ECLI:NL:RBNNE:2017:3955

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
18/830215-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met vrijspraak voor poging tot moord

Op 16 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn levensgezel en poging tot moord. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 2 oktober 2017, waar de verdachte, geboren in 1989, aanwezig was met zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk proberen te doden van de levensgezel door haar van een balkon te gooien, alsook het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot moord, aangezien de verklaringen van getuigen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord, maar de rechtbank achtte de mishandeling wel bewezen, gebaseerd op de bekentenis van de verdachte en de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling voor de psychische problematiek van de verdachte en toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de multi-problematiek van de verdachte en de impact van zijn gedrag op de levensgezel en hun kind. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830215-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 oktober 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 oktober 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 juni 2017 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet op balkon (derde verdieping) de [straatnaam] die [slachtoffer] heeft (vast)gepakt en/of opgetild, althans getracht op te tillen, en/of (vervolgens) heeft getracht van dat balkon te gooien, en/of (daarbij) heeft gezegd: "Jij gaat mijn huis uit kankerhoer", althans
woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 juni 2017 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op balkon (derde verdieping) de [straatnaam] die [slachtoffer] heeft (vast)gepakt en/of opgetild, althans getracht op te tillen, en/of (vervolgens) heeft getracht van dat balkon te gooien, en/of (daarbij) heeft gezegd: "Jij gaat mijn huis uit kankerhoer", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 juni 2017 te [pleegplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] op balkon (derde verdieping) de [straatnaam] vast te pakken en/of op te tillen, althans trachten op te tillen, en/of
(vervolgens) trachten van dat balkon te gooien, en/of (daarbij) te zeggen: "Jij gaat mijn huis uit kankerhoer", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 1 juni 2017 te [pleegplaats] zijn levensgezel, althans een persoon, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar te stompen en/of te slaan tegen het (boven)lichaam en/of het gezicht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij van mening is dat er op grond van de stukken in het dossier wel sprake is van wettig bewijs, maar dat hij niet de overtuiging heeft dat verdachte ook daadwerkelijk hetgeen heeft begaan dat aan hem is ten laste gelegd.
De officier van justitie is van mening dat het onder 2 ten laste gelegde, op grond van de bekennende verklaring van verdachte, alsmede de verklaring van [slachtoffer] , wel kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, nu het wettig bewijs ontbreekt. Het is enkel getuige [getuige] die heeft verklaard dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het balkon te gooien. Deze verklaring wordt echter op dit essentiële punt niet ondersteund door andere verklaringen of andere bewijsmiddelen.
Het onder 2 ten laste gelegde kan wel worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat enkel getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] over de reling van het balkon te gooien. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan en ook [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat dit niet heeft plaatsgevonden. Weliswaar verklaren meerdere getuigen dat er ruzie was tussen verdachte en [slachtoffer] en dat er is geschreeuwd, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om het essentiële punt van het ten laste gelegde, te weten het trachten [slachtoffer] over de reling van het balkon te gooien, te kunnen bewijzen. Verdachte zal dan ook integraal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 2 juni 2017, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier met nummer 2017141190 d.d. 4 juni 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 1 juni 2017 te [pleegplaats] zijn levensgezel [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar te stompen en te slaan tegen het bovenlichaam en het gezicht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren (met aftrek van voorarrest), alsmede een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft met deze straf beoogd dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de voorwaarden te worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de vordering rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de justitiële documentatie van verdachte, alsmede de inhoud van de rapportages. De officier van justitie is van mening dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Het geschorste bevel voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er bij verdachte sprake is van multi-problematiek. Het roer moet om en verdachte is ook bereid om hieraan te werken. De raadsman is van mening dat op verschillende manieren aan deze problematiek kan worden gewerkt, maar dat in het onderhavige geval het strafrecht niet de geëigende weg is, gelet op het feit dat enkel een eenvoudige mishandeling kan worden bewezen. In dit geval kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Uit de stukken in het dossier blijkt dat er binnen het gezin vaker sprake is van ruzie en dat verdachte eerder is veroordeeld wegens mishandeling binnen de huiselijke sfeer. Verdachte heeft door zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn levensgezel. Ook heeft hij zo een onveilige situatie geschapen voor zijn levensgezel en hun minderjarige zoon. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Uit het psychologische rapport [1] komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een complexe multi-problematiek bestaande uit een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met zowel borderline en antisociale kenmerken, alsmede zwakbegaafdheid. Er is ook sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een ernstige stoornis in cannabisgebruik, speedgebruik en van matig alcoholgebruik (allen deels in remissie onder het toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis). De problematiek was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en er wordt geadviseerd om verdachte het plegen van de feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met dit advies verenigen en neemt dit advies over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit de rapportages komt voorts naar voren dat huiselijk geweld en agressie binnen het gezin van verdachte een terugkerend probleem is. Verdachte wil graag veranderen, maar is vanwege zijn problematiek bij oplopende stress onvoldoende in staat zich te handhaven. Zonder behandeling en interventie wordt de kans op herhaling van relationeel geweld hoog ingeschat.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk zal zijn aan het aantal dagen dat hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal, gelet op de inhoud van de rapportages en ter voorkoming van recidive, aan het voorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals voorgesteld door de reclassering [2] .
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte zich voor zijn problematiek laat behandelen. Daarom moet er naar het oordeel van de rechtbank een voorwaardelijk strafgedeelte worden opgelegd met een lange proeftijd.
De rechtbank ziet gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en gelet op de inspanning die het naleven van de bijzondere voorwaarden van verdachte zal vergen, geen aanleiding om aan verdachte tevens een werkstaf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b,14c,14d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 26 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1.dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 3 dagen na de uitspraak meldt bij VNN-reclassering aan de Canadalaan 1 te Groningen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit tijdens de proeftijd nodig acht;
2. dat veroordeelde zich zal laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek, alsmede zijn verslavingsproblematiek bij de Forensische Polikliniek van VNN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3 dat veroordeelde dient mee te werken aan behandeling als het zijn relatie met [slachtoffer] betreft, daaronder mede relatietherapie begrepen;
4. dat het veroordeelde wordt verboden om alcohol, cannabis, amfetaminen en cocaïne te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dat veroordeelde wordt verplicht, ten behoeve van de naleving van dit verbod, mee te werken aan urinecontroles zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. dat veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan de geboden begeleiding op het gebied van wonen en dagbesteding door Humanitas DMH of een vergelijkbare instelling zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. A.F. Gerding en
mr. N.A. Baarsma, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2017.

Voetnoten

1.Psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 21 september 2017, opgesteld door drs. D. Breuker, forensisch psycholoog
2.pagina 3 en 4 van het reclasseringsadvies d.d. 27 september 2017.