RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/840028-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verblijvende te Intermetzo JJI Lelystad, te Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van
20 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. van der Spek.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 april 2017 te Ter Apel, gemeente Vlagtwedde met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een cheeseburger, twee braadkuikens, twee pakjes sigaretten en/of tabak, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf 1] (filiaal [straatnaam]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer medewerkers van genoemde winkel en/of een klant (te weten: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond
- dat hij diverse keren om zich heen heeft geslagen en/of
- dat hij een van de medewerkers (te weten [slachtoffer 1]) in zijn oog, in ieder geval in haar gezicht, heeft gespuugd;
hij op of omstreeks 5 april 2017 te Ter Apel, gemeente Vlagtwedde opzettelijk [slachtoffer 1] in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 1] te bespugen en/of daarbij mondeling meermalen toe te voegen: "puta", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2017 te Haren, gemeente Haren met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakje shag, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf 1] (filiaal [straatnaam]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer medewerkers van genoemde winkel (te weten: [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]),
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond
- dat verdachte zich losrukte uit de greep van die medewerkers en/of
- dat hij een gevechtshouding aannam met gebalde vuist en/of
- dat hij met zijn benen om zich heen heeft getrapt en/of
- dat hij een van die medewerkers (te weten [slachtoffer 6]) in zijn gezicht heeft
gespuugd;
hij op of omstreeks 13 april 2017 te Haren, gemeente Haren, opzettelijk [slachtoffer 6] in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 6] in het gezicht te spugen;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te Haren Gn, gemeente Haren met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer verpakkingen deodorant en/of douchegel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf 2] (vestiging: [straatnaam]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 24 april 2017 te Onnen, gemeente Haren, [slachtoffer 8] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 8] dreigend een mes getoond en daarbij de woorden toegevoegd :"Morgen, morgen, morgen ga ik je doden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij op of omstreeks 24 april 2017 te Onnen, gemeente Haren,
[slachtoffer 8] heeft mishandeld door hem tegen zijn hoofd te stompen/slaan;
6.
hij op of omstreeks 26 april 2017 te Onnen, gemeente Haren, [slachtoffer 9] heeft mishandeld door hem in/tegen zijn buik te stompen/slaan.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte van het onder 5 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Voorts heeft hij aangevoerd dat het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat het bespugen van de medewerker van winkelbedrijf [bedrijf 1] naast belediging ook ‘geweld’ oplevert. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde geconcludeerd dat – nu verdachte aangever eerst met de dood heeft bedreigd en daarna een mes heeft getoond – bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte de daad bij het woord zou voegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 en 5 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, evenwel alleen voor zover dit ziet op tweemaal winkeldiefstal. De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van diefstal met ‘geweld’ nu het agressieve handelen van verdachte niet ten dienste stond van het plegen van de feiten. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte een duwende beweging heeft gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 4 en 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte weliswaar duidelijk is, maar dat de getuigenverklaringen te uiteenlopend ten opzichte van elkaar zijn, om te kunnen vaststellen wat zich precies heeft voorgedaan tussen verdachte en aangever. Daarnaast heeft verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend. De rechtbank komt derhalve tot de slotsom dat de beschikbare bewijsmiddelen niet tot een bewezenverklaring van het onder 4 en 5 ten laste gelegde kunnen leiden.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2017, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017125348 d.d. 16 mei 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
De rechtbank is anders dan de raadsman heeft bepleit van oordeel dat wél sprake is van diefstal met geweld. Verdachte heeft zich hevig verzet toen hij werd aangesproken door medewerkers van winkelbedrijf [bedrijf 1]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op deze wijze het bezit van de weggenomen goederen heeft willen veiligstellen en aan zichzelf de vlucht mogelijk heeft willen maken. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het bespugen van mevrouw [slachtoffer 1] geen geweld oplevert, maar als eenvoudige belediging door feitelijkheden kan worden aangemerkt. Dat geldt tevens voor de toevoeging van het woord ‘puta’, dat, zijnde een scheldwoord, eveneens als eenvoudige belediging kan worden kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 april 2017, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 4];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 april 2017, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 5];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2017, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 6].
De rechtbank is ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde van oordeel dat sprake is van diefstal met geweld en tevens bedreiging met geweld. Verdachte heeft zich ook in dit geval hevig verzet tegen de medewerkers van winkelbedrijf [bedrijf 1], toen deze verdachte trachtten aan te houden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft verzet en daarmee geweld heeft gebruikt om zo aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2017, nummer PL0100-2017101382-1, met bijbehorend landelijk aangifteformulier, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017101382 d.d. 24 april 2017, inhoudende de verklaring van [getuige].
