ECLI:NL:RBNNE:2017:4207

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
C/18/177615 / PR RK 17-251
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet tijdig, verzoek kennelijk niet-ontvankelijk

Op 21 juli 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. C. van den Noort, die betrokken was bij de procedure van Direct Pay Services B.V. tegen de verzoeker. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 17 juli 2017, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond waarom het verzoek pas op 17 juli 2017 was ingediend, terwijl de relevante feiten al eerder bekend waren. Hierdoor werd het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank benadrukte dat het recht op hoor en wederhoor, zoals bedoeld in artikel 39 lid 1 Rv, niet van toepassing was omdat het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing hield in dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om onverwijld mededeling van deze beslissing te doen aan de verzoeker, de rechter mr. C. van den Noort en Direct Pay Services B.V. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 september 2016.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/177615 / PR RK 17-251
Beslissing van 21 juli 2017
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij brief d.d. 17 juli 2017 heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van
mr. C. van den Noort, die de procedure van Direct Pay Services B.V. tegen [naam] met zaaknummer 5486856 CV EXPL 16-15918 behandelt als rechter.
Mr. C. van den Noort heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft zijn standpunt bij schrijven van 18 juli 2017 schriftelijk toegelicht.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. P. Molema, mr J.W. Keuning, en mr. S. Dijkstra.

2.2. Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.2.
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.3.
Uit het verzoekschrift en de reactie daarop van mr. C. van den Noort is gebleken dat de grond voor het wrakingsverzoek is gebaseerd op het in de hoofdprocedure gewezen tussenvonnis van 9 mei 2017. Het wrakingsverzoek is op 17 juli 2017 ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, zodat niet wordt voldaan aan art. 37, eerste lid, Rv. Dat klemt te meer daar verzoeker in zijn verzoek geen reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst op 17 juli 2017 is gedaan.
Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
2.4.
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat verzoeker als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking zal worden verklaard. Daarmee behoeft het (overige) verweer van de zijde van mr. C. van den Noort geen bespreking.
2.5.
Voor een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 39 lid 1 Rv bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.6.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

3.3. De beslissing

De rechtbank
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat de griffier onverwijlde mededeling van deze beslissing doet aan verzoeker, de rechter mr. C. van den Noort en Direct Pay Services B.V.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Molema, mr. J.W. Keuning en mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2016.
kb