ECLI:NL:RBNNE:2017:3730

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
18/820136-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet op de dood

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 11 maart 2017 in Groningen de aangever meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd gestompt en hem vervolgens naar buiten gesleurd, waar hij de aangever met kracht in het gezicht heeft geschopt terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, waarbij de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was. De officier van justitie heeft veroordeling voor de poging tot doodslag gevorderd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van deze beschuldiging. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangever in overweging genomen en geoordeeld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan ambulante behandeling. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820136-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 september 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen
en/of
- vanuit [naam bedrijf] naar buiten heeft gesleurd/getrokken en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), met geschoeide voet en/of met kracht
tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten een gebroken neusbeen met verplaatsing
tussenschot, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of
- met geschoeide voet en/of met kracht tegen het hoofd te schoppen en/of te
trappen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen
en/of
- vanuit [naam bedrijf] naar buiten heeft gesleurd/getrokken en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), met geschoeide voet en/of met kracht
tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag gevorderd. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is en dat één schop op het hoofd al een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Nu uit de verklaringen volgt dat sprake was van een op korte afstand, met kracht met geschoeide voet gegeven schop in het gezicht, is de kans op overlijden van het slachtoffer allerminst denkbeeldig geweest en verdachte heeft die kans willens en wetens aanvaard, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Wel kan volgens de raadsvrouw een veroordeling volgen voor de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Zij heeft daartoe aangevoerd dat één schop tegen het hoofd niet zonder meer voorwaardelijk opzet op de dood oplevert. Bovendien heeft verdachte in een impuls geschopt, waarbij de schop niet per sé was gericht op het gezicht of het hoofd van het slachtoffer. Verdachte heeft derhalve niet welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het gevolg dat hij het slachtoffer dodelijk letsel zou toebrengen. Het opgetreden letsel bestaande uit een gebroken neus en een scheef neusschot geeft evenmin aanleiding te concluderen dat sprake is van poging doodslag, nu dergelijk letsel niet fataal is. Uit het politieonderzoek is voorts niet naar voren gekomen met welke kracht verdachte de schop heeft gegeven. De omstandigheid dat verdachte gympen droeg, is in de visie van de raadsvrouw een indicatie voor het feit dat de schop niet tot dodelijk letsel had kunnen leiden. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 7 september 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was in de avond en nacht van 10 op 11 maart 2017 werkzaam in het [naam bedrijf] te Groningen. Ik wilde dat een persoon het [bedrijf] verliet en heb toen een persoon, van wie ik nu weet dat hij [slachtoffer] heet, meermalen met mijn vuisten geslagen, hem vervolgens vanuit het [bedrijf] naar buiten gesleurd en hem, toen hij buiten was, eenmaal uit woede met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt. Dit is op de bij het dossier gevoegde beelden te zien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
12 maart 2017, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017062844 d.d. 12 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op vrijdagavond 10 maart 2017 was ik in [naam bedrijf] te Groningen. Op een gegeven moment zag ik dat een man die mij eerder had aangesproken op mij af kwam lopen, mij beetpakte en mij met zijn tot vuist gebalde rechterhand op mijn gezicht sloeg. Ik probeerde mij los te rukken van de verdachte. Ik voelde dat ik nog een vuistslag kreeg en dat ik daardoor op de grond terecht kwam. Eenmaal op de grond probeerde ik los te komen van de verdachte, wat niet lukte. Ik ben gedeeltes kwijt van de mishandeling. Vervolgens voelde ik dat de verdachte mij naar buiten trok, de straat op. Wat daarna is gebeurd, ben ik kwijt. Ik kan mij herinneren dat ik buiten op de stoep zat.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
11 maart 2017, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben getuige geweest van een mishandeling op 10 maart 2017 omstreeks 23.45 a 24.00 uur in Groningen. Op het moment dat ik het [bedrijf] wilde binnengaan, zag ik dat een man een jongeman naar buiten sleepte. Vervolgens zag ik dat deze man deze jongen vol een schop gaf in zijn gezicht. Ik zag dat deze jongen hierdoor op de grond bleef liggen en niet overeind kwam.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
11 maart 2017, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 10 maart 2017, aan het einde van de avond, ben ik samen met [slachtoffer] en [naam] naar het [naam bedrijf] in Groningen gegaan. Ik zag op een gegeven moment dat een man [slachtoffer] begon te slaan. Ik zag dat [slachtoffer] ineens achteruit vloog en tegen een pooltafel aankwam. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond terechtkwam. Ik zag dat de man min of meer bovenop [slachtoffer] dook. Ik zag hij "uppercuts" uitdeelde aan [slachtoffer] . Deze waren op het hoofd van [slachtoffer] gericht. Ik zag dat de man diverse malen sloeg. Ik zag dat [slachtoffer] meerdere malen op zijn hoofd geraakt werd. Vervolgens zag ik dat de man [slachtoffer] vastgreep en over de grond door de toegangsdeur, aan de [straatnaam], naar buiten sleepte. Ik liep mee. Op straat zag ik dat de man [slachtoffer] met kracht vol tegen zijn hoofd aantrapte. Ik zag dat het hoofd van [slachtoffer] hierdoor naar achteren bewoog. Ik zag dat [slachtoffer] helemaal verdwaasd was. Ik zag dat de neus van [slachtoffer] scheef stond.
5. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 7 september 2017, voor zover van belang inhoudende:
Op de ter terechtzitting getoonde beelden van het voorval op 10 maart 2017 in de [straatnaam] te Groningen ziet de rechtbank dat een man door verdachte uit het [bedrijf] wordt gesleept en buiten wordt losgelaten. De man ligt op de grond. Voorts neemt de rechtbank waar dat verdachte met een forse trap naar de man uithaalt, op het moment dat de man zijn hoofd optilt. Verdachte raakt de man midden in het gezicht.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever, die hij tevoren meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd heeft gestompt en vervolgens naar buiten heeft gesleurd, eenmaal met kracht in het gezicht heeft geschopt, terwijl aangever op de grond lag.
Ten aanzien van de vraag of bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels brengt het met kracht schoppen tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt te meer indien het slachtoffer kort tevoren op andere wijze fors geweld te verduren heeft gehad. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in het onderhavige geval het letsel relatief beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verrichte geweldshandeling gelet op de wijze waarop deze is verricht, te weten met geschoeide voet, met kracht en vol in het gezicht van het zich op de grond bevindende slachtoffer schoppen, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het-behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat verdachte gympen droeg toen hij aangever een schop gaf.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks 11 maart 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die
[slachtoffer]
- meermalen tegen het hoofd heeft gestompt en
- vanuit [naam bedrijf] naar buiten heeft gesleurd en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Zij heeft voorts de oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden gevorderd, te weten een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling bij VNN en het meewerken aan ambulante begeleiding door CMZorg, zolang de reclassering dat nodig acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een detentie gelijk aan de duur van het inmiddels ondergane voorarrest al te lang is en dat aan verdachte derhalve geen straf meer dient te worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte was werkzaam in een [bedrijf] en heeft een persoon, die hij in verband met diens gedrag uit het [bedrijf] wilde verwijderen, eerst meermalen geslagen, vervolgens naar buiten gesleurd en daarna een krachtige schop in zijn gezicht gegeven. Het slachtoffer heeft ten gevolge van dit geweld neusletsel opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Voorts schokt een dergelijk feit de rechtsorde en vergroot het gevoelens van onveiligheid. Dit geldt te meer nu het feit op de openbare weg door iemand die werkzaam was in de horeca is gepleegd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld.
Uit het psychologisch rapport d.d. 26 mei 2017 dat over verdachte is opgemaakt komt naar voren dat bij hem sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. Deze stoornis heeft invloed gehad op verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde, waardoor verdachte volgens de psycholoog in verminderde mate in staat is geweest om zijn wil in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om verdachte het hem ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit het psychologisch rapport komt verder naar voren dat verdachte sinds 2011 wordt begeleid door CMZorg en dat er in de afgelopen jaren significante verbeteringen in zijn algeheel functioneren zijn bereikt. Vanuit de bij hem geconstateerde aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis blijkt zijn zelfcontrole nog verbetering te behoeven en kunnen zijn copingvaardigheden nog verder worden ontwikkeld. De psycholoog heeft geadviseerd om als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf reclasseringstoezicht op te leggen, waarbinnen verdachte kan worden begeleid en behandeld door CMZorg ter verbetering van zijn impulscontrole en toename van zijn copingvaardigheden. In het reclasseringsadvies wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