ECLI:NL:RBNNE:2017:3732

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
5896901 AR VERZ 17-34
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst afgewezen wegens gebrek aan redelijke grond

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de besloten vennootschap Kunststoffabriek Coevorden B.V. (KFC) tegen een werknemer, hierna te noemen [verweerder]. KFC verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens hen was ontstaan door een incident op 28 november 2016. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de door KFC aangevoerde feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding opleveren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] al zeventien jaar in dienst is bij KFC en dat er geen dossier is bijgehouden over eerdere waarschuwingen of problemen met zijn functioneren. Het incident op 28 november 2016 werd als het eerste serieuze incident beschouwd. De kantonrechter hield rekening met culturele verschillen en de beperkte beheersing van de Nederlandse taal door [verweerder]. KFC's argumenten dat andere werknemers niet meer met [verweerder] willen werken, werden niet overtuigend geacht, vooral omdat [verweerder] bereid was om zijn functie op te geven voor een andere rol zonder leidinggevende taken.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding afgewezen, omdat niet was aangetoond dat herplaatsing van [verweerder] niet mogelijk was. De kantonrechter heeft ook de proceskosten voor rekening van KFC gesteld, omdat zij ongelijk kreeg in deze procedure. De beslissing houdt in dat de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden en dat KFC de kosten van de rechtsbijstand van [verweerder] moet vergoeden, tot een bedrag van € 600,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 5896901 AR VERZ 17-34
beschikking van 26 september 2017 van de kantonrechter ex artikel 7:671 lid 1 BW
inzake:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kunststoffabriek Coevorden B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Coevorden,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: KFC,
gemachtigde: mr. M.J.J.M. van Roosmalen,
tegen
[verweerder],
wonende te Coevorden,
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. G.H. Thasing.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
Bij beschikking van 1 augustus 2017, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de kantonrechter opnieuw een mondelinge behandeling bepaald. Op 19 september 2017 heeft deze behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.2.
Tot slot is datum voor de beschikking bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Nu de aanhouding van de zaak niet tot een regeling heeft geleid, moet de vraag alsnog worden beantwoord of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
2.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
2.3.
KFC stelt dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in de verstoorde arbeidsverhouding, die met name is ontstaan door het incident op 28 november 2016 en de houding van [verweerder] daarna. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door KFC in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Daartoe overweegt hij het volgende.
2.4.
[verweerder] is circa zeventien jaar bij KFC in dienst. KFC stelt nu, dat [verweerder] eerder waarschuwingen heeft gekregen, en dat hij ook werd begeleid in zijn houding en communicatie naar collega's toe. Daarvan is echter niet gebleken en door KFC is erkend, dat daarvan geen dossier is bijgehouden, omdat er zo niet wordt gewerkt bij KFC. De opmerkingen die mogelijk eerder door KFC zijn gemaakt over het functioneren van [verweerder] heeft hij niet zonder meer als waarschuwing hoeven op te vatten. De kantonrechter heeft er dan ook vanuit te gaan, dat het incident op 28 november 2016 het eerste (serieuze) incident is in zeventien jaar. De houding en de opmerkingen van [verweerder] op 28 november 2016 zijn op zich zelf laakbaar geweest, maar bij de beoordeling daarvan houdt de kantonrechter rekening met de verschillen tussen de Nederlandse en Arabische cultuur, waar [verweerder] nadrukkelijk naar heeft verwezen; de kantonrechter acht een en ander niet onaannemelijk. Daarbij betrekt de kantonrechter zijn waarneming ter zitting dat de beheersing van de Nederlandse taal bij [verweerder] matig is. KFC verwijt [verweerder] voorts, dat hij haar brief van 1 december 2016, zoals genoemd in de beschikking van 1 augustus 2017, terzijde heeft geschoven en niet heeft ingestemd met de daarin genoemde voorwaarden. De kantonrechter deelt dat standpunt niet. [verweerder] heeft, blijkens de door KFC zelf gemaakte samenvatting van het gesprek, tijdens het gesprek op
1 december 2016 toegegeven dat het fout was wat hij tegen [XX] heeft gezegd, dat hij zich zou aangeven bij de politie (wat hij ook heeft gedaan), bereid was een boete van € 500,00 te betalen, zelfs bereid was als assistent-ploegbaas te gaan werken (wat een degradatie inhield) en te begrijpen dat een nieuwe misdraging tot een ontslag op staande voet zou leiden. Ook heeft [verweerder] nadien excuses aangeboden (waarvan KFC zegt dat deze niet oprecht zijn). Het ernstige verwijt waarop KFC haar verzoek per saldo op baseert is dan nog dat [verweerder] heeft geweigerd de brief te ondertekenen. De kantonrechter is van oordeel dat dit op zichzelf onvoldoende is voor de verzochte ontbinding en dat aannemelijk is geworden dat [verweerder] de consequenties van de brief op dat moment niet geheel kon overzien. De brief is later tussen (de gemachtigden van) partijen wel onderwerp van gesprek geweest, en [verweerder] heeft ter zitting nogmaals aangegeven met de voorwaarden - deels - akkoord te gaan. Dat de situatie na de besprekingen tussen partijen niet ten goede is gekeerd, valt - gelet op het voorgaande - ook KFC aan te rekenen.
2.5.
De kantonrechter betrekt voorts bij zijn overwegingen dat [verweerder] , gelet op zijn leeftijd en geringe - met name interne - opleiding weinig kansen heeft op de arbeidsmarkt. Het is de kantonrechter niet gebleken dat herplaatsing in een andere passende functie bij KFC niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Weliswaar heeft KFC een aantal verklaringen van andere werknemers overgelegd, waaruit zou blijken dat deze werknemers niet meer met [verweerder] willen werken, maar deze verklaringen zien met name op de leidinggevende aspecten van de huidige functie van [verweerder] . Nu [verweerder] zelf bereid is zijn huidige functie als ploegbaas - al dan niet tijdelijk - op te geven en een andere functie zonder leidinggevende taken te vervullen, is de kantonrechter van oordeel dat niet gebleken is dat herplaatsing niet mogelijk is.
2.6.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van KFC zal afwijzen en hij de arbeidsovereenkomst dus niet zal ontbinden.
2.7.
Nu de kantonrechter het verzoek tot ontbinding afwijst, behoeft de subsidiaire vordering van [verweerder] tot het toekennen van een transitievergoeding geen bespreking meer.
[verweerder] heeft aanvullend verzocht vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ad € 2.500,00 (bij intrekking van de toevoeging), subsidiair de eigen bijdrage ad € 450,00. Deze bijdrage wordt geacht in het toe te wijzen bedrag aan geliquideerde proceskosten te zijn begrepen, zodat deze post niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt. Dit verzoek zal de kantonrechter afwijzen.
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van KFC, omdat zij ongelijk krijgt, en worden tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op:
salaris gemachtigde € 600,00.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
3.2.
veroordeelt KFC in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 600,00;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst voor zoveel nodig af het meer of anders gevorderde.
Aldus gegeven te Assen en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017 door
mr. G.J.J. Smits, kantonrechter.
c: AWH/599