ECLI:NL:RBNNE:2017:4149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
18/830147-17 en 18/061292-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en straatroof met bijzondere voorwaarden

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en straatroof. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en verschillende bijzondere voorwaarden. De zaak betreft twee incidenten: de eerste betreft een mishandeling van een hulpverleenster op 31 maart 2017, waarbij de verdachte haar tegen het gezicht heeft geslagen. De tweede betreft een straatroof op 30 maart 2017, waarbij de verdachte een slachtoffer heeft bedreigd en gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers en het recidiverisico van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, waarbij de verdediging pleitte voor een kortere straf. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 50,- toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummers 18/830147-17 en 18/061292-17 (ttz.gev.)
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 oktober 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
thans verblijvende te P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 oktober 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 18/830147-17:
hij op of omstreeks 30 maart 2017, in de gemeente Groningen, op de Ubbo Emmiusstraat en/of H.N. Werkmanbrug, althans op een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte
- die [slachtoffer 1] heeft benaderd en meermalen, althans eenmaal, de woorden heeft toegevoegd: “ik wil geld van je anders maak ik je af. Je kan kiezen”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- toen die [slachtoffer 1] trachtte te vluchten die [slachtoffer 1] heeft achtervolgd en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd, en/of
- die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij geld voor hem, verdachte, moest gaan pinnen;
t.a.v. parketnummer 18/061292-17:
hij op of omstreeks 31 maart 2017 te Hoogeveen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen haar gezicht te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
T.a.v. parketnummers 18/830147-17 en 18/061292-17:
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
T.a.v. parketnummers 18/830147-17 en 18/061292-17:
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
T.a.v. parketnummer 18/830147-17:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 3 april 2017, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier met nummer 2017085088 d.d. 20 april 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Op woensdagavond 29 maart 2017 ben ik op stap gegaan. Na een leuke nacht liep ik op de brug bij het Groninger museum te Groningen toen er een man vanaf het station mijn richting op kwam fietsen. De man stopte recht voor mij zodat ik niet verder kon lopen. De man zei tegen mij dat hij geld van me wilde anders maakte hij mij af. Dit heeft hij een paar keer herhaald. Hij vertelde mij dat ik daar tussen kon kiezen. Ik heb geprobeerd weg te rennen bij de man vandaan. Hij haalde mij in en toen hij bij mij was gaf hij mij een klap op mijn linkeroor. De man duwde mij toen weer terug richting de brug en hij wilde nog steeds geld van me hebben. De man zei tegen mij dat we naar een pinautomaat zouden gaan en dat ik geld voor hem moest pinnen. Ik heb tegen mijn wil de man 50 euro gegeven. Ik heb dit gedaan omdat de man mij bedreigde.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 april 2017, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
Ik beken de diefstal met geweld op de Werkmanbrug bij het Groninger Museum. Ik moest geld hebben. Ik heb hem gesmeekt om geld. Deze jongen probeerde weg te rennen. Ik ben hem achterna gegaan. Ik heb hem ingehaald en hield hem tegen. Daarna was het een beetje duw en trekwerk en heb ik hem een stoot op zijn bek gegeven. Daarna zei hij dat hij wel geld zou geven. Hij zag in mijn ogen dat er geen andere optie was. Daardoor heeft hij mij geld gegeven. Hij heeft mij twee biljetten van twintig en een biljet van tien euro gegeven.
T.a.v. parketnummer 18/061292-17:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 31 maart 2017, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier met nummer 2017082241 d.d. 2 april 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 31 maart 2017 zat ik op mijn werkplek op het Werkplein te Hoogeveen. Ik ben interventiemedewerkster. Ik heb een man gesommeerd naar buiten te gaan. Hij sloeg mij met zijn rechterhand tegen mijn wang. Ik voelde pijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 31 maart 2017, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Ik hoorde dat ik meteen naar de afdeling moest komen, omdat er een cliënt op de afdeling liep die niet weg wilde gaan. Ik hoorde dat het zou gaan om [verdachte]. Terwijl [verdachte] neus aan neus stond met de interventiemedewerkster, deed hij een stap achteruit en sloeg haar met zijn rechterhand tegen haar linker wang.
T.a.v. parketnummer 18/830147-17:
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op
29 maart 2017 aangever heeft gedwongen om geld af te geven door geweld en bedreiging met geweld op de openbare weg. Aangever heeft bij de politie verklaard dat verdachte hem bedreigd zou hebben en dat hij daarom uiteindelijk geld heeft afgegeven aan verdachte. Verdachte ontkent dat hij aangever heeft bedreigd met de woorden zoals in de tenlastelegging omschreven. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de verklaring van aangever op dit punt te twijfelen en oordeelt dat de tenlastelegging ook met betrekking tot de bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden.
T.a.v. parketnummer 18/061292-17:
De rechtbank acht voorts op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangeefster op 31 maart 2017 heeft mishandeld door haar tegen het gezicht te slaan. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij aangeefster slechts geduwd zou hebben en niet geslagen, omdat meerdere getuigen bevestigen dat hij aangeefster in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde onder de parketnummers 18/830147-17 en 18/061292-17 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
t.a.v. parketnummer 18/830147-17:
hij op 30 maart 2017, in de gemeente Groningen, op de openbare weg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 1], welk geweld en/of wel welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- die [slachtoffer 1] heeft benaderd en meermalen de woorden heeft toegevoegd: “Ik wil geld van je anders maak ik je af. Je kan kiezen”, en
- toen die [slachtoffer 1] trachtte te vluchten die [slachtoffer 1] heeft achtervolgd en vervolgens die [slachtoffer 1] heeft geslagen en geduwd, en
- die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij geld voor hem, verdachte, moest gaan pinnen;
t.a.v. parketnummer 18/061292-17:
hij op 31 maart 2017 te Hoogeveen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen haar gezicht te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. parketnummer 18/830147-17:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
t.a.v. parketnummer 18/061292-17:
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de beide ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en dat verdachte zijn medewerking verleent aan onderzoek naar de mogelijkheid van elektronische controle. Bij zijn strafeis heeft de officier van justitie in het bijzonder rekening gehouden met de documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat sprake is van eerdere veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen, met het over hem opgemaakte reclasseringsrapport en met de richtlijnen van het openbaar ministerie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel dat lang genoeg is om de financiën en woonsituatie van verdachte te regelen. Hij acht een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, in deze zaak passend, omdat verdachte dakloos is en de kans groot is dat hij direct in herhaling zal vallen als hij in vrijheid wordt gesteld. De raadsman heeft de rechtbank voorts verzocht de reclassering de opdracht te geven zich in te spannen om contact met verdachte op te nemen in de PI zodra het vonnis onherroepelijk is. De reclassering kan verdachte op die manier tijdig helpen met de aanvraag van een uitkering en het regelen van een passende woonsituatie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte rapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof. Hij is op het slachtoffer afgestapt en heeft hem bedreigd en een klap gegeven. Verdachte heeft het slachtoffer op volhardende en dwingende wijze geld afhandig gemaakt. Onderhavig delict heeft niet alleen enorme impact op het slachtoffer, maar versterkt ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, te meer nu verdachte het feit op de openbare weg heeft gepleegd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een hulpverlener. Naar het oordeel van de rechtbank behoren hulpverleners hun werk te kunnen doen zonder daarbij geconfronteerd te worden met geweld en is het niet acceptabel dat zij in de uitoefening van hun werkzaamheden worden mishandeld.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen. Gelet op de bevindingen van de reclassering in het reclasseringsrapport d.d. 28 september 2017 is voorts sprake van een hoog recidiverisico. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en het verlenen van medewerking aan het onderzoeken van de mogelijkheid van elektronische controle.
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Omdat de rechtbank mede op basis van voornoemd reclasseringsrapport van oordeel is dat verdachte baat heeft bij begeleiding door de reclassering, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in het dictum vermeld. De rechtbank overweegt tot slot dat het, gezien de financiële situatie van verdachte en het feit dat hij dakloos is, aanbeveling verdient dat de reclassering zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van het vonnis contact met verdachte opneemt om voornoemde zaken tijdig te kunnen regelen. Alles afwegend acht de rechtbank de straf, zoals in het dictum vermeld, passend en geboden.

Benadeelde partij

T.a.v. parketnummer 18/830147-17:
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 50,- ter vergoeding van de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting niet uitgelaten over de vordering benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde onder de parketnummers 18/830147-17 en 18/061292-17 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen onder de parketnummers 18/830147-17 en 18/061292-17 aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich uiterlijk binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis (telefonisch) meldt bij de verslavingsreclassering van de regio waar hij zich zal gaan vestigen en dat hij zich zal blijven melden, zolang en zo frequent als de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en zich, indien geïndiceerd, gedurende maximaal de duur van proeftijd van 2 jaren onder behandeling zal stellen van de GGZ of soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van parketnummer 18/830147-17:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 50,- (zegge: vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 50,- (zegge: vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2017.