Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, gaat de rechtbank voor wat betreft het begin van de achtervolging en het verloop daarvan tot het moment waarop verdachte en [medeverdachte] hebben besloten om met het dienstwapen van [medeverdachte] te schieten op de rechterachterband van het achtervolgde voertuig, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 juli 2013, omstreeks 00.30 uur, komt bij de meldkamer Noord-Nederland de melding binnen dat door (de inzittende(n) van) een blauwe [auto 1] met het kenteken [kenteken] (hierna: de [auto 1] ) is getankt zonder te betalen bij een tankstation in Leeuwarden . Omstreeks 00.31 uur geeft de meldkamer deze melding door aan alle politie-eenheden in (de omgeving van) Leeuwarden . Naar aanleiding van deze melding kijken diverse politie-eenheden uit naar de [auto 1] . De meldkamer geeft door dat de [auto 1] op naam staat van [slachtoffer 1] . Omstreeks 00.37 uur zien de politieagenten [agent 1] (hierna: [agent 1] ) en [agent 2] (hierna: [agent 2] ) de [auto 1] rijden vlakbij het [straat 1] in Leeuwarden . Zij rijden achter de [auto 1] aan in hun opvallende politiebus. Daarop verhoogt de bestuurder van de [auto 1] de snelheid binnen de bebouwde kom tot meer dan 100 kilometer per uur, terwijl daar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. De [auto 1] blijft met hoge snelheid rijden en neemt een rotonde linksom, oftewel tegen de rijrichting in. [agent 1] en [agent 2] zetten de zwaailichten van de politiebus aan en activeren de geluidssignalen op verkeersonveilige punten. De [auto 1] slaat rechtsaf richting de [straat 2] , waarbij de bestuurder de rode verkeerslichten negeert en andere voertuigen moeten stoppen om een aanrijding te voorkomen. Op dat moment is het onopvallende voertuig (een [auto 2] ) van verdachte en [medeverdachte] het eerste achtervolgende politievoertuig. De [auto 1] rijdt op de [straat 2] met een snelheid van 130 kilometer per uur, terwijl daar nog steeds een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. Verdachte, die het onopvallende politievoertuig bestuurt, probeert de [auto 1] in te halen met het doel voor de [auto 1] te gaan rijden, af te remmen en de [auto 1] tot stilstand te dwingen. De [auto 1] snijdt het voertuig van verdachte en [medeverdachte] echter af, waardoor inhalen niet mogelijk is. De [auto 1] neemt nogmaals een rotonde linksom en slaat linksaf naar de [straat 3] . De [auto 1] rijdt daarbij stuiterend over een verhoogde verkeersheuvel en een fietser en een voetganger moeten aan de kant springen om te voorkomen dat zij worden overreden. Op de [straat 3] verhoogt de bestuurder van de [auto 1] de snelheid opnieuw tot meer dan 100 kilometer per uur. Omstreeks 00.42 uur keert de bestuurder van de [auto 1] de auto 180 graden en rijdt terug over de [straat 3] in de richting van de politiebus van [agent 1] en [agent 2] . [agent 1] manoeuvreert de politiebus in de rijrichting van de [auto 1] in een poging de [auto 1] tot stoppen te dwingen door deze met de politiebus te raken. [agent 1] vermindert daarbij de snelheid van de politiebus aanzienlijk. De [auto 1] blijft doorrijden zonder snelheid te minderen, botst frontaal tegen de politiebus en komt bijna tot stilstand met de voorzijde in de bosjes langs de weg. [agent 1] stapt uit en loopt in de richting van de [auto 1] om de inzittenden aan te houden. Op dat moment geeft de bestuurder van de [auto 1] gas en maakt de [auto 1] een U-bocht. Vervolgens rijdt de [auto 1] op [agent 1] af, waarbij de bestuurder de snelheid verhoogt en het voertuig een hoog toerental bereikt. [agent 1] rent achteruit om een aanrijding door de [auto 1] te voorkomen. Desalniettemin rijdt de [auto 1] over de voet van [agent 1] . Daarna rijdt de [auto 1] door en botst korte tijd later tegen het opvallende dienstvoertuig van de politieagenten [agent 3] (hierna: [agent 3] ) en [agent 4] (hierna: [agent 4] ). [agent 3] en [agent 4] reden op dat moment op hun eigen weghelft en hadden de zwaailampen van hun dienstvoertuig aan staan. [agent 3] stapt uit en op het moment dat hij naast het dienstvoertuig staat, rijdt de [auto 1] in zijn richting. De [auto 1] blijft met onverminderde vaart doorrijden en [agent 3] springt achter het dienstvoertuig om te voorkomen dat hij wordt geraakt door de [auto 1] . Even later rijdt de [auto 1] met hoge snelheid vlak voor de opvallende politiebus van de politieagenten [agent 5] en [agent 6] langs. [agent 6] moet hard op de rem trappen om te voorkomen dat de politiebus in botsing komt met de [auto 1] . [agent 5] herkent op dat moment de bestuurder van de [auto 1] als [slachtoffer 1] . Hij meldt dit aan [agent 6] , maar zij geven deze informatie niet door aan de meldkamer of de andere betrokken politie-eenheden. Daarop vervolgt de [auto 1] zijn weg over de [straat 3] richting de [straat 2] met een snelheid van rond de 100 kilometer per uur. Op dat moment rijden er opnieuw meerdere politievoertuigen achter de [auto 1] . Het voorste voertuig is dan de opvallende politiebus van [agent 5] en [agent 6] . Deze politiebus voert optische en geluidssignalen en heeft het stopbord aan de voorzijde van het voertuig aanstaan. Daarnaast geeft [agent 6] de [auto 1] diverse lichtsignalen. De [auto 1] rijdt opnieuw met een snelheid van rond de 100 kilometer per uur en neemt opnieuw een rotonde linksom. Nadat de [auto 1] bij de verkeerslichten is afgeslagen naar de [straat 2] , wordt de politiebus van [agent 5] en [agent 6] ingehaald door het onopvallende voertuig van verdachte en [medeverdachte] , waardoor het voertuig van verdachte en [medeverdachte] opnieuw het eerste achtervolgende politievoertuig wordt. Omstreeks 00.45 uur besluiten verdachte en [medeverdachte] dat [medeverdachte] op de rechterachterband van de [auto 1] zal schieten en geeft verdachte [medeverdachte] opdracht dit te doen.
Na afloop van de achtervolging is, mede op basis van de verklaring van de bijrijder (de broer van [slachtoffer 1] , genaamd [slachtoffer 2] ), gebleken dat de [auto 1] gedurende de hele achtervolging werd bestuurd door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). De bijrijder had vanaf het begin van de achtervolging door dat de [auto 1] werd achtervolgd door een politievoertuig en dat de voertuigen die zich bij de achtervolging aansloten eveneens politievoertuigen waren. De bijrijder heeft tijdens de achtervolging lampen zien branden met de tekst "stop politie" en heeft meerdere keren tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij moest stoppen voor de politie. Ook heeft de bijrijder gezien dat de [auto 1] is geramd door een politievoertuig. [slachtoffer 1] heeft niet gereageerd op wat de bijrijder heeft gezegd en is alleen maar harder gaan rijden.