ECLI:NL:RBNNE:2017:4144

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
18/940033-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijk geweld door verdachte in Hoogeveen

Op 31 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging doodslag en openlijk geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van heling en diefstal van een crossmotor en een minibike, maar achtte wel bewezen dat de verdachte op 17 september 2016 in Hoogeveen meermalen een persoon tegen het hoofd heeft geschopt, wat resulteerde in poging doodslag. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 13 december 2015 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een ander persoon. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op gelijk aan de duur van het voorarrest en plaatste hem in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Tevens werd een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 7000,--, bestaande uit materiële en immateriële schade.

De zaak kwam voor de rechtbank na meerdere zittingen, waarbij de verdachte aanvankelijk werd bijgestaan door mr. J.B. Pieters en later door mr. L.J.H. Kortz. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige geweldsmisdrijven, die niet alleen de slachtoffers, maar ook de rechtsorde schaden. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn leeftijd en achtergrond, onder het adolescentenstrafrecht moest vallen, en dat een PIJ-maatregel noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling en om recidive te voorkomen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte onvoldoende had meegewerkt aan eerdere hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/940033-16
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/185363-16
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/171910-16

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

31 oktober 2017 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
verblijvende te Juvaid locatie Veenhuizen, Oude Asserstraat 20, Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
24 januari 2017, 7 maart 2017, 18 mei 2017, 8 augustus 2017 en 17 oktober 2017.
De verdachte is verschenen, aanvankelijk bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen en met ingang van 18 mei 2017 bijgestaan door mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is bij ter terechtzitting gevoegde dagvaardingen ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/940033-16
1.
hij op of omstreeks 17 september 2016, te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 september 2016, te Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een mediale fractuur van de oogkas, een neusbeenfractuur en/of een mediale fractuur van de bovenkaakholte) heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] (meermalen) tegen het hoofd en/of het
lichaam te schoppen/trappen en/of te stompen/slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 september 2016, te Hoogeveen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [slachtoffer 1] in het gezicht, althans tegen het lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 13 december 2015, te Hoogeveen, openlijk, te weten op of aan, althans zichtbaar vanaf de openbare weg, de Grote Kerkstraat, in elk geval op of aan, althans zichtbaar vanaf een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2],
welk geweld bestond uit het (meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] stompen/slaan en/of trappen/schoppen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 december 2015 te Hoogeveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of slaan.
Ten aanzien van parketnummer 18/185363-16
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2016 tot en met 6 juni 2016 te Hoogeveen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed,
te weten een crossmotor (Yamaha) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 juni 206 te De Krim, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een loods/schuur gelegen aan/nabij de [straatnaam] heeft weggenomen een crossmotor (Yamaha), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 juni 2016 te Hoogeveen, altahns in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een crossmotor (Honda) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en, dan wel redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 mei 2016 te Zuidwolde tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een crossmotor (Honda), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Ten aanzien van parketnummer 18/171910-16
1.
hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Hoogeveen opzettelijk één of meer ambtena(a)r(en), [slachtoffer 5], brigadier van politie, en/of [slachtoffer 6], hoofdagent van politie, en/of [slachtoffer 7], hoofdagent van politie, en/of [slachtoffer 8], hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "vieze blauwe flikkers" en/of "kankerlijer" en/of "rooie kankerlijer met je hazenlip", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2.
hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Hoogeveen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [slachtoffer 5], brigadier van politie, en/of [slachtoffer 6], hoofdagent van politie, en/of [slachtoffer 7], hoofdagent van politie, en/of [slachtoffer 8], hoofdagent van politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten het aanhouden van verdachte, door te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin genoemde verbalisanten hem trachtten te bewegen, en/of door die verbalisanten met kracht te duwen, en/of door te proberen om zich met kracht te ontworstelen aan de greep van (één of meer van) genoemde verbalisanten.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie, ingenomen ter terechtzitting van 24 januari 2017
Ten aanzien van parketnummer 18/940033-16
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte door met kracht meermalen te schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat het slachtoffer dodelijk letsel zou oplopen. De officier van justitie acht tevens bewezen dat verdachte dit feit in vereniging heeft gepleegd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer 9] bewezen kan worden dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2].
