ECLI:NL:RBNNE:2017:4046

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
18/830025-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met het oogmerk om zich of een ander ten nadele van de verzekeraar wederrechtelijk te bevoordelen

Op 23 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van brandstichting met het oogmerk om zich of een ander ten nadele van de verzekeraar wederrechtelijk te bevoordelen. De verdachte, geboren in 1966, werd bijgestaan door haar advocaat mr. F.B. Flooren, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De zaak kwam voort uit een brand die op 14 juli 2014 was gesticht in een woning te [pleegplaats], waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting, ondanks haar verweer dat zij niet betrokken was bij het plan en geen aandeel had in de brand. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de medeverdachte en andere getuigen, alsook op forensisch bewijs dat op de plaats delict was aangetroffen.

De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 80 uren opgelegd, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis zou worden toegepast. De rechtbank hield rekening met de psychische druk waaronder de verdachte verkeerde en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De verdachte werd ook verplicht om mee te werken aan reclasseringstoezicht en schuldhulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830025-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 oktober 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.B. Flooren, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 26 juni 2014 tot en met 14 juli 2014, te
[pleegplaats] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar,
wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft gesticht in enig tegen brandgevaar
verzekerd goed, te weten in een woning gelegen aan de [straatnaam] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij het maken van het plan en geen aandeel heeft gehad in de brandstichting. Deze verklaring moet als juist worden beschouwd. De bij de politie afgelegde - wisselende - verklaringen moeten buiten beschouwing blijven, nu verdachte in de periode rond de aanhouding en tijdens het verblijf in de PI erg in de war was.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben ieder voor zich wisselende en daarnaast tegenstrijdige verklaringen afgelegd, met name over de manier waarop de brand is aangestoken en de locatie van de brandhaard. De rechtbank neemt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , afgelegd tijdens het verhoor op 27 januari 2015, als uitgangspunt voor de bewezenverklaring. In het licht van de andere bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal brandstichting woonboerderij d.d. 4 augustus 2014 waaruit blijkt dat er na de brand sporen van vluchtige stoffen zijn aangetroffen in de nabijheid van het CV-hok, acht de rechtbank deze verklaring betrouwbaar. De rechtbank ziet verder geen aanleiding verdachte niet te houden aan haar verklaringen, afgelegd tijdens het verhoor d.d.
29 januari 2015 en bij de rechter-commissaris d.d. 30 januari 2015, voor zover deze overeenkomen met de door medeverdachte [medeverdachte] op 27 januari 2015 afgelegde verklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandstichting woonboerderij d.d. 4 augustus 2014 met nummer 01-2014076661 van de Unit Forensische opsporing opgenomen als bijlage A in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015003856 d.d. 4 maart 2015, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 14 juli 2014 werd op de plaats van de brand (de rechtbank begrijpt: [straatnaam] te [pleegplaats] ) geen technische oorzaak aangetroffen welke de brand veroorzaakt zou kunnen hebben. Rechts achter in de boerderij, nabij de schuifpui en het zogenaamde CV-hok werd op de vloer (brandresten) door de brandhond een indicatie voor de aanwezigheid van vluchtige stoffen aangetroffen. Op deze locatie werd een door de hitte inwerking gesmolten onderzijde van een witte jerrycan gelijkend voorwerp aangetroffen. Gezien de toedracht is er waarschijnlijk sprake van opzettelijke brandstichting.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
27 januari 2015, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Toen de hennepkwekerij er uit was gehaald [1] , hebben mijn moeder, mijn stiefvader (de rechtbank begrijpt: [verdachte] en [naam] ) en ik de verzekeringspapieren bekeken en zagen dat de woning voor een groot bedrag was verzekerd. Hierop hebben wij besloten om het (de rechtbank begrijpt: het stichten van de brand) maar te doen om het verzekeringsgeld te innen. Ik heb benzine gehaald in twee geel/witte jerrycans. Ik heb voor de brand de achterdeur opengebroken. Ik wilde de indruk wekken dat er was ingebroken. Ik ben de woning binnen gegaan met mijn moeder en we hebben alles besproeid met benzine beneden in de grote hal, bij de verwarmingsketel. Wij hebben de wc rol in brand gestoken en deze brandend naar binnen gegooid.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
27 januari 2015, opgenomen op pagina 278 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
Kort na het oprollen van de kwekerij kwamen [medeverdachte] zijn ouders ( de rechtbank begrijpt:
[verdachte] en [naam] ) bij ons en toen kwamen ze met het plan van de brand. Er werden sms’jes gestuurd naar [medeverdachte] zijn telefoon en er werd een ruit ingegooid. Op 14 juli 2014 ben ik om 07.45 uur weggereden, en [medeverdachte] en zijn moeder bleven in de woning. Ik wist dat de woning in de brand zou gaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juli 2014, opgenomen op pagina 200 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie verklaar het volgende:
Voor mij verscheen op 2 juli 2014 in de gemeente Oldambt een persoon die opgaf te zijn [medeverdachte] , geboren [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] . Hij deed aangifte van bedreiging op 29 juni 2014. [medeverdachte] verklaarde: Ik kreeg wederom een sms van [naam] waarin stond: “Als jij over mij gaat lullen bij de politie geloof me dat ik jou kapot ga slaan en dat terring huis in brand steek.”
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen historische gegevens onderzoek VALMET van Politie Noord-Nederland d.d. 15 januari 2015, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 29 juni, de dag van de dreig sms’jes heeft [medeverdachte] om 13:50 uur nog een gesprek met het nummer van zijn moeder. Vervolgens alleen data verkeer en om 15:39 uur komt het eerste sms’je binnen van [nummer] . Het toestel van [medeverdachte] bevindt zich dan nog maar net in Zuidhorn. Het laatste sms’je is om 16:40 uur. Gedurende de sms’jes bevindt het nummer [nummer] zich in het toestel [nummer] . Gedurende de dreig-sms’jes (15:39 tot en met 16:30 uur) worden masten in Zeist aangestraald aan de Antonlaan en de Laan van Vollenhove. De woning van de familie [naam] ( [medeverdachte] ) ligt vrijwel midden tussen deze twee mastlocaties. Om 17.29 uur verdwijnen het nummer en het toestel uit het netwerk en zijn tot op heden niet weer in het netwerk actief geweest.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juli 2014, opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende relatering van verbalisanten:
Wij verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hoofdagenten van politie, verklaren het volgende: Op 12 juli 2014 deed in de gemeente Oldambt, een persoon die opgaf te zijn: [medeverdachte] geboren op [geboortedatum] 1990, geboren te [geboorteplaats] , aangifte van vernieling.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces- verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2014 opgenomen op pag. 70 van voornoemd dossier inhoudende de relatering van verbalisant:
Door [medeverdachte] en [getuige] was een inboedelverzekering afgesloten met een waarde van
€ 68.965, -. en een opstal verzekering voor perceel [straatnaam] te [pleegplaats] voor een bedrag van € 585.750, -
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
29 januari 2015, opgenomen op pagina 307 e.v. van voornoemd dossier inhoudende de verklaring van verdachte:
Toen ontstond het plan om de woning in brand te steken. Door de brand zou er misschien nog wat geld vrijkomen en hopelijk wat van de problemen oplossen. Uiteindelijk zei ik dat het huis in de brand moest. Ik vertelde dat dit de enige oplossing was en toen ik wist dat ze verzekerd waren ondersteunde dit mijn plan voor de brand. In de periode tussen het ontmantelen van de hennepkwekerij en de brand in de woning is door ons de brand besproken. De zondag voor de brand heb ik de laatste dingen doorgesproken met [medeverdachte] en [getuige] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
29 januari 2015, opgenomen op pagina 311 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
De dreig sms’jes heb ik naar [medeverdachte] gestuurd. Het was bedoeld om het verhaal van bedreiging door anderen aan het adres van [medeverdachte] te ondersteunen. Ik heb na het versturen van de sms’jes de telefoon weggegooid in [geboorteplaats] .
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte in verzekeringstelling en in bewaringstelling d.d. 30 januari 2015, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Ik heb de boerderij in brand gestoken omdat [medeverdachte] gevaar liep en zodat ik schulden kon aflossen.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Nadat bij de medeverdachte op 25 juni 2014 de in de schuur van het pand aan de [straatnaam] te [pleegplaats] aanwezige hennepkwekerij is opgerold, heeft verdachte het plan opgevat om het desbetreffende pand in brand te steken om zo de verzekeringsgelden te kunnen innen. Dit plan is door verdachte besproken en uitgedacht samen met de medeverdachte. Met als doel aannemelijk te maken dat de brand door anderen zou zijn gesticht, werden in de periode vóór de brand valse aangiftes gedaan van vernieling en bedreiging door de medeverdachte en heeft verdachte dreig-sms’jes aan de medeverdachte verstuurd. Er werd benzine aangeschaft door de medeverdachte om het pand mee te besprenkelen en daarmee de brand te bespoedigen. Ook werd de achterdeur van het pand opengebroken opdat de indruk gewekt zou worden dat er was ingebroken en dat er vervolgens brand was gesticht. Op 14 juli 2014 werd door verdachte en de medeverdachte een wc rol in brand gestoken die brandend in het pand werd geworpen nadat verdachte en de medeverdachte in het pand benzine hadden gesprenkeld. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 26 juni 2014 tot en met 14 juli 2014 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft gesticht in enig tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten in een woning gelegen aan de [straatnaam] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brandstichten.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de laatste jaren onder grote psychische druk heeft geleefd. Toen haar tweede zoon (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) ook dreigde af te glijden naar het criminele circuit kon ze de drang niet weerstaan om in te grijpen om hem voor de afgrond te behoeden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op psychische overmacht moet worden verworpen nu verdachte het plan heeft opgevat een brand te stichten om verzekeringsgeld te innen en het verdachte is geweest die medeverdachte met enige druk heeft overtuigd hieraan mee te werken. De officier van justitie stelt dat er, gezien deze omstandigheden, van een drang van buitenaf geen sprake is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De door verdachte aangevoerde omstandigheden (de penibele financiële situatie waarin zij verkeerde, de spanningen waaraan zij dientengevolge blootstond en de dringende behoefte van verdachte haar zoon te hulp te schieten) leveren naar het oordeel van de rechtbank niet een dergelijke van buiten komende drang op, zodat het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en eventuele behandeling bij De Waag en meewerken aan enige vorm van schuldhulpverlening. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 80 uur, bij niet voldoen te vervangen door 40 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf. Daartoe heeft zij betoogd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en al heel lang, sinds 2014, in spanning verkeert over de afloop van deze zaak. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering is niet zinvol, nu verdachte al onder behandeling van een psychiater staat en er een schuldhulpverleningstraject is gestart.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met de medeverdachte brand gesticht in de woning van de medeverdachte met het oogmerk verzekeringsgelden te innen. Er is sprake geweest van een doelbewuste actie, waarbij zij alleen oog heeft gehad voor het geldelijk gewin dat zij en haar zoon beoogden te behalen door het stichten van de brand.
Verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld. Uit het reclasseringsrapport d.d. 30 september 2016 blijkt dat bij verdachte sprake was van financiële problemen, waaruit zij geen andere uitweg zag dan het plegen van onderhavig delict. Mogelijk hebben zwakbegaafdheid en naïviteit een rol gespeeld. De reclassering acht het recidiverisico gemiddeld nu verdachte op vrijwel elk leefgebied problemen heeft die zij niet zelfstandig het hoofd kan bieden, waardoor verdachte geneigd is verkeerde keuzes te maken. De reclassering adviseert een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen, te weten: een meldplicht, het meewerken aan diagnostiek en eventuele behandeling en het meewerken aan enige vorm van schuldhulpverlening.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft na de inverzekeringstelling op 28 januari 2015 lang op zich laten wachten. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim acht maanden. Deze overschrijding zal worden verdisconteerd in de strafmaat, door de door de rechtbank als passend aan te merken taakstraf (van 120 uren) met 40 uren te verminderen.
Alles overwegende acht de rechtbank de straf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal dus ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden. Gelet op de nog steeds bestaande problemen van verdachte op de verschillende leefgebieden en het als gemiddeld ingeschatte recidiverisico, acht de rechtbank het van belang dat de reeds gestarte ambulante behandeling en het schuldhulpverleningstraject wordt voortgezet in verplicht kader met toezicht van de reclassering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47 en 328 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk een werkdag volgend op datum onherroepelijk vonnis meldt bij Reclassering Nederland, op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht.
Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, en dat de veroordeelde meewerkt aan behandeling indien geïndiceerd, en zich houdt aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan enige vorm van schuldhulpverlening, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte voorts tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A.L. Goederee en
mr. A.W. Wassink, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2017.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van relaas d.d. 26 juni 2014, pagina 12 van voornoemd dossier: Op 25 juni 2014 was in de schuur achter de woning van [medeverdachte] en [getuige] door de politie een hennepkwekerij aangetroffen.