ECLI:NL:RBNNE:2017:433

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
C/17/152888 KGZA 17-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving en weigering herinschrijving van een leerling in het voortgezet onderwijs

Op 15 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van [eiseres], de wettelijk vertegenwoordigster van [de minderjarige], tegen de stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs Zuid-West Fryslân (CVO). De zaak betreft de uitschrijving van [de minderjarige] bij csg Bogerman te Sneek en de weigering van CVO om hem opnieuw in te schrijven. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 1 februari 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de minderjarige] op 1 augustus 2015 was ingeschreven bij csg Bogerman, maar dat er problemen ontstonden met zijn gedrag in de klas. Na verschillende trajecten, waaronder een begeleidingstraject bij Fultura Maatwerk en een proefplaatsing bij RSG Magister Alvinus, concludeerde de school dat zij niet in staat was om de benodigde begeleiding te bieden. De ouders van [de minderjarige] hebben bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving en verzocht om herinschrijving, maar dit werd door de school afgewezen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, aangezien [de minderjarige] op dat moment ingeschreven was bij De Witakker, een school voor speciaal onderwijs. De rechtbank vond het niet evident onbegrijpelijk dat csg Bogerman de uitschrijving had doorgevoerd en de herinschrijving had geweigerd, gezien de handelingsverlegenheid van de school met [de minderjarige]. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van CVO, vastgesteld op € 618,00.