Ten aanzien van parketnummer 18/185363-16
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat gelet op het proces-verbaal van bevindingen kan worden bewezen dat verdachte de minibike (Yamaha) en de crossmotor (Honda) onder zich heeft gehad. Gelet op de verklaring van [getuige 3], de moeder van verdachte, die wist dat de motoren niet zuiver waren, wist ook verdachte dat de motoren van diefstal afkomstig waren.
Ten aanzien van parketnummer 18/171910-16
De officier van justitie heeft op grond van de processen-verbaal van verbalisanten [slachtoffer 5], [slachtoffer 8], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging, ingenomen ter terechtzitting van 24 januari 2017
Ten aanzien van parketnummer 18/940033-16
Mr. Pieters heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet op de dood van [slachtoffer 1] had. De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling kan wel worden bewezen, met dien verstande dat verdachte van het bestanddeel ‘in vereniging’ dient te worden vrijgesproken.
Voorts heeft mr. Pieters betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is, nu er in wezen slechts sprake is van één getuige, te weten getuige [getuige 1]. Verdachte ontkent dat hij ter plaatse was. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat, mocht wel worden vastgesteld dat verdachte ter plaatse was, verdachte alsnog vrijgesproken dient te worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aldaar geen strafbaar feit heeft gepleegd. Volgens de verklaring van aangever [slachtoffer 2] heeft verdachte aangever [slachtoffer 2] slechts met de vlakke hand tegen buik en borst geslagen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat zowel verdachte als aangever [slachtoffer 2] zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging en dat verdachte niet verantwoordelijk is voor het mondletsel dat aangever [slachtoffer 2] heeft opgelopen.
Ten aanzien van parketnummer 18/185363-16
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft mr. Pieters betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden aangenomen dat verdachte wist dat de minibike gestolen was, enkel en alleen omdat hij wel wist dat die minibike niet van zijn moeder was. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde wegens onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van parketnummer 18/171910-16
Mr. Pieters heeft betoogd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van parketnummer 18/185363-16, onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het dossier, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de minibike van het merk Yamaha en de crossmotor van het merk Honda wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (telkens) een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het dossier bevat eveneens geen bewijs dat verdachte de minibike en de crossmotor heeft weggenomen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

Ten aanzien van parketnummer 18/940033-16, onder 1 ten laste gelegde

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 januari 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op de camerabeelden gezien dat ik meermalen iemand schopte.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2016, opgenomen op pagina 144 e.v. van het dossier met nummer 2016325749, zaaksgedeelte 20162666939 d.d. 16 november 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 17 september 2016 was ik in het centrum van Hoogeveen. [medeverdachte 1] kwam naar mij toe en haalde gelijk naar me uit. Ik viel op de grond. [medeverdachte 1] raakte me overal waar hij me raken kon. Ik hoor nu van u dat ik ook nog door iemand anders ben geraakt, terwijl ik op de grond lag.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2016, opgenomen op pagina 175 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik heb de camerabeelden bekeken. Op deze beelden is te zien dat omstreeks 04.57 uur aangever [slachtoffer 1] door een onbekend gebleven persoon (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) in zijn gezicht geslagen wordt waardoor aangever [slachtoffer 1] ten val komt. Op dat moment zit verdachte ongeveer 30 à 40 meter verderop op een stuk straatmeubilair. Nadat aangever [slachtoffer 1] naar de grond is geslagen staat verdachte op en loopt naar aangever [slachtoffer 1] toe. Er is te zien dat aangever [slachtoffer 1] opstaat en nog een keer naar de grond wordt gegooid door de man die hem de eerste keer ook vol op zijn hoofd slaat. Op het moment dat aangever [slachtoffer 1] wil opstaan, geeft deze zelfde onbekende man een trap in het gezicht van aangever [slachtoffer 1] waardoor hij nog een keer naar de grond gaat. Hierna probeert hij nog een keer op te staan en komt op zijn handen en knieën te zitten. Op dat moment komt verdachte op aangever [slachtoffer 1] af rennen en geeft met volle kracht een trap tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1]. Hij doet dit drie keer achter elkaar, waarna omstanders hem wegduwen. Op dat moment zit [slachtoffer 1] op zijn knieën, maar met zijn lichaam iets naar voren gebogen. Ik zie verdachte achter de omstanders langs lopen en met een aanloop nog eenmaal met volle kracht aangever [slachtoffer 1] vol in zijn gezicht schoppen. Door deze trap zie je aangever [slachtoffer 1] roerloos op de grond vallen, kennelijk bewusteloos. Als ik het trappen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] door verdachte moet omschrijven, kan ik stellen dat hij dit zonder enige vorm van inhouden en met volle kracht en aanloop doet. Dit terwijl het slachtoffer weerloos op zijn knieën op de grond zit en deze trappen niet eens aan had zien kunnen komen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 226 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
In de nacht van 16 op 17 september 2016 was ik in het centrum van Hoogeveen. [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1]) had ruzie met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik heb een keer iemand zien schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1], terwijl hij op zijn zij lag op straat. Ik zag dat het hoofd van [slachtoffer 1] met kracht en snelheid naar achter bewoog na de trap. Volgens mij hoorde ik na die trap een krakend geluid.
