ECLI:NL:RBNNE:2017:4102

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
18/830234-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in AZC

Op 30 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981, die beschuldigd werd van brandstichting in een woning van het AZC te Stadskanaal. De verdachte heeft op 22 juni 2017 opzettelijk brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met brandbare materialen in de woning, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. Tijdens de zitting op 16 oktober 2017 heeft de verdachte bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk brand stichten, met gemeen gevaar voor goederen als gevolg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 262 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omstandigheden waaronder de brandstichting heeft plaatsgevonden, waaronder de wanhoopsdaad van de verdachte, van invloed zijn geweest op de strafmaat. De benadeelde partij, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard omdat er onvoldoende bewijs was voor de hoogte van de schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen en bepaald dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830234-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 oktober 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te [pleegplaats] , gemeente Stadskanaal,
in het AZC gelegen aldaar aan de [straatnaam] , opzettelijk
brand heeft gesticht in een woning deel uitmakende van het AZC,
door (op meer plaatsen) open vuur in aanraking te brengen met de zich in de
woning bevindende toiletrollen en/of een of meer gordijnen en/of de trap en/of
een tapijt en/of kozijnen van een of meer ramen en/of een bank,
althans met een brandbare stof
ten gevolge waarvan ondermeer gordijnen en/of een bank en/of een tapijt,
althans zich in die woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een naast deze woning gelegen woning in elk
geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, nu verdachte heeft bekend brand in de door hem bewoonde woning te hebben gesticht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 oktober 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 23 juni 2017, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017162948 d.d. 27 juni 2017, inhoudende de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 23 juni 2017, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige];
4. een schriftelijk stuk, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van brandonderzoek, d.d. 6 augustus 2017, inhoudende de bevindingen van de verbalisant [verbalisant] ;
5. de eigen waarneming van de rechtbank inhoudende dat op foto's 7, 9, 10 en 11 behorende bij voornoemd proces-verbaal van brandonderzoek te zien is dat kozijnen van ramen en een tapijt met vuur in aanraking zijn geweest.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2017 te [pleegplaats] , gemeente Stadskanaal, in het AZC gelegen aldaar aan de [straatnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht in een woning deel uitmakende van het AZC,
door op meer plaatsen open vuur in aanraking te brengen met de zich in de woning bevindende toiletrollen en gordijnen en een tapijt en kozijnen van ramen en een bank,
ten gevolge waarvan onder meer gordijnen en een bank en een tapijt gedeeltelijk zijn verbrand en ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor een naast deze woning gelegen woning te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 262 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat een onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de duur van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd niet moet overtreffen, aangezien de eerdere detentie een grote impact op verdachte en zijn gezin heeft gehad. Voorts heeft de raadsman de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd, te weten van 100 dagen, bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Hij heeft op diverse plaatsen in de door hem en zijn gezin bewoonde woning brand gesticht, met als doel om zichzelf van het leven te beroven. Verdachte had kort tevoren te horen gekregen dat hij en zijn gezin niet in Nederland zouden mogen blijven en hij hoopte dat zijn gezin door deze actie een grotere kans zou hebben om alsnog in Nederland te mogen blijven. Door het adequaat optreden van medewerkers van het COA zijn de gevolgen beperkt gebleven. Wel is schade aan de woning toegebracht en zal het handelen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij medebewoners van het AZC teweeg hebben gebracht.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
In het rapport van psycholoog R.A. Sterk d.d. 11 oktober 2017 wordt beschreven dat bij verdachte sprake is van enige stemmingsproblemen als gevolg van de uitzettingsprocedure waarin hij zit, maar dat dit niet zover gaat dat sprake is van een depressieve stoornis. Nu bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is geconstateerd, is evenmin sprake van een vermindering van de toerekenbaarheid en wordt ook geen behandeladvies gegeven. In het reclasseringsrapport d.d. 13 oktober 2017 staat voorts beschreven dat sprake was van een wanhoopsdaad en dat geen sprake was van een intentionele criminele daad. De kans op herhaling is moeilijk in te schatten, aangezien deze vermoedelijk afhankelijk is van het uiteindelijke besluit van de IND, het welzijn van de moeder van verdachte, maar ook van zijn eigen copingsvaardigheden. Er is zorg nodig voor het gezin, maar deze is voldoende beschikbaar. De reclassering ziet daarom onvoldoende noodzaak voor risicomanagement en gedragsbeïnvloeding in het forensische kader. De oplegging van een gevangenisstraf zal nadelige gevolgen hebben voor de kinderen van verdachte en een werkstraf wordt niet uitvoerbaar geacht, gezien de verblijfsstatus van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit de oplegging van een -deels voorwaardelijke- gevangenisstraf rechtvaardigt. Alles afwegende acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, de oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, passend en geboden. De rechtbank zal derhalve een gevangenisstraf opleggen van 262 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

Benadeelde partij

Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), vertegenwoordigd door [medewerker] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.416,60 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, nu slechts een offerte met daarin een kostenraming is overgelegd en niet is komen vast te staan wat de daadwerkelijke kosten zijn geweest.
De rechtbank overweegt het volgende. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen, nu slechts een offerte is overgelegd waarin een kostenraming is opgenomen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 262 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de benadeelde partij Centraal Orgaan opvang Asielzoekers in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en
mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2017.