ECLI:NL:RBNNE:2017:4388

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
18/820016-17 en 18/820096-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf wegens mishandeling en bedreiging van ambtenaren

Op 16 november 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van een ambtenaar en bedreiging. De zaak betrof twee incidenten, waarbij de verdachte op 5 januari 2017 in Delfzijl een hoofdagent van de politie mishandelde en bedreigde, en op 18 februari 2017 een kennis mishandelde en bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had verzet tegen de rechtmatige uitoefening van de ambtenaar en dat hij de ambtenaar had mishandeld door haar met gebalde vuist te slaan. Daarnaast had hij bedreigingen geuit richting de ambtenaren en een kennis, wat leidde tot angst en letsel. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte had eerder soortgelijke delicten gepleegd en er was een hoog recidiverisico. De rechtbank besloot tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf om de verdachte de kans te geven aan zijn problematiek te werken, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummers 18/820016-17 en 18/820096-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/830011-13

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

16 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 november 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeijne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/820016-17
1.
hij op of omstreeks 05 januari 2017 te Delfzijl,
een ambtenaar, [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met gebalde vuist in/tegen haar gezicht en
oor, althans haar hoofd te stompen;
2.
hij op of omstreeks 05 januari 2017 te Delfzijl ten overstaan van [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] [slachtoffer 5] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] dreigend de
woorden toegevoegd :"Als jij hier niets aan doet dan ga ik volgende week naar
hem toe, want hij woont twee straten verderop bij mij en dan sloop ik de hele
boel bij hem en dan maak ik hem dood" en/of "als ik die collega van jullie
tegen kom dan breek ik hem al zijn botten" en/of "Wacht maar straks kom ik
hem eens tegen op straat dan heeft geen pepperspray en wapen en dan breek ik
alles bij hem" en/of "Ik weet waar hij woont en ga hem opzoeken, ik ben een
MMA vechter en dan heeft hij niet zijn pepperspray en wapen en dan breek ik
alles bij hem", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van
welke bewoordingen die [slachtoffer 5] op de hoogte is geraakt;
3.
hij op of omstreeks 05 januari 2017 te Delfzijl, zich met geweld en/of
bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 5] ,
hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, te weten het ophouden van verdachte in de
ophoudcel op het politiebureau nadat hij was aangehouden te zake van
overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet, door meermalen met gebalde
vuist uit te halen naar die [slachtoffer 5] en/of naar de koppel waaraan de
geweldsmiddelen van die [slachtoffer 5] zaten te grijpen;
Parketnummer 18/820096-17
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2017 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 6] ),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die
[slachtoffer 6] , toen deze door toedoen van verdachte op de grond terecht was gekomen,
met geschoeide voet in/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft
geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 februari 2017 te [pleegplaats]
[slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] met kracht bij zijn kin,
althans zijn hoofd te pakken en/of zijn hoofd achterover te drukken en/of
die [slachtoffer 6] , toen deze door toedoen van verdachte op de grond terecht was
gekomen, met geschoeide voet in/tegen het gezicht, althans het hoofd te
schoppen/trappen;
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2017 te [pleegplaats]
[slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 6]
dreigend de woorden toegevoegd : "Ik trap je al je tanden uit je bakkes" en/of
"Ik sla je tanden eruit" en/of "Ik breek al je botten", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/820016-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/820096-17 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/820096-17 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de aangifte niet is gebleken dat er met kracht in het gezicht is geschopt of dat er sprake is geweest van ernstig letsel. Getuige [getuige] heeft alleen gezien dat de schoen van verdachte het gezicht van aangever schampte. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van poging tot zware mishandeling. Verdachte dient van het onder parketnummer 18/820096-17 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat op grond van het dossier het onder parketnummer
18/820016-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/820096-17
1. subsidiair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/820096-17 1 primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van poging tot zware mishandeling. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/820016-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 januari 2017, opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100 2017005792-18 d.d. 7 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben hoofdagent van politie Noord-Nederland. Ik was op donderdag 5 januari 2017 in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening. Ik bevond mij op die dag in de gang van de ophoudkamers van het politiebureau in Delfzijl tezamen met collega [slachtoffer 5] en de aangehouden verdachte [verdachte] . [slachtoffer 5] en ik hebben een poging gedaan om [verdachte] onder controle te krijgen. Hierbij ontstond een gevecht in de gang van de ophoudkamers. In dit gevecht is [verdachte] meerdere malen op mij afgekomen en ook op [slachtoffer 5] . Dit deed hij met gebalde vuisten en hij poogde hiermee ons te raken. Een van deze uithalen heeft mij daadwerkelijk geraakt. Ik werd geraakt op de rechterkant van mijn gezicht en op mijn oor. Dit was een harde klap. Ik voelde direct pijn aan mijn oor en aan de zijkant van mijn gezicht. Terwijl [verdachte] weer naar mij toe kwam en poogde mij te slaan, zag ik dat [slachtoffer 5] kans zag [verdachte] van achter bij zijn nek te pakken en hem zijwaarts naar de grond bracht. Ik zag dat [slachtoffer 5] deels over [verdachte] heen lag en dat [verdachte] een poging deed om de geweldsmiddelen van [slachtoffer 5] te pakken. Ook hierna zag ik dat [verdachte] zich flink bleef verzetten en ons probeerde te slaan en te schoppen. Toen [verdachte] vervolgens in de ophoudkamer zat, hoorde ik dat hij zei dat hij de andere collega, hiermee bedoelde hij [slachtoffer 5] , dood zou maken. Ik heb een pijnlijk gezicht overgehouden van de klap die ik gekregen heb.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 6 januari 2017, opgenomen op pagina 6 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Ik was in de overtuiging dat de bedreigingen die de verdachte richting mij uitte daadwerkelijk ten uitvoer zal leggen. Omstreeks 21.50 uur kwamen mijn collega [slachtoffer 1] en ik met de verdachte aan op het politiebureau te Delfzijl. Vervolgens zag ik de verdachte meerdere slaande bewegingen maakte waarbij hij mijn collega [slachtoffer 1] op haar hoofd raakte. Hierop heb ik hem van achteren om zijn nek gepakt en naar de grond gewerkt. Ik zag dat de verdachte nog een arm vrij had en zag dat hij mij met die hand probeerde te slaan. Vervolgens zag ik dat dit niet lukte en dat hij mij bij mijn koppel greep waar mijn geweldsmiddelen aan vast zitten. Omstreeks 22.15 uur was ik in gesprek met collega [slachtoffer 2] . Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat de verdachte mij had bedreigd toen ik de cellengang had verlaten. Collega [slachtoffer 2] verklaarde dat de verdachte had gezegd dat "Als jij hier niets aan doet dan ga ik volgende week naar hem toe, want hij woont twee straten verderop bij mij, en dan sloop ik de hele boel bij hem en maak ik hem dood". Collega [slachtoffer 2] verklaarde dat de verdachte dit tegen mij gericht had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
5 januari 2017, opgenomen op pagina 7 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 5 januari 2017 hebben wij verbalisanten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] de verdachte [verdachte] overgebracht naar het cellencomplex te Groningen. Tijdens de verplaatsing hoorden wij verbalisanten [verdachte] meerdere bedreigingen uiten richting de collega's die eerder deze avond betrokken waren bij zijn aanhouding. Wij hoorde hem onder andere het volgende zeggen:
* Als ik die collega van jullie tegen kom dan breek ik hem al zijn botten;
* Wacht maar straks kom ik hem eens tegen op straat dan heeft hij geen pepperspray
dan wel een wapen maar misschien heb ik dan wel een wapen!;
* Ik breek alles wat hij heeft;
* Ik weet waar hij woont en ga hem opzoeken, ik ben een MMA-vechter en dan heeft hij niet zijn pepperspray en wapen en dan breek ik alles bij hem.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 januari 2017, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben inderdaad verbaal agressief geweest richting de politieagent die mij heeft
aangehouden. Ik zal ongetwijfeld gezegd hebben dat ik weet waar hij woont.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/820096-17 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2017, opgenomen op pagina 4 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2017045017 d.d. 19 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6] :
Op 18 februari 2017 kreeg ik bezoek van de mij bekende [verdachte] . Naast [verdachte] was [getuige] bij mij. Ik zag en voelde dat [verdachte] probeerde om de telefoon van mij af te pakken. Ik verzette mij hiertegen en dit had tot gevolg, dat ik van de stoel viel en op de grond kwam te liggen. Ik zag en voelde vervolgens, dat [verdachte] mij krachtig met de voet tegen mijn gezicht schopte. Ik werd hard geraakt tegen de rechter flank van mijn gezicht. Dit veroorzaakte pijn en later een zwelling.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 februari 2017, opgenomen op pagina 8 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 6] :
Ik kan u vertellen dat [verdachte] mij inderdaad bedreigd heeft. Nadat [verdachte] mij los had gelaten, zag ik dat hij op een stoel ging zitten. Ik hoorde dat hij wel verbaal agressief bleef. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: "Ik trap je al je tanden uit je bakkes" of woorden van gelijke strekking. Door deze woorden van [verdachte] en door de manier waarop hij mij vast had werd ik bang voor [verdachte] . Ik was bang dat [verdachte] zijn bedreigingen, welke hij tegen mij geuit had, daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen en dat hij compleet door het lint zou gaan.
Ik voelde dat [verdachte] mij aan de kraag van mijn trui en aan mijn telefoon trok. Hierdoor viel ik achterover. Ik voelde dat [verdachte] dit met kracht deed. Er wordt in de verklaring gepraat over [getuige] maar dat moet [getuige] zijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
18 februari 2017, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op zaterdag 18 februari 2017 was ik bij [slachtoffer 6] in de woning. Op deze zaterdag was [verdachte] ook bij [slachtoffer 6] op visite. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 6] ineens van achteren bij zijn nek greep en hem in een nekklem vastgreep. Ik zag dat [slachtoffer 6] op de grond viel. [slachtoffer 6] was op een stoel gaan zitten in de woonkamer en heeft politie gebeld. Tijdens het gesprek met de politie zag ik dat [verdachte] , [slachtoffer 6] van de stoel af slingerde waardoor [slachtoffer 6] op de grond viel. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 6] een schop tegen zijn hoofd gaf. [verdachte] had schoenen aan. Ik zag dat de schoen van [verdachte] het gezicht van [slachtoffer 6] schampte. Ik hoorde en zag dat [verdachte] helemaal door het lint was. Hij schreeuwde allerlei dingen, zoals: "Ik breek al je botten" en "ik sla je tanden eruit".

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/820016-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/820096-17 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/820016-17
1.
hij op 5 januari 2017 te Delfzijl, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met gebalde vuist tegen haar gezicht en oor te stompen;
2.
hij op 5 januari 2017 te Delfzijl ten overstaan van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 4] [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Als jij hier niets aan doet dan ga ik volgende week naar hem toe, want hij woont twee straten verderop bij mij en dan sloop ik de hele boel bij hem en dan maak ik hem dood" en "Als ik die collega van jullie tegen kom dan breek ik hem al zijn botten" en "Wacht maar straks kom ik hem eens tegen op straat, dan heeft hij geen pepperspray en wapen en dan breek ik alles bij hem" en "Ik weet waar hij woont en ga hem opzoeken, ik ben een MMA-vechter en dan heeft hij niet zijn pepperspray en wapen en dan breek ik alles bij hem", van welke bewoordingen die [slachtoffer 5] op de hoogte is geraakt;
3.
hij op 5 januari 2017 te Delfzijl zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar,
[slachtoffer 5] , hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten het ophouden van verdachte in de
ophoudcel op het politiebureau nadat hij was aangehouden ter zake van overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet, door meermalen met gebalde vuist uit te halen naar die [slachtoffer 5] en naar de koppel waaraan de geweldsmiddelen van die [slachtoffer 5] zaten te grijpen;
Parketnummer 18/820096-17
1. subsidiair
hij op 18 februari 2017 te [pleegplaats] [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] , toen deze door toedoen van verdachte op de grond terecht was gekomen, met geschoeide voet tegen het gezicht te schoppen;
2.
hij op 18 februari 2017 te [pleegplaats] [slachtoffer 6] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik trap je al je tanden uit je bakkes" en/of "Ik sla je tanden eruit" en/of
"Ik breek al je botten".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/820016-17
1. mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. wederspannigheid.
Parketnummer 18/820096-17
1. subsidiair mishandeling;
2. bedreiging met zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/820016-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/820096-17
1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegenomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan 5 strafbare feiten. Ondanks eerder opgelegde voorwaardelijke straffen hebben alcohol en agressie nog steeds een grote invloed op verdachte. Gelet op de grote kans op herhaling en het feit dat verdachte niet gemotiveerd is om zich te laten behandelen, dient een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis van de officier van justitie buitenproportioneel is. Hij heeft daarbij betoogd dat de ten laste gelegde feiten als twee incidenten kunnen worden beschouwd. De reclassering is bereid om verdachte nog een kans te geven als hij wil meewerken aan reclasseringsinterventies. Verdachte weet van zichzelf dat er nog het een en ander moet worden bijgespijkerd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering d.d. 8 september 2017.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een agent, bedreiging en wederspannigheid. Na zijn aanhouding ter zake van de verdenking van een verkeersdelict heeft hij zich tegen verbalisanten verzet, waarbij hij in de worsteling die daardoor ontstond onder meer een verbalisant tegen haar gezicht en oor heeft geslagen en naar een andere verbalisant heeft uitgehaald. Na dit gebeuren heeft verdachte een van de verbalisanten met de dood bedreigd. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de uitoefening van de taak van de verbalisanten bemoeilijkt, maar ook aan een van de verbalisanten pijn en letsel toegebracht en angstgevoelens opgeroepen.
Een maand later heeft verdachte een kennis van hem, bij wie hij op bezoek was, mishandeld door hem tegen het gezicht te schoppen. Hiermee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Ook heeft verdachte deze kennis bedreigd met zware mishandeling.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 oktober 2017, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Tevens liep verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een proeftijd.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 8 september 2017 is naar voren gekomen dat verdachte eerder gedurende langere periodes onder toezicht heeft gestaan van de reclassering waarbij door middel van gedragsinterventies is geprobeerd tot recidivevermindering te komen. Het gedrag van verdachte kan in combinatie met alcohol- dan wel harddrugsgebruik onvoorspelbaar worden en overgaan in delictgedrag. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Om tot langdurige recidivevermindering te komen is het noodzakelijk dat het gedrag van verdachte verandert. Indien verdachte laat zien dat hij wil meewerken adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in voornoemd rapport.
Gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte overweegt de rechtbank dat alleen oplegging van een gevangenisstraf een passende reactie vormt. De rechtbank acht het gezien het hoge recidiverisico en de verslavings- en persoonsproblematiek van verdachte echter ook van belang dat verdachte behandeling ondergaat om zijn gedrag te veranderen. Nu de reclassering (toch) nog enige mogelijkheid ziet verdachte te begeleiden en te laten behandelen, ondanks de mislukte pogingen daartoe in het verleden, en verdachte ter zitting zich bereid heeft verklaard hieraan mee te werken, ziet de rechtbank aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukt daarbij dat dit voor verdachte mogelijk de laatste kans is om in het kader van een voorwaardelijke straf te werken aan zijn problematiek. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de omstandigheid dat de vijf bewezenverklaarde feiten deels samenhangen, zal de rechtbank een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 6 juni 2013, gewezen door de meervoudige strafkamer van rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 juni 2013.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 9 februari 2015 is een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, voor een gedeelte van 89 dagen. Van het overige deel is de proeftijd met 1 jaar verlengd.
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 1 juni 2016 (waarbij een vonnis van de politierechter d.d. 20 juli 2015 is vernietigd) is de proeftijd nogmaals met 1 jaar verlengd.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 13 oktober 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van het nog niet ten uitvoer gelegde gedeelte van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 61 dagen gevangenisstraf.
De raadsman heeft zich verzet tegen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor onder parketnummer 18/820016-17 1, 2 en 3 en de onder parketnummer 18/820096-17 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten door verdachte zijn begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van het nog niet ten uitvoer gelegde gedeelte van de hem bij voornoemd vonnis van 6 juni 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 180, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/820096-17 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/820016-17 1, 2 en 3 en de onder parketnummer 18/820096-17 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij VNN-reclassering op het adres Canadalaan 1 te Groningen en zich tijdens de proeftijd blijft melden op de data en de locaties ter bepaling van de reclassering;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan de intake en behandeling door VNN-forensische polikliniek, of andere instelling ter bepaling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de behandelaar hem in het kader van de behandeling geeft;
3. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en/of drugs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan adem-, bloed-, urineonderzoek en/of speekselafname;
4. dat de veroordeelde zorgt voor een nuttige dagbesteding en zich laat begeleiden door een geïndiceerde instelling indien de reclassering dit nodig acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/830011-13:
Gelast de tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 6 juni 2013, te weten: een gevangenisstraf van 61 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2017.