5. Een geschrift, te weten een medische verklaring aangaande [slachtoffer 1] opgesteld door
drs. H. Snijders, forensisch arts, d.d. 23 november 2016, opgenomen als bijlage bij voormeld dossier:
Er is bij betrokkene een groot aantal letsels geconstateerd. De letsels bestaan uit meerdere aangezichtsfracturen alsmede onderhuidse bloedsuitstortingen en een ontvelling.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken.
Op 17 september 2016 was er sprake van een handgemeen tussen aangever [slachtoffer 1] en medeverdachte De Weerd. Op enig moment loopt verdachte op [slachtoffer 1] af. [slachtoffer 1] ligt dan op de grond. Verdachte schopt [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit met kracht gebeurde.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier op de dood van aangever- aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het proces-verbaal van de verbalisant die de camerabeelden beschrijft en de verklaring van getuige [getuige 4] blijkt dat er meermalen met kracht door verdachte is geschopt tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1], waarna het slachtoffer blijft liggen. Deze bewijsmiddelen vinden steun in het objectief vastgestelde ernstige letsel bij aangever [slachtoffer 1]. De arts heeft meerdere breuken op verschillende plaatsen in het aangezicht van aangever geconstateerd.
De rechtbank stelt vast dat het met geschoeide voet meermalen, met kracht schoppen tegen het hoofd zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Het hoofd is een zeer kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam. Naar algemene ervaringsregels kan het meermalen met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Dit geldt te meer indien het geweld wordt voortgezet terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband beschouwd, moet de kans op het intreden van de dood als gevolg van de gedragingen van verdachte als aanmerkelijk worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde bestanddeel ‘in vereniging’. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte De Weerd. Het betroffen twee afzonderlijke, onafhankelijk van elkaar begane geweldsuitingen. Evenmin kan worden bewezen dat andere omstanders betrokken waren bij de geweldpleging.

Ten aanzien van parketnummer 18/940033-16, onder 2 ten laste gelegde

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 15 december 2015, opgenomen op pagina 242 e.v. van het dossier met nummer 2016325749, zaaksgedeelte 2015366694 d.d. 16 november 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik was in de nacht van 12 op 13 december 2015 aan het stappen te Hoogeveen. Ik was in de Grote Kerkstraat. Ik zag dat er een kleine jongen heel dicht bij mij stond. Ik zag nog een tweetal jongens om mij heen staan. De kleinste jongen probeerde mij steeds te slaan. De kleine jongen heeft mij meerdere keren geraakt op mijn buik en mijn borst. Een van deze jongens begon ook met slaan ten tijde dat de eerste jongen mij sloeg. Ik denk dat hij mij ongeveer 3 keer geslagen heeft. De jongen heeft mij geraakt op mijn linkerschouder. Ik voelde op dat moment wel pijn aan mijn schouder. Op een gegeven voelde ik hele heftige pijn aan mijn linker kaak. Ik zag toen nog wel dat de derde jongen zijn rechterarm terug aan het trekken was. De twee eerder genoemde jongens deelden op dat moment steeds klappen uit naar mij toe. Op een gegeven moment voelde ik een hele harde klap of trap. Ik voelde toen heftige pijn in mijn gezicht en in mijn mond. Het werd mij toen helemaal zwart voor de ogen. Ik voelde dat mijn mond vol bloed liep. Omdat ik de jongens die mij geslagen hebben niet van naam ken ben ik gaan zoeken op Facebook. Ik herken de jongens als zijnde [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte).
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 16 december 2015, opgenomen op pagina 268 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 9]:
Op 13 december 2015 was ik in de Grote Kerkstraat in Hoogeveen. Ik zag dat [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2]) op dat moment door 3 of 4 jongens geslagen werd. Ik zag dat een van de jongens die [slachtoffer 2] aan het slaan was, een kleine jongen was met wit blond haar in een kuifje. Plotseling zag ik dat [slachtoffer 2] een trap tegen zijn gezicht kreeg. De volgende ochtend heb ik samen met [slachtoffer 2] op facebook gekeken en herkende ik de kleine jongen met het witte kuifje, van wie ik had gezien dat hij [slachtoffer 2] had geslagen, en zag dat hij [verdachte] heet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 21 maart 2016, opgenomen op pagina 277 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1]:
In de nacht van 12 december 2015 op 13 december 2015 uur was ik met een paar vrienden uit in Hoogeveen. Ik zag een ruzie makende groep. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] langs liep en zich ermee bemoeide en zich ook richtte op [slachtoffer 2]. Op dat moment kwamen er nog meer mensen bij staan. Dit waren onder andere [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Ik zag dat [slachtoffer 2] een trap op zijn achterhoofd kreeg van [medeverdachte 2]. Ik zag dat [medeverdachte 2] met kracht een schop gaf. Even later heb ik de namen van de ruzie makende jongens aan de vriendin van [slachtoffer 2] doorgegeven. Dit waren [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [verdachte] zat bij mij op school.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw, de herkenning van verdachte (en zijn mededaders) door aangever, getuige [slachtoffer 9], en getuige [getuige 1] voldoende
betrouwbaar om als bewijs te gebruiken en overweegt hiertoe als volgt.
Op de avond van de vechtpartij en de mishandeling van aangever [slachtoffer 2] heeft getuige
[getuige 1] de namen van de hem bekende personen, doorgegeven aan de vriendin van aangever [slachtoffer 2]. Getuige [getuige 1] kende verdachte van school. Vervolgens zijn de namen door aangever [slachtoffer 2] opgezocht op Facebook waarbij hij verdachte en zijn medeverdachten heeft herkend. Naar het oordeel van de rechtbank geven de bovengenoemde omstandigheden waaronder de herkenningen van verdachte en zijn mededaders hebben plaatsgevonden, geen aanleiding om deze herkenningen niet betrouwbaar te achten en te bezigen voor het bewijs. Daarbij heeft de rechtbank overwegende betekenis gehecht aan de verklaring van getuige [getuige 1]. Getuige [getuige 1] was op het moment waarop het incident plaatsvond, ter plekke aanwezig, heeft het incident gezien en (her)kende de daders. Gelet op vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
Door de verdediging is betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, aangezien de verdachte, door te slaan met een vlakke hand, geen strafbaar feit heeft gepleegd.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte geweld heeft gebruikt. Hij heeft aangever [slachtoffer 2] geslagen. Door medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is tevens geweld gebruikt. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Ten aanzien van parketnummer 18/171910-16

De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 januari 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb tegen de politie alle woorden gebruikt die in de tenlastelegging staan vermeld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 20 augustus 2016, opgenomen op pagina 9 van het dossier met nummer PL0100-2016238239 d.d. 20 augustus 2016, inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer 5]:
Op 20 augustus 2016 was ik samen met collega [slachtoffer 8] op het adres [straatnaam] te Hoogeveen. Ik hoorde verdachte luid zeggen: “vieze blauwe flikkers”. Ik zag dat verdachte bij het roepen van vorenstaande in mijn richting keek. Ik stond op dat moment, samen met collega [slachtoffer 7], bij de voordeur van de woning. Ik ben gelijk naar verdachte gelopen en toen ik hem aansprak riep hij nogmaals “vieze blauwe flikkers”. Ik maakte hieruit op dat hij ook mij bedoelde en ik voelde mij in mijn goede naam en eer aangetast, gezien het feit dat hij dit riep op de openbare weg in het bijzijn van meerdere buurtbewoners. Ik hoorde verdachte nog wat roepen, iets met “kanker”. Het was duidelijk in mijn richting. Ik besloot samen met collega [slachtoffer 7] om verdachte aan te houden. Wij hebben verdachte vastgegrepen en ik heb hem gezegd dat hij was aangehouden. Verdachte verzette zich echter hevig en probeerde zich los te rukken. We hebben verdachte, wegens zijn verzet, naar de grond gebracht. Hij probeerde met alle macht los te komen. Tijdens deze worsteling hoorde ik de verdachte meerdere malen roepen: “vieze kankerlijers”.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 20 augustus 2016, opgenomen op pagina 14 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer 7]:
Op 20 augustus 2016 was ik samen met collega [slachtoffer 6] aan in de [straatnaam] te Hoogeveen. Ik hoorde verdachte zeggen: “vieze blauwe flikkers”. Ik zag dat hij in mijn richting keek. Ik sprak hem vervolgens aan. Ik hoorde dat verdachte zei: “vieze blauwe flikkers”. Ik zag dat hij daarbij in de richting van collega [slachtoffer 5] keek. Ik hoorde collega [slachtoffer 5] zeggen dat verdachte was aangehouden. Samen met collega [slachtoffer 5] heb ik verdachte naar de grond gebracht. Ik hoorde dat verdachte meerdere malen zei: “kankerlijers”. Ik zag dat verdachte daarbij in mijn richting keek. Ik voelde dat verdachte met zijn rechterarm zich probeerde los te trekken. Ik voelde dat verdachte zich bleef verzetten en op geen enkele manier meewerkte. Ik zag dat verdachte in mijn richting keek en vervolgens zei: “ik krijg jou ook nog wel rooie kankerlijer met je hazenlip”.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 20 augustus 2016, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer 6]:
Ik hoorde dat verdachte ons uitschold. Ik hoorde woorden als: “kankerlijer” en “vieze blauwe flikkers”. Ik zag vanuit mijn ooghoeken dat verdachte behoorlijk veel verzet pleegde tijdens zijn aanhouding. Ik hoorde verdachte ook tijdens zijn aanhouding continu “kankerlijers” roepen naar ons. Ik zag dat hij van alles probeerde om aan zijn aanhouding te ontkomen.

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18/940033-16:
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1, primair
hij op 17 september 2016, te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2, primair
hij op 13 december 2015, te Hoogeveen, openlijk, te weten op de openbare weg, de Grote Kerkstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het tegen het hoofd trappen en meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] slaan.
Ten aanzien van parketnummer 18/171910-16:
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 augustus 2016 te Hoogeveen opzettelijk ambtenaren, [slachtoffer 5], brigadier van politie, en [slachtoffer 6], hoofdagent van politie, en [slachtoffer 7], hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "vieze blauwe flikkers" en "kankerlijer" en "rooie kankerlijer met je hazenlip".
2.
hij op 20 augustus 2016 te Hoogeveen, zich met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 5], brigadier van politie, en [slachtoffer 7], hoofdagent van politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het aanhouden van verdachte, door te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin genoemde verbalisanten hem trachtten te bewegen, en door die verbalisanten met kracht te duwen, en door te proberen om zich met kracht te ontworstelen aan de greep van genoemde verbalisanten.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/940033-16:
1, primair: Poging doodslag.
2, primair: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van parketnummer 18/171910-16:
1: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
2: Wederspannigheid.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie, gedaan ter terechtzitting van 17 oktober 2017
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/940033-16, onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/185363-16, onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/171910-16, onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) en jeugddetentie voor de duur van 325 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met betrekking tot het onder parketnummer 18/940033-16 onder 1 ten laste gelegde vordert de officier van justitie dat verdachte volgens het jeugdstrafrecht wordt berecht.
Standpunt van de verdediging, ingenomen ter terechtzitting van 17 oktober 2017
Mr. Kortz heeft gepleit voor een jeugddetentie voor de duur gelijk aan het voorarrest. De rechtbank begrijpt dat de raadsman daarnaast heeft gepleit voor een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden, te weten toezicht door de jeugdreclassering, meewerken aan plaatsing in een open setting, meewerken aan behandeling, meewerken aan dagbesteding, een verbod op alcohol en drugs en meewerken aan controles op dat verbod.
