlands recht is geïmplementeerd in de artikelen 500 ev van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De passagiers hebben op grond van artikel 7:504 lid 3 BW juridisch bezien het recht om Hellas aan te spreken tot vergoeding van hun tickets. Vraag is of zij in deze situatie - onder omstandigheden - ook nog terugbetaling van Aegean kunnen vorderen op grond van Verordening 261/2004. Dit vergt uitleg van artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004.
4.11.
Uit beschikkingen van het Europese Hof van Justitie (HvJ) volgt dat voor de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt, dat de bepalingen die rechten verlenen aan luchtreizigers ruim dienen te worden uitgelegd en dat het beginsel van gelijke behandeling of non-discriminatie, behoudens objectieve rechtvaardiging, vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld. Verordening 261/2004 beoogt zoals gezegd een hoog niveau van bescherming van luchtreizigers te waarborgen en de Europese commissie naar aanleiding van jurisprudentie van het HvJ richtsnoeren geformuleerd voor de interpretatie daarvan (pb 214, 15 juni 2016, C/2016/3502). In paragraaf 2.2.6. van die richtsnoeren staat het volgende over schadevergoedingen ingeval van pakketreizen:
2.2.6.
Toepassingsgebied van de verordening in relatie tot de richtlijn betreffende pakketreizen
In artikel 3, lid 6, en overweging 16 van de verordening is bepaald dat zij ook van toepassing is op vluchten die deel uitmaken van een pakketreis, behalve in gevallen waarin een pakketreis geannuleerd wordt om andere redenen dan het annuleren van de vlucht. Voorts is ook bepaald dat de uit hoofde van de verordening toegekende rechten niet van invloed zijn op de rechten van de passagiers volgens de richtlijn betreffende pakketreizen. In beginsel kunnen reizigers dus rechten doen gelden tegenover zowel de organisator van de pakketreis, uit hoofde van de richtlijn betreffende pakketreizen, als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, uit hoofde van de verordening. In artikel 14, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/2302 inzake pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, die vanaf 1 juli 2018 volledig van toepassing zal zijn, is ook bepaald dat elk recht op schadevergoeding of prijsverlaging uit hoofde van deze richtlijn de rechten van reizigers uit hoofde van de verordening onverlet laat, met dien verstande dat de schadevergoeding of prijsverlaging uit hoofde van verordeningen betreffende passagiersrechten en die welke overeenkomstig de richtlijn pakketreizen zijn toegekend, met elkaar worden verrekend om overcompensatie te voorkomen.
Noch de verordening, noch de richtlijn behandelt de vraag of de organisator van pakketreizen of de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert uiteindelijk de kosten moet dragen van de overlappende verplichtingen. Het oplossen van deze kwestie zal dus afhangen van de contractuele bepalingen tussen de organisatoren en luchtvaartmaatschappijen en het toepasselijke nationale recht. Eventuele in dit verband getroffen regelingen (waaronder praktische regelingen om overcompensatie te voorkomen) mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheden van de passagiers om hun claims te richten tot de organisator van de pakketreis of de luchtvaartmaatschappij en om de passende rechten te verkrijgen.
In deze paragraaf wordt niet ingegaan op de uitzondering in de laatste zinsnede van artikel
8 lid 2 van Verordening 261/2004. Er wordt slechts gesproken over 'aanspraken uit hoofde van de verordening' en 'schadevergoeding', waarbij het accent ligt op het feit dat er geen overcompensatie mag plaatsvinden. Ook in paragraaf 4.2 van de richtsnoeren, dat handelt over het recht op terugbetaling bij instapweigering of annulering, wordt geen onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin daarop wel en niet recht bestaat op grond van de richtlijn voor pakketreizen.
4.12.
Tussen partijen is niet in debat dat aansprakelijkstelling van Hellas in het onderhavige geval weinig zinvol is, aangezien dit gezien het faillissement van Hellas niet tot terugbetaling zal (kunnen) leiden. Dat betekent dat indien artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004 moet worden uitgelegd in de door Aegean bepleite zin, passagiers wier vlucht(en) deel uitmaakte(n) van een pakketreis uiteindelijk minder schadevergoeding ontvangen dan passagiers die dezelfde vlucht(en) zonder pakketreis bij Hellas hebben geboekt. Het is de kantonrechter niet duidelijk of de Europese wetgever een dergelijke uitwerking van genoemd artikel voor ogen heeft gestaan of dat is gedacht aan rechten uit hoofde van de richtlijn voor pakketreizen die daadwerkelijk te gelde zijn, althans kunnen worden gemaakt. Zij is daarom voornemens de volgende prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen:
1. Moet artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004 aldus worden uitgelegd dat een passagier die op grond van de - in het nationale recht geïmplementeerde - Richtlijn 90/134 EEG betreffende pakketreizen het recht heeft om zijn reisorganisator aan te spreken tot terugbetaling van zijn ticket, geen terugbetaling van de luchtvaartmaatschappij meer kan vorderen ?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, kan een passagier de luchtvaartmaatschappij dan niettemin tot terugbetaling van zijn ticket aanspreken indien aannemelijk is dat zijn reisorganisator, indien deze aansprakelijk zou worden gesteld, financieel niet in staat is om de ticket daadwerkelijk terug te betalen ?
De kantonrechter zal partijen de gelegenheid bieden om zich bij akte over dit voornemen en de te stellen prejudiciële vragen uit te laten.
verdere gang van zaken
4.13.
In afwachting hiervan wordt iedere verdere beslissing aangehouden totdat een eindbeschikking wordt gegeven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat partijen zich voor 12 december 2017 dienen uit te laten als overwogen in rechtsoverweging 4.12;
houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2017.
typ/conc: 368/ie
coll: