ECLI:NL:RBNNE:2017:3739

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
18/830369-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitkeringsfraude met een benadelingsbedrag van € 82.488,66

Op 10 juli 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in 1965, heeft zich gedurende een periode van vijf en een half jaar schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet verstrekken van noodzakelijke informatie aan de sociale dienst van de gemeente Bellingwedde. Dit gebeurde in strijd met de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet. Het benadelingsbedrag dat hierdoor is ontstaan, bedraagt € 82.488,66.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn feitelijke hoofdverblijf had op het adres van zijn moeder, terwijl hij dit niet had gemeld aan de gemeente. De verdachte ontkende dit, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen, waaronder die van de moeder van de verdachte, de verklaring van de verdachte tegenspraken. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het niet voldoen aan de informatieplicht, wat leidde tot de onterecht ontvangen uitkering.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een werkstraf van 200 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële problemen en de zorg voor zijn moeder. De rechtbank benadrukte dat misbruik van sociale voorzieningen het sociale stelsel ondermijnt en dat dit zwaar wordt aangerekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de strafeis van de officier van justitie heeft gevolgd, maar met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830369-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 juli 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl . Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 12 oktober 2010 tot en met 30 juni 2016 te [pleegplaats] , gemeente Bellingwedde, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, niet meegedeeld aan de sociale dienst van de gemeente Bellingwedde dat hij, verdachte, verbleef buiten de gemeente Bellingwedde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd, nu het feit naar haar mening wettig en overtuigend te bewijzen is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft aangegeven dat de gemeente op de hoogte was van de situatie dat verdachte regelmatig bij zijn moeder in [woonplaats] verbleef. De gemeente heeft dit altijd geaccepteerd tot het moment van de anonieme melding betreffende de vermeende uitkeringsfraude. Het verwijt dat hem wordt gemaakt, namelijk het niet verstrekken van de juiste gegevens, kan daarom niet worden bewezen. In het onderzoek is verzuimd de juiste personen bij de gemeente te horen die hier volgens verdachte van op de hoogte zijn geweest. Dit zou alsnog dienen plaats te vinden. Wellicht is er wettig bewijs voor een deel van de ten laste gelegde periode, maar de overtuiging ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de ten laste gelegde periode dient te worden ingekort. Het feit kan over de maanden, waarvan geen formulieren aanwezig zijn, in ieder geval niet worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 22 september 2016, opgenomen in het dossier met nummer 201624, d.d. 26 september 2016, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , namens de gemeente Bellingwedde:
Ik doe aangifte tegen [verdachte] van overtreding van artikel 225 en/of 227b van het Wetboek van Strafrecht. Uit onderzoek is gebleken dat deze belanghebbende in ieder geval gedurende de periode van 12 oktober 2010 tot en met 30 juni 2016 voor de gemeente Bellingwedde heeft verzwegen dat hij niet woonachtig was op het opgegeven adres [straatnaam] te [pleegplaats] . Hij heeft de door hem ingevulde formulieren gedurende deze periode kennelijk valselijk opgemaakt met het oogmerk om deze bescheiden als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking d.d. 24 november 2010 van burgemeester en wethouders van de gemeente Bellingwedde, opgenomen als bijlage 5 bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
De toekenning van een uitkering op grond van de Wwb naar de norm van een alleenstaande aan [verdachte] , wonende te [straatnaam] te [pleegplaats] , waarbij [verdachte] onder meer wordt verplicht om direct alles te melden wat van invloed kan zijn op zijn uitkering.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor, d.d. 26 juli 2016, opgenomen als bijlage 36 bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik slaap elke dag in de week bij mijn moeder. Ik heb het nooit via de mail of een rechtmatigheidsonderzoeksformulier doorgegeven. Mijn moeder zorgt ook voor mij, zij kookt en wast voor mij.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, d.d. 26 juli 2016, opgenomen als bijlage 25 bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] , zijnde de moeder van verdachte:
In woon aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Ik heb [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) vaak gezegd het te melden bij de sociale dienst dat hij bij mij is.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, d.d. 26 juli 2016, opgenomen als bijlage 26 bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3] :
Ik werk als huismeester vanaf vorig jaar september hier op de flat [straatnaam] te [woonplaats] .
Als ik start om 7 uur in de ochtend dan staat de auto van [verdachte] bijna altijd voor de deur van de flat. Als ik naar huis ga om 12 uur staat de auto van [verdachte] er ook nog vaak.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, d.d. 26 juli 2016, opgenomen als bijlage 29 bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 4] :
Ik woon aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Wij wonen hier al 17/18 jaar en wij weten en zien dat op nummer 128 een buurvrouw woont samen met haar zoon [verdachte] . Hij is er praktisch altijd en zeker wel 3 à 4 jaar als het niet langer is.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, d.d. 26 juli 2016, opgenomen als bijlage 32 bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 5] :
Ik verhuur de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] aan [verdachte] , ik dacht [verdachte] , gedurende 2,5 tot 3 jaar. Hij heeft er nog geen dag gewoond. Dat hoor ik ook van buren die mij daarop aanspreken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte zijn feitelijke hoofdverblijf op het adres van zijn moeder in [woonplaats] had. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ontkend. Ook heeft hij ontkend dat hij tegenover de politie heeft verklaard dat hij elke dag bij zijn moeder slaapt.
De rechtbank heeft evenwel geen reden om aan de juistheid van de inhoud van het betreffende proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de politie te twijfelen. Temeer nu deze verklaring door verklaringen van meerdere getuigen, onder wie de moeder van verdachte, wordt ondersteund.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer dat verdachte de informatieplicht niet heeft geschonden omdat de gemeente ervan op de hoogte was dat verdachte vaak bij zijn moeder verbleef. Voor zover dit al het geval zou zijn geweest, betekent dit nog niet dat de gemeente ervan op de hoogte was dat verdachte feitelijk zijn hoofdverblijf op het adres van moeder had. De rechtbank acht het nader horen van de betrokken medewerkers van de gemeente mede daarom niet noodzakelijk. Nu verdachte de vereiste informatie betreffende zijn woonsituatie niet aan de gemeente heeft verstrekt, heeft hij ten onrechte een uitkering van die gemeente ontvangen en heeft hij zich aan het ten laste gelegde schuldig gemaakt. Dit geldt tevens voor tussenliggende maanden in de ten laste gelegde periode waarvan geen rechtmatigheidsonderzoeksformulieren aanwezig zijn. Gedurende die maanden gold de informatieplicht immers onverkort en verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gedurende de gehele ten laste gelegde periode elke maand op dezelfde wijze de formulieren heeft ingevuld.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode 12 oktober 2010 tot en met 30 juni 2016 te [pleegplaats] , gemeente Bellingwedde, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, immers heeft hij, verdachte, niet meegedeeld aan de sociale dienst van de gemeente Bellingwedde dat hij, verdachte, verbleef buiten de gemeente Bellingwedde.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot het volgende wordt veroordeeld:
- een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven de strafeis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog te vinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport en het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vijf en een half jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van de omstandigheid dat hij feitelijk op het adres van zijn moeder in [woonplaats] verbleef, terwijl hem als inwoner van de gemeente Bellingwedde door die gemeente een uitkering is verleend. Hierdoor is het voor de uitkeringsinstantie onmogelijk geweest, met inachtneming van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, het recht van verdachte op een uitkering, dan wel de juiste hoogte of duur hiervan te bepalen.
Eén en ander heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 82.488,66.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op de duur van de gepleegde fraude en de hoogte van het benadelingsbedrag is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, temeer nu verdachte langer geleden ook is veroordeeld voor uitkeringsfraude.
Verdachte heeft bovendien geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport d.d. 24 mei 2017 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte sinds langere tijd financiële problemen heeft. Verder beschikt hij over stabiele huisvesting en verricht hij zorgtaken voor zijn moeder. De reclassering adviseert aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse werkstraf als gevorderd door de officier van justitie moeten worden opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. A.S. Venema-Dietvorst, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2017.
Mr. Venema-Dietvorst en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.