Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake was van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging die zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen en van welk gevaar verdachte zich bewust had moeten zijn. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte te hard heeft gereden. Verdachte heeft het slachtoffer enkel over het hoofd gezien. Ook het bij verdachte vastgestelde alcoholpromillage, dat iets boven de wettelijke toegestane grens lag, brengt niet mee dat er sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Daar komt nog bij dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en een storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft.
Ook van het onder 2 ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft het slachtoffer niet in hulpeloze toestand achtergelaten. Verdachte is onmiddellijk na de aanrijding uitgestapt en naar het slachtoffer toe gelopen. Vervolgens is hij nagegaan of het slachtoffer aanspreekbaar was. Daarna heeft hij een ambulance gebeld. Verdachte is weliswaar weggereden, maar hij wist dat er zo een ambulance zou arriveren. Daarnaast waren er vele omstanders die zich om het slachtoffer bekommerden.
Het onder 3 ten laste gelegde kan volgens de verdediging evenmin worden bewezen. Niet kan worden bewezen dat verdachte op de N46 en/of de Beneluxweg en op de Emingaheerd respectievelijk 110 kilometer per uur en 100 kilometer per uur heeft gereden, nu de politieauto verdachte vanaf een flinke afstand volgde en deze politieauto niet beschikte over een geijkte kilometerteller.
Het onder 1 subsidiair en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 november 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed van Politie Noord-Nederland d.d. 22 augustus 2016, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier met nummer 2016237181 d.d. 24 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 19 augustus 2016 liep ik omstreeks 00:15 uur over het zebrapad van het Gedempte Zuiderdiep in Groningen. Ik had het gevoel dat de auto een straal gas bijgaf in plaats van dat hij remde. De auto reed zo hard dat ik hem niet meer kon ontwijken. Ik heb het volgende letsel opgelopen: schaafwonden op mijn rug en armen, een hersenschudding en een dikke kuit.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op een gegeven moment zag ik dat de auto zonder af te remmen de jongen aanreed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 16 maart 2017, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 16 maart 2017 sprak ik, verbalisant, telefonisch met aangever [slachtoffer]. Ik hoorde aangever zeggen dat hij vanaf het ongeval in augustus 2016 tot eind november 2016 thuis heeft gezeten en niet in staat was om te werken. Daarna is hij met een re-integratietraject begonnen bij zijn werkgever waarin hij een opbouw had van enkele uren per week. De klachten die hij had waren: niet kunnen focussen/concentreren en slapeloosheid/vermoeidheid.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op het Gedempte Zuiderdiep heb ik een aanrijding met een voetganger veroorzaakt. Daarvoor had ik bij een vriend vier of vijf biertjes gedronken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed van Politie Noord-Nederland d.d. 22 augustus 2016, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Resultaat ademonderzoek: 320 ug/l.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 november 2017:
Nadat ik het slachtoffer had aangereden, ben ik naar hem toe gegaan. Ik heb mijn hand op zijn schouder gelegd en ik heb geprobeerd hem aan te spreken. Hij had pijn. Hij maakte wel geluid, maar er kwamen geen woorden uit zijn mond. Ik wilde toen mijn auto gaan wegzetten. Ik raakte in paniek en ik ben weggereden met mijn auto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier met nummer 2016237181 d.d. 24 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op 19 augustus 2016 hoorde ik een harde knal vanaf het Gedempte Zuiderdiep. Ik zag dat er een jongen op de grond lag. Ik zag een grijze BMW vlakbij het slachtoffer staan, met een grote ster in de voorruit. Ik zag dat er een bestuurder in de BMW stapte en met gedimde lichten wegreed.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 november 2017:
Op de ring en in Beijum heb ik harder gereden dan de toegestane maximumsnelheid. De voorruit van mijn auto was gebarsten. Ik had vijf flesjes Heineken gedronken die avond.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 19 augustus 2016 hoorden wij, verbalisanten, dat een BMW met kenteken [nummer] een aanrijding zou hebben veroorzaakt met een voetganger. Die dag omstreeks 00:25 uur zagen wij die BMW over de N46 richting Bedum rijden. Op de N46 geldt een maximumsnelheid van 70 km/h. Wij gaven de bestuurder een stopteken. De bestuurder wekte de indruk dat hij een veilige plaats zocht om te kunnen stoppen. In de bocht naar rechts op de Beneluxweg zagen wij dat de bestuurder van de BMW zijn snelheid aanmerkelijk verhoogde. Wij zagen dat de snelheidsmeter van ons voertuig een snelheid aangaf van 110 km/h. Wij zagen toen dat de BMW zich met grote snelheid van ons verwijderde. De tussenafstand werd zienderogen groter. De bestuurder van de BMW reed derhalve veel sneller dan 110 km/h en zeker veel sneller dan de toegestane 70 km/h. De volgafstand over de N46 en de Beneluxweg bedroeg ongeveer 2000 meter. De bestuurder van de BMW vervolgde zijn weg over de Emingaheerd in Beijum. Ter plaatse geldt hier een maximumsnelheid van 50 km/h. Wij zagen dat de snelheidsmeter van ons voertuig hier een snelheid van 100 km/h aangaf. Wij zagen dat de afstand tussen de BMW en ons voertuig steeds groter werd. Wij volgden de BMW ongeveer 500 meter over de Emingaheerd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 19 augustus 2016 reed ik vanaf het Gedempte Zuiderdiep te Groningen richting het Emmaviaduct. Ik kwam bij de Noordzeeweg politie tegen en zag dat zij een stopteken gaven. Ik ben toen doorgereden naar de oostelijke ring. Ik heb het gas ingetrapt en ben door Beijum gereden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De vraag die de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te beantwoorden is, of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan kan pas worden gesproken als de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt met zich dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de even bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Vast staat dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het voertuig van verdachte en het slachtoffer, waarbij verdachte met zijn auto het slachtoffer op een voetgangersoversteekplaats heeft aangereden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats niet heeft afgeremd, maar met onverminderde snelheid is doorgereden. Het betrof hier een voetgangersoversteekplaats gelegen in het stadscentrum, waarbij voor verdachte waarneembaar was dat verscheidene mensen zich bevonden in de directe nabijheid van de oversteekplaats. Verdachte was ter plaatse goed bekend en het was donker.
Uit de bewijsmiddelen blijkt daarnaast dat de verdachte heeft gereden onder invloed van alcohol en dat het percentage alcohol in zijn bloed met 320 µg/l hoger was dan de wettelijke toegestane hoeveelheid.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien maakt dat de verdachte onder invloed van alcohol, met onvoldoende aandacht voor het verkeer en de verkeerssituatie heeft gereden en het slachtoffer heeft geschept op een voetgangersoversteekplaats zonder te remmen. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte zijn vermogens in het verkeer niet heeft aangewend, zoals dat in het algemeen van een bestuurder van een personenauto mag worden verwacht en daarmee in aanzienlijk mate de op hem rustende zorgplicht om gevaarzettende situaties te voorkomen heeft geschonden. De rechtbank acht dit verkeersgedrag van de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Als gevolg van dit ongeval is het slachtoffer gewond geraakt. De rechtbank merkt het letsel dat het slachtoffer door het ongeval heeft opgelopen aan als zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de voorruit van de auto van verdachte ten gevolge van de aanrijding flink gebarsten was. Verdachte is naar het slachtoffer toegegaan en heeft op dat moment het letsel van het slachtoffer waargenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft aangesproken. Het slachtoffer maakte wel geluid, maar er kwamen geen woorden uit zijn mond. Het was daarom voor verdachte duidelijk dat het slachtoffer zich in een hulpbehoevende toestand bevond. Door vervolgens weg te rijden met zijn auto heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het slachtoffer in een hulpeloze toestand achtergelaten. Daaraan doet niet af dat er omstanders waren die zich over het slachtoffer ontfermden. Nu de ambulance nog niet was gearriveerd en professionele hulp derhalve nog niet aanwezig was, had verdachte er niet van uit mogen gaan dat deze omstanders zich, anders dan hijzelf, zouden blijven bekommeren om het slachtoffer tot het moment dat de ambulance er was.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.