De rechtbank past ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb hem met mijn handen weggeduwd en toen zei hij “au, au”;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 april 2017, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017107180-6 d.d. 16 mei 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 9]:
Op 26 april 2017 was ik aan het werk op het COA-centrum te Onnen. Plotseling en totaal onverwachts zag en voelde ik dat [verdachte] met zijn tot vuist
gebalde rechterhand mij kennelijk opzettelijk en met kracht in mijn buik sloeg. Ik voelde daardoor pijn en hij raakte mij onder mijn ribben aan de linkerzijde van mijn lichaam. Het was een volle onderstoot;
3. De verklaring van verdachte, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris
d.d. 28 april 2017:
Het klopt dat ik boos het kantoortje van de heer [slachtoffer 9] ben binnengegaan en dat ik hem in zijn buik heb gestompt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft – door het slachtoffer te duwen dan wel te stompen – zich schuldig gemaakt aan mishandeling.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 april 2017 te Ter Apel met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een cheeseburger, twee braadkuikens, twee pakjes sigaretten en tabak, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf 1] (filiaal [straatnaam]), welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen medewerkers van genoemde winkel en een klant (te weten: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij diverse keren om zich heen heeft geslagen
en
hij op 5 april 2017 te Ter Apel opzettelijk [slachtoffer 1] in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 1] te bespugen en haar daarbij mondeling meermalen toe te voegen: "puta";
2.
hij op 13 april 2017 te Haren met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pakje shag, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf 1] (filiaal [straatnaam]), welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen medewerkers van genoemde winkel (te weten: [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]),
gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond
- dat verdachte zich losrukte uit de greep van die medewerkers en
- dat hij een gevechtshouding aannam met gebalde vuist en
- dat hij met zijn benen om zich heen heeft getrapt
hij op 13 april 2017 te Haren opzettelijk [slachtoffer 6] in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 6] in het gezicht te spugen;
3.
hij op 20 april 2017 te Haren Gn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen verpakkingen deodorant en douchegel, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf 2] (vestiging: [straatnaam]);
6.
hij op 26 april 2017 te Onnen, [slachtoffer 9] heeft mishandeld door hem in zijn buik te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en
eenvoudige belediging;
2. diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, en
eenvoudige belediging;
3. diefstal;
6. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 234 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk, in ieder geval van een zodanige duur dat de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijk deel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden van een meldplicht bij de reclassering van het Leger des Heils en het zich onder behandeling stellen bij zorginstelling Catamaran, dan wel bij een soortgelijke instelling ter overbrugging van de wachttijd van eerstgenoemde zorginstelling.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen die de feiten voor de slachtoffers hebben gehad en de rapportage van de forensisch psycholoog d.d. 25 september 2017 waarin wordt geadviseerd verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar te achten en van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) d.d. 12 oktober 2017.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van jeugddetentie die gelijk is aan het voorarrest, nu verdachte – gelet op de ernst van de feiten – al geruime tijd in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft voorts ingestemd met het voorstel van de reclassering om verdachte een behandeling bij zorginstelling de Catamaran te laten ondergaan en hem daartoe te plaatsen in deze instelling voor gesloten jeugdzorg.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Bij twee van deze diefstallen heeft verdachte, na betrapping, geweld tegen winkelmedewerkers gebruikt en daarbij ook medewerkers beledigd. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die veel hinder en overlast veroorzaken voor gedupeerde bedrijven en hun medewerkers, te meer, wanneer deze medewerkers ongevraagd geconfronteerd worden met geweld op de werkvloer, de plaats waar zij zich veilig moeten kunnen wanen. Dat verdachte zich ten tijde van zijn aanhouding tegenover winkelpersoneel tot tweemaal toe beledigend heeft uitgelaten, acht de rechtbank zeer verwerpelijk. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte heeft het slachtoffer in zijn buik geslagen, waardoor het slachtoffer pijn heeft ondervonden. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 25 september 2017, opgemaakt door
drs. D. Breuker, forensisch psycholoog.
De conclusies in dit rapport luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte vermoedelijk lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, met vreemde oninvoelbare gedragingen en auditieve hallucinaties. Er is tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is sprake van problematisch alcohol- en cannabisgebruik. Genoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Op grond hiervan heeft de gedragsdeskundige geconcludeerd dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van de Raad d.d. 12 oktober 2017. Uit dit rapport is naar voren gekomen dat de onderliggende/psychiatrische problematiek en het verleden van verdachte er toe hebben geleid dat verdachte in korte tijd veelvuldig in de problemen is gekomen. De voorgeschiedenis van verdachte wordt gekenmerkt door een instabiele opvoedsituatie, verwaarlozing, armoede en een gebrek aan scholing. Een gebrekkige gewetensontwikkeling en verminderd vermogen tot empathie zorgen ervoor dat verdachte onvoldoende wordt gecorrigeerd of geremd. De Raad sluit zich aan bij het advies van de psycholoog om de strafbare feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Op dit moment maakt verdachte een positieve ontwikkeling door. Hij laat probleembesef zien en is minder wantrouwend ten opzichte van de hulpverlening. Daarnaast staat hij open voor behandeling en plaatsing bij zorginstelling Catamaran. De Raad acht het van belang dat aan verdachte een jeugdreclasseringsmaatregel wordt opgelegd, zodat verdachte de benodigde hulp krijgt en wordt aangestuurd op zijn gedrag. Voorts adviseert de Raad aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting bij zorginstelling Catamaran.
De rechtbank kan zich eveneens met het advies van de Raad verenigen en neemt deze over, zij het dat voor een andere reclasseringsinstelling, te weten het Leger des Heils, wordt gekozen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur met een voorwaardelijk deel en bijbehorende algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting bij een zorginstelling, passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 310, 312 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 216 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende een door de jeugdreclassering van het Leger des Heils te Lelystad, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
-dat veroordeelde wordt verplicht zich onder behandeling te stellen van zorginstelling Catamaran, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. Deze verplichting geldt ook wanneer ter overbrugging van de wachtlijst van de Catamaran moet worden uitgeweken naar een soortgelijke zorginstelling.
Draagt de jeugdreclassering van het Leger des Heils op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.