De uitspraak benadrukt de beleids- en beoordelingsvrijheid van scholen in het voortgezet onderwijs en de noodzaak voor ouders om voldoende spoedeisend belang aan te tonen in dergelijke procedures. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/152888 / KG ZA 17-11
Vonnis in kort geding van 15 februari 2017
in de zaak van
[eiseres],
als wettelijk vertegenwoordigster van
haar minderjarige zoon
[de minderjarige],
wonende te Sneek,
eiseres,
advocaat mr. H.C.L. Crozier te Sneek,
tegen
de stichting
CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS ZUID-WEST FRYSLÂN,
gevestigd te Sneek,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [C] , rector van csg Bogerman te Sneek.
Partijen zullen hierna [eiseres] en CVO genoemd worden. [de minderjarige] zal in het vervolg [de minderjarige] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 1 februari 2017;
  • de pleitnota van de zijde van CVO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 augustus 2015 is [de minderjarige] ingeschreven als leerling bij csg Bogerman te Sneek. Dit is één van de scholen van CVO. [de minderjarige] volgde daar de opleiding VMBO GT.
2.2.
Kort na aanvang van het schooljaar blijkt dat het niet goed gaat met [de minderjarige] op school. Csg Bogerman acht zich ten aanzien van [de minderjarige] handelingsverlegen vanwege zijn gedrag in de klas.
2.3.
In oktober 2015 wordt in verband hiermee een ontwikkelingsperspectiefplan (OPP) voor [de minderjarige] opgesteld. Op grond van dit plan is [de minderjarige] geplaatst bij Fultura Maatwerk, een begeleidingstraject vanuit het samenwerkingsverband Fultura met als doel om [de minderjarige] te doen terugkeren in het regulier onderwijs. In het samenwerkingsverband Fultura werken het regulier en speciaal voortgezet onderwijs in de regio Zuidwest Friesland samen om leerlingen een passende onderwijsplek te bieden.
2.4.
In februari 2016 is het begeleidingstraject bij Fultura Maatwerk op verzoek van de ouders van [de minderjarige] beëindigd.
2.5.
Op 11 april 2016 is [de minderjarige] in het kader van een proefplaatsing onderwijs gaan volgen bij een andere reguliere school voor voortgezet onderwijs, te weten RSG Magister Alvinus. Deze school heeft de proefplaatsing op 9 juni 2016 beëindigd. RSG Magister Alvinus heeft csg Bogerman ter zake laten weten dat zij handelingsverlegen is met [de minderjarige] vanwege diens gedrag in de klas.
2.6.
Op 12 juli 2016 heeft onderwijsconsulente mr. [A] een advies over [de minderjarige] uitgebracht. Dit advies houdt in dat [de minderjarige] gebaat zou zijn bij plaatsing in het speciaal onderwijs met specifieke ondersteuning. Het regulier onderwijs is volgens haar niet in staat om de begeleiding te bieden die [de minderjarige] nodig heeft.
2.7.
Op 4 september 2016 is [de minderjarige] door zijn ouders ingeschreven bij De Witakker, een school voor speciaal onderwijs. Csg Bogerman heeft [de minderjarige] per dezelfde datum uitgeschreven.
2.8.
Op 1 oktober 2016 hebben de ouders van [de minderjarige] bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving van [de minderjarige] bij csg Bogerman.
2.9.
De ouders van [de minderjarige] hebben orthopedagoog drs. [B] (hierna: [B] ) opdracht gegeven om de intelligentie en persoonlijkheid van [de minderjarige] te onderzoeken. Op 29 oktober 2016 heeft [B] een onderzoeksverslag uitgebracht over [de minderjarige] . [B] concludeert daarin dat [de minderjarige] door omstandigheden terecht is gekomen in een voor hem negatieve leer- en leefsituatie. Volgens haar heeft [de minderjarige] een positieve werkhouding en vertoont hij geen negatieve gedragskenmerken.
2.10.
Op 31 oktober 2016 hebben de ouders csg Bogerman verzocht om [de minderjarige] opnieuw in te schrijven.
2.11.
Bij besluit van 1 december 2016 heeft csg Bogerman de ouders - kort samengevat - meegedeeld dat zij niet bereid is [de minderjarige] opnieuw in te schrijven bij csg Bogerman. Zij hebben in dat verband meegedeeld van mening te zijn dat [de minderjarige] op goede gronden is uitgeschreven bij csg Bogerman en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die voor haar aanleiding vormen om tot een andere oordeel te komen. Tegen dit besluit hebben de ouders van [de minderjarige] bezwaar aangetekend bij de Landelijke klachtencommissie voor Christelijk voortgezet onderwijs.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
1. bepaalt dat het besluit van CVO d.d. 1 december 2016 wordt geschorst totdat in hoogste instantie op het beroep is beslist en deze beslissing onherroepelijk is geworden;
2. bepaalt dat [de minderjarige] in afwachting van de onherroepelijke beslissing in bezwaar en beroep in de hoogste instantie wordt ingeschreven voor regulier onderwijs bij csg Bogerman en hem toegang tot en deelname aan onderwijs wordt verschaft;
3. CVO veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
CVO voert verweer met als conclusie dat de voorzieningenrechter [eiseres] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, althans deze afwijst, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
CVO heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. Dit verweer slaagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. [eiseres] heeft immers slechts gesteld dat [de minderjarige] thans geen onderwijs krijgt en dat deze situatie ongewenst en in strijd met de Leerplichtwet is. Vast staat echter dat [de minderjarige] momenteel ingeschreven staat bij De Witakker en dat hij daar onderwijs kan volgen. Ter zitting is duidelijk geworden dat [de minderjarige] al vanaf 31 oktober 2016 geen onderwijs meer volgt aan De Witakker, omdat [eiseres] de mening is toegedaan dat [de minderjarige] daar niet thuishoort. Gelet hierop en gezien het gegeven dat het schooljaar al halverwege is, heeft [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld dan wel aannemelijk gemaakt waarom een bodemprocedure niet kan worden afgewacht, zeker als in aanmerking wordt genomen dat [de minderjarige] al met ingang van 4 september 2016 is uitgeschreven van csg Bogerman en het verzoek tot herinschrijving al op 1 december 2016 geweigerd werd. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat [eiseres] het spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vorderingen onvoldoende heeft aangetoond, zodat haar vorderingen reeds om die reden dienen te worden afgewezen.
4.2.
Daar komt nog bij dat de voorzieningenrechter op voorhand onvoldoende aannemelijk acht dat de bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. Hij overweegt daartoe het volgende.
4.3.
De rector van csg Bogerman heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat de reden voor de uitschrijving van [de minderjarige] bij csg Bogerman en het besluit om hem niet opnieuw in te schrijven is gelegen in de handelingsverlegenheid van de school met [de minderjarige] in de context van de klas. De school kan de begeleiding en aanpak die [de minderjarige] op dat punt nodig heeft, niet bieden. Vanwege het gedrag van [de minderjarige] komt voorts de voortgang van het onderwijs aan de andere leerlingen in de klas in het gedrang. Ter zitting heeft de rector van csg Bogerman voorts uiteengezet welk traject is doorlopen om [de minderjarige] in het regulier onderwijs te houden, waaronder een begeleidingstraject bij Fultura Maatwerk en een proefplaatsing bij RSG Alvinus Magister. Dit traject is niet succesvol gebleken en de school is op basis van haar bevindingen tot de conclusie gekomen dat zij [de minderjarige] niet de ondersteuning en begeleiding kan bieden die hij nodig heeft. Ook heeft de rector aangegeven dat csg Bogerman [de minderjarige] conform de Wet Voortgezet Onderwijs pas heeft uitgeschreven toen er voor hem een passende onderwijsplek was gevonden op De Witakker en hij daar was ingeschreven. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend en uitgaande van de beleids- en beoordelingsvrijheid die de school toekomt, niet evident onbegrijpelijk dat csg Bogerman heeft besloten om [de minderjarige] uit te schrijven en - vervolgens - heeft geweigerd hem opnieuw in te schrijven. Op voorhand acht de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen. Het onderzoeksrapport van [B] leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat dit rapport geen betrekking heeft op het gedrag van [de minderjarige] in de klas, terwijl de handelingsverlegenheid van csg Bogerman met [de minderjarige] nu juist op dat gedrag ziet.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van CVO worden vastgesteld op € 618,00 wegens griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van CVO tot op heden begroot op € 618,-- aan griffierecht,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.K. Hoogslag en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: