ECLI:NL:RBNNE:2017:4047

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
18/830023-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met verzekeringsfraude als doel

Op 23 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting met het oogmerk om zich of een ander ten nadele van de verzekeraar wederrechtelijk te bevoordelen. De verdachte, geboren in 1990, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. J.S. Özsaran, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. T.H. Pitstra. De zaak kwam voort uit een brand die op 14 juli 2014 in de woning van de verdachte plaatsvond, na de ontdekking van een hennepkwekerij in de schuur van het pand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn medeverdachte een plan had opgezet om de woning in brand te steken om zo verzekeringsgelden te innen. Dit werd ondersteund door verschillende getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting en de valse aangiftes bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand op, evenals een taakstraf van 80 uren, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830023-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 oktober 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Özsaran, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 26 juni 2014 tot en met 14 juli 2014, te
[pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar,
wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft gesticht in enig tegen brandgevaar
verzekerd goed, te weten in een woning gelegen aan de [straatnaam] ;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2014 tot en met 26 januari 2015 te
[pleegplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar,
wederrechtelijk te bevoordelen, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, brand heeft gesticht in/aan zijn woning aan de [straatnaam] te
[pleegplaats] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2014 tot en met 12 juli 2014, in de
gemeente Oldambt, meermalen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was
gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte - op 2 juli 2014 ten overstaan van [verbalisant 3] , hoofdagent van politie opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van bedreiging en/of - op 12 juli 2014 ten overstaan van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten van politie opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van vernieling.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de verklaring die verdachte op 16 februari 2015 heeft afgelegd. De handelingen die verdachte heeft verricht zijn onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen. Het plan tot brandstichting is afkomstig van de ouders van verdachte en zijn moeder is degene geweest die de brand heeft gesticht. Verdachte heeft weliswaar bekend te hebben deelgenomen aan het uitwerken van het plan om de brand te stichten en heeft ook de valse aangiftes gedaan, de benzine gehaald en verdere voorbereidingen getroffen zoals het openbreken van de achterdeur, maar hij is door medeverdachte overgehaald deze handelingen te verrichten. De raadsvrouw heeft gesteld dat hier hoogstens sprake is van medeplichtigheid. De officier van justitie heeft deze variant evenwel niet ten laste gelegd.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben ieder voor zich wisselende en daarnaast tegenstrijdige verklaringen afgelegd, met name over de manier waarop de brand is aangestoken en de locatie van de brandhaard. De rechtbank neemt de verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de verhoren op 27 januari 2015, als uitgangspunt voor de bewezenverklaring. In het licht van de andere bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal brandstichting woonboerderij d.d. 4 augustus 2014, waaruit blijkt dat er na de brand sporen van vluchtige stoffen zijn aangetroffen in de nabijheid van het CV-hok, acht de rechtbank deze verklaring betrouwbaar.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandstichting woonboerderij d.d. 4 augustus 2014 met nummer 01-2014076661 van de Unit Forensische opsporing opgenomen als bijlage A in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015003856 d.d. 4 maart 2015, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 14 juli 2014 werd op de plaats van de brand (de rechtbank begrijpt: [straatnaam] te [pleegplaats] ) geen technische oorzaak aangetroffen welke de brand veroorzaakt zou kunnen hebben. Rechts achter in de boerderij, nabij de schuifpui en het zogenaamde CV-hok werd op de vloer (brandresten) door de brandhond een indicatie voor de aanwezigheid van vluchtige stoffen aangetroffen. Op deze locatie werd een door de hitte inwerking gesmolten onderzijde van een witte jerrycan gelijkend voorwerp aangetroffen. Gezien de toedracht is er waarschijnlijk sprake van opzettelijke brandstichting.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 januari 2015, opgenomen op pagina 278 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
Kort na het oprollen van de kwekerij [1] kwamen [verdachte] zijn ouders (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] en [naam] ) bij ons en toen kwamen ze met het plan van de brand. Ik wilde daar verder niks mee te maken hebben, maar de plannen werden verder ontwikkeld door [verdachte] en zijn ouders. Er werden sms’jes gestuurd naar [verdachte] zijn telefoon en er werd een ruit ingegooid. Op 14 juli 2014 ben ik om 07.45 uur weggereden, en [verdachte] en zijn moeder bleven in de woning. Ik wist dat de woning in de brand zou gaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juli 2014, opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie verklaar het volgende:
Voor mij verscheen op 2 juli 2014 in de gemeente Oldambt een persoon die opgaf te zijn [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]. Hij deed aangifte van bedreiging op 29 juni 2014. [verdachte] verklaarde: Ik kreeg wederom een sms van [naam] waarin stond: “Als jij over mij gaat lullen bij de politie geloof me dat ik jou kapot ga slaan en dat terring huis in brand steek”.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juli 2014, opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten van politie, verklaren het volgende: Op 12 juli 2014 deed in de gemeente Oldambt, een persoon die opgaf te zijn: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1990, geboren te [geboorteplaats], aangifte van vernieling.
[verdachte] verklaarde: Ik doe aangifte van vernieling van een raam.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2014 opgenomen op pag. 70 van voornoemd dossier inhoudende de relatering van verbalisant:
Door [verdachte] en [getuige] was een inboedelverzekering afgesloten met een waarde van
€ 68.965, -. en een opstal verzekering voor perceel [straatnaam] te [pleegplaats] voor een bedrag van € 585.750, -
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 januari 2015, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Toen de hennepkwekerij er uit was gehaald, hebben mijn moeder, mijn stiefvader (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] en [naam] ) en ik de verzekeringspapieren bekeken en zagen dat de woning voor een groot bedrag was verzekerd. Hierop hebben wij besloten om het (de rechtbank begrijpt: het stichten van de brand) maar te doen om het verzekeringsgeld te innen. Ik heb benzine gehaald in twee geel/witte jerrycans. Ik heb voor de brand de achterdeur opengebroken. Ik wilde de indruk wekken dat er was ingebroken. Ik ben de woning binnen gegaan met mijn moeder en we hebben alles besproeid met benzine beneden in de grote hal, bij de verwarmingsketel. Wij hebben de wc rol in brand gestoken en deze brandend naar binnen gegooid.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
27 januari 2015, opgenomen op pagina 240 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
De aangifte van bedreiging klopt niet, die is in scène gezet. Er werd besproken dat er bedreigende sms berichten verzonden zouden gaan worden dat mijn huis in brand zou worden gestoken. Ik had de bedoeling om het echt te laten lijken. Ik heb zelf de ruit van de woning ingegooid. Ik had daarmee de bedoeling om de brandstichting daarna aannemelijk te maken. Ook dit hebben mijn ouders en ik besproken met elkaar.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Nadat bij verdachte op 25 juni 2014 de in de schuur van het pand aan de [straatnaam] te [pleegplaats] aanwezige hennepkwekerij is opgerold, heeft medeverdachte het plan opgevat om het desbetreffende pand in brand te steken om zo de verzekeringsgelden te kunnen innen. Verdachte was vanaf het begin betrokken bij het plan om brand te stichten en heeft vanaf het begin deelgenomen aan de besprekingen om het plan vorm te geven. Zijn actieve betrokkenheid volgt uit de verklaring van [getuige] en uit zijn eigen verklaringen waaruit meermalen blijkt van eigen initiatieven. Met als doel aannemelijk te maken dat de brand door anderen zou zijn gesticht, werd door verdachte in de periode voor de brand een ruit ingegooid van de woning en werden door medeverdachte dreig-sms’jes gestuurd naar verdachte. Verdachte heeft valse aangiftes gedaan van deze vernieling en deze bedreiging. Er werd door verdachte benzine aangeschaft om het pand mee te besprenkelen en daarmee de brand te bespoedigen. Ook werd door verdachte de achterdeur van het pand opengebroken waarmee verdachte de indruk wilde wekken dat er was ingebroken en dat er vervolgens brand was gesticht. Op 14 juli 2014 werd door verdachte en medeverdachte een wc rol in brand gestoken die brandend in het pand werd geworpen nadat verdachte en medeverdachte in het pand benzine hadden gesprenkeld. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 26 juni 2014 tot en met 14 juli 2014 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft gesticht in enig tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten in een woning gelegen aan de [straatnaam] ;
2.
hij in de periode van 2 juli 2014 tot en met 12 juli 2014 in de gemeente Oldambt meermalen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte op 2 juli 2014 ten overstaan van [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van bedreiging en op 12 juli 2014 ten overstaan van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten van politie, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van vernieling.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brandstichten.
2. Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 80 uur, bij niet voldoen te vervangen door 40 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het dossier, de opgemaakte rapporten en uit datgene wat ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat verdachte lange tijd onder druk heeft gestaan van zijn ouders. Ook nu hij sinds de aanhouding geen contact meer heeft met zijn ouders, is hij nog steeds bang voor hen. Verdachte heeft inmiddels zijn leven aardig op de rit. Hij heeft werk als vrachtwagenchauffeur en woont samen met zijn partner. De gebeurtenissen hebben een behoorlijke financiële impact gehad op verdachte. De hypotheekschuld is er nog en die komt geheel voor rekening van verdachte. Verdachte is onder bewind gesteld en werkt aan schuldsanering. Mede gelet op de richtlijnen met betrekking tot feit 2 en het feit dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, heeft de raadsvrouw verzocht een taakstraf op te leggen van 20 uur. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten mocht komen, heeft de raadsvrouw verzocht de eis van de officier van justitie te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met medeverdachte een brand gesticht in zijn woning met het oogmerk verzekeringsgelden te innen. Er is sprake geweest van een doelbewust plan, waarbij verdachte alleen oog heeft gehad voor het geldelijk gewin dat hij en zijn moeder beoogden te behalen door het stichten van de brand.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 8 september 2016 blijkt dat bij verdachte sprake was van een grote afhankelijkheid van zijn ouders. Het feit dat hij erg beïnvloedbaar was en niet goed in staat was om tot zelfstandige keuzes te komen heeft er toe geleid dat hij samen met zijn moeder onderhavig delict gepleegd heeft. De verantwoordelijkheid voor deze strafbare handelingen legde verdachte aanvankelijk geheel bij zijn ouders, inmiddels begrijpt hij echter dat hij zijn eigen verantwoordelijkheid ontlopen heeft door zich zo afhankelijk op te stellen. De reclassering acht het recidiverisico laag, nu verdachte het contact met zijn ouders heeft verbroken. De leefsituatie van verdachte heeft zich gestabiliseerd, nu verdachte werk heeft, er bewindvoering is ingesteld en verdachte samen met zijn partner huisvesting heeft gevonden. De reclassering adviseert een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft na de inverzekeringstelling op 26 januari 2015 lang op zich laten wachten. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met ruim acht maanden. Deze overschrijding zal worden verdisconteerd in de strafmaat, door de door de rechtbank als passend aan te merken taakstraf (van 120 uren) met 40 uren te verminderen.
Alles overwegende acht de rechtbank de straf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 188 en 328 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van een maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 uren zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A.L. Goederee en
mr. A.W. Wassink, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2017.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van relaas d.d. 26 juni 2014, pagina 12 van voornoemd dossier: Op 25 juni 2014 was in de schuur achter de woning van [verdachte] en [getuige] door de politie een hennepkwekerij aangetroffen.