Oordeel van de rechtbank
Adolescentenstrafrecht ten aanzien van parketnummer 18/940033-16, onder 1
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 18 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het adolescentenstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft in zijn rapport van 9 oktober 2017 (kenmerk KZ-1-3D416PH) geadviseerd verdachte gezien zijn niveau en functioneren te berechten volgens het sanctierecht voor jeugdigen, waarbij de Raad wel een strikte, duidelijke aanpak voorstaat, gezien de zelfbepalende houding van verdachte.
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben aangegeven toepassing van het sanctierecht voor jeugdigen op zijn plaats te vinden.
Uit het rapport van de Raad en de hieronder weergegeven rapportages komt naar voren dat verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en dat een pedagogische aanpak noodzakelijk is. Om deze redenen en mede gelet op het feit dat het door verdachte gepleegde strafbare feit net na het bereiken van de 18-jarige leeftijd van verdachte heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
Straftoemeting
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzittingen en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van mr. Kortz.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 17 september 2016 schuldig gemaakt aan poging doodslag door met geschoeide voet meermalen tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 1] te trappen. Verdachte heeft met dusdanig veel kracht getrapt dat bij het slachtoffer meerdere aangezichtsfracturen zijn ontstaan. Dat aangever dit voorval heeft overleefd, is niet te danken aan het handelen van verdachte. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat er geen enkele aanleiding was voor dergelijk buitensporig geweld. Verdachte kende slachtoffer [slachtoffer 1] niet en had ook niets te maken met de ruzie tussen het slachtoffer en medeverdachte De Weerd. Op het moment dat verdachte de eerste trap uitdeelde, lag slachtoffer [slachtoffer 1] al weerloos op de grond. Verdachte heeft aldus hoogst verwerpelijk gehandeld.
Tevens heeft verdachte zich op 13 december 2015 tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. Daarbij werd het gebruik van grof geweld door de groep als geheel niet geschuwd.
Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijk integriteit van beide slachtoffers geschonden. Dit zijn ernstige feiten waarbij het algemeen bekend is dat dergelijke feiten niet zelden leiden tot langdurige psychische schade bij de slachtoffers. Beide feiten vonden plaats in het uitgaansleven ten overstaan van vele omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van deze geweldsuitbarstingen. Dit soort gewelddadige feiten schokken de rechtsorde en versterken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van ambtenaren van de politie. Verdachte heeft weinig respect getoond voor het gezag van de politie. Vervolgens heeft verdachte zich met geweld verzet bij zijn aanhouding. Hij heeft daarmee de uitoefening van de taak van de politieambtenaren ernstig bemoeilijkt.
Met name de twee geweldsmisdrijven betreffen ernstige strafbare feiten waarvoor de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden acht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Oplegging maatregel
De rechtbank stelt het volgende vast.
Nadat verdachte was aangehouden in verband met de verdenking van poging doodslag van slachtoffer [slachtoffer 1], is de voorlopige hechtenis van verdachte op 23 november 2016 geschorst, onder meer onder de voorwaarden dat hij moest verblijven bij zorginstelling Vitez te Weiteveen en dat hij een enkelband moest dragen. Tijdens de terechtzitting van 24 januari 2017 heeft verdachte aangegeven dat hij zich niet vindt passen binnen de woonpopulatie van mensen met beperkingen. Aangezien het verblijf bij Vitez tevens werd geadviseerd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf, gaf de rechtbank op de terechtzitting van 24 januari 2017 opdracht aan de reclassering om onderzoek te doen naar alternatieve plaatsingsmogelijkheden. Na deze terechtzitting toonde verdachte zich ongemotiveerd, met als resultaat dat zijn verlof door Vitez werd ingetrokken. Op 28 januari 2017 knipte hij zijn enkelband door en vertrok met onbekende bestemming voor de duur van twee weken. Wegens het overtreden van de voorwaarden werd de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. Vitez liet weten dat verdachte niet meer welkom was. De mogelijkheid van plaatsing binnen Nieuwe Start te Emmen werd met verdachte besproken. Verdachte toonde hiervoor geen motivatie. Zijn ouders gaven aan dat zij een beschermde woonvorm niet passend vonden voor hun zoon en dat hij in de gelegenheid moest worden gesteld om bij zijn moeder te komen wonen. Op 7 maart 2017 bepaalde de rechtbank dat nader onderzoek naar de persoon van verdachte noodzakelijk was. Een psychiater diende benoemd te worden, om te onderzoeken of een (voorwaardelijke) PIJ een passende maatregel was. Hieraan heeft verdachte geweigerd medewerking te verlenen. Tevens diende de psycholoog, die reeds een onderzoek had verricht en rapportage had uitgebracht, een aanvullende rapportage te maken. Verdachte heeft aan beide onderzoeken niet meegewerkt. Op 18 mei 2017 sloot de rechtbank het onderzoek. Bij vonnis van 24 mei 2017 werd het onderzoek heropend en beval de rechtbank dat verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het Forca Teylingereind. Verdachte heeft daar niet aan het onderzoek meegewerkt. Ook de ouders van verdachte hebben geen medewerking verleend aan het multidisciplinaire onderzoek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport d.d. 12 december 2016, opgemaakt door H.K. Meijer, GZ-psycholoog. In dit rapport stelt de psycholoog dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking grens moeilijk lerend, een gedragsstoornis die kan uitgroeien naar een persoonlijkheidsstoornis in combinatie met een situatieve intoxicatie. Ten tijde van de ten laste gelegde zaak d.d. 17 september 2016 was sprake van de genoemde gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis. Dit geldt eveneens voor de ten laste gelegde openlijke geweldpleging van 13 december 2015, indien bewezen geacht. De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde(n) verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Over de toerekeningsvatbaarheid is te vermelden dat ten tijde van de door verdachte bekende tenlastelegging, de zaak d.d. 17 september 2016, verdachte handelde vanuit de genoemde gedragsstoornis met antisociale trekken, de verstandelijke beperking waardoor integratief denken moeilijk is, zeker bij het overvloedig misbruik van alcohol met cocaïne. Verdachte was zich ten tijde van deze tenlastelegging nauwelijks bewust van het ontoelaatbare karakter van zijn gedrag. Deswege wordt geadviseerd verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Uit het klinisch multidisciplinaire onderzoek Pro Justitia (Forca Teylingereind) d.d.
17 augustus 2017 volgt dat er aanwijzingen zijn voor een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken, gekenmerkt door een langdurig patroon van (toenemende) oppositionele, agressieve en antisociale gedragingen, te classificeren als een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. In meer algemene termen kan dit als een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling worden omschreven. Gezien het feit dat sprake is van een zich vanaf de kindertijd ontwikkelende stoornis was hier evenzo sprake van ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde - indien bewezen -. Uit de risicotaxatie wordt duidelijk dat de sociaal-contextuele factoren ongunstig zijn. Geconcludeerd kan worden dat verdachte moeilijk pedagogisch te bereiken lijkt en dat hij zelfbepalend gedrag laat zien.
Uit het rapport van de Raad d.d. 9 oktober 2017 volgt dat, gelet op de ernst van de persoonlijke problematiek, het gebrek aan motivatie en medewerking voor behandeling en ongevoeligheid voor externe druk in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf, de Raad het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel en reclasseringstoezicht onvoldoende effectief en passend acht, om verdachte te bieden wat hij nodig heeft in zijn ontwikkelproces en om het recidiverisico terug te brengen. Vanwege de ernst van de delicten, het feit dat sprake is van psychopathie waar behandeling voor nodig is en aangezien er sprake was van een verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het ten laste gelegde, adviseert de Raad het opleggen van een PIJ-maatregel. Bescherming binnen een gesloten setting, waar ritme, structuur en rust geboden wordt, is naar de mening van de Raad pedagogisch het meest wenselijk en passend. Terugkeer naar zijn thuisomgeving brengt reële risico’s met zich mee voor zowel verdachte als voor de maatschappij. Verdachte zal bij terugkeer in zijn thuisomgeving geen passende en toereikende hulp ontvangen. Daarnaast is daar geen toekomst- en ontwikkelingsperspectief voor hem en zal hij worden blootgesteld aan antisociale invloeden en verleidingen.
Blijkens het rapport van de jeugdreclassering d.d. 12 oktober 2017 acht de jeugdreclassering het recidiverisico hoog. Begeleidingsmogelijkheden in vrijwilligheid, al dan niet gesteund door een verplichtend karakter middels voorwaarden, worden niet gezien. Verdachte heeft op geen enkel moment na het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis in februari 2017, enige blijk gegeven van het kunnen aangaan van een samenwerking waarbij hij zelf verantwoordelijk is voor het verloop ervan. Verdachte zijn functioneren, zijn zelfbepalende gedrag, het gebrek aan probleembesef, een onvoldoende steunend netwerk en het ontbreken van dagbesteding, maken dat verdachte zijn toekomstperspectief zorgelijk te noemen is. Doordat verdachte hardnekkig volhardt in zijn niet coöperatieve houding, is duidelijk geworden dat verdachte alleen in een gestructureerde, afgebakende omgeving tot een gedragsverandering kan komen. Alleen dan zal het recidiverisico verminderd kunnen worden. De enige mogelijkheid daarvoor is gelegen in het opleggen van een PIJ-maatregel.
De rechtbank overweegt dat zij de zorgen van de Raad en de jeugdreclassering omtrent verdachte deelt. De conclusies van de rapporten van de Raad en de jeugdreclassering wijzen eenduidig op een noodzakelijke keuze voor oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gelet op verdachtes persoonlijke problematiek en de hoge kans op herhaling. De rechtbank neemt de conclusies van de Raad en de jeugdreclassering op de door hen genoemde gronden over en maakt hun oordeel tot het hare.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten poging tot doodslag en openlijke geweldpleging misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Gelet op de hiervoor vermelde rapporten van GZ-psycholoog Meijer en van het multidisciplinair onderzoek van Forca Teylingereind is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Gezien het hoge recidivegevaar dat aanwezig is, vereist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de PIJ-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte nu door de Raad en de jeugdreclassering ambulante behandeling onvoldoende toereikend wordt geacht.
Gebleken is dat vanuit de thuissituatie onvoldoende sturing en begrenzing aan verdachte kan worden gegeven, terwijl thans kan worden vastgesteld dat verdachte onvoldoende heeft geprofiteerd van de eerder ingezette hulpverlening, waarbij voorts heeft te gelden dat verdachte, na zijn vertrek uit Vitez, heeft volhard in zijn weigering medewerking te verlenen aan onderzoeken. Gelet op de door de deskundigen geuite zorgen omtrent de ontwikkeling van verdachte en de aard en de ernst van voormelde strafbare feiten acht de rechtbank het opleggen van de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Benadeelde partij ten aanzien van parketnummer 18/940033-16 onder 2 ten laste gelegde
De heer [slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie, ingenomen ter terechtzitting van 24 januari 2017
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat een gedeelte van de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen, bestaande uit € 2.000,-- immateriële schadevergoeding en € 3.396,54 materiële schadevergoeding, waarvan € 3.000,-- bij wijze van voorschot, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd tot 1/3 van dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging, ingenomen ter terechtzitting van 24 januari 2017
Mr. Pieters heeft zich op het standpunt gesteld, dat de gehele vordering afgewezen dient te worden, wegens de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd, dat het mondletsel niet aan verdachte kan worden toegeschreven. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangegeven dat toekomstige schade niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen tot een bedrag van
€ 7000,- schade heeft geleden, bestaande uit € 5000,- aan materiële schade en € 2000,-- aan immateriële schade. De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank zal bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een van de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Voor wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank stelt de vervangende hechtenis vast op één dag.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten zwarte Nike schoenen, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77c, 77g, , 77i, 77s, 77gg, 141, 180, 266, 267, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/185363-16 onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/940033-16 onder 1 primair en 2 primair en het onder parketnummer 18/171910-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 325 dagen.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.

Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7000,-- (zegge: zevenduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2015, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 7000,-- (zegge: zevenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 5000,-- aan materiële schade en € 2000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven zwarte Nike schoenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R. Depping en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. W. Braaksma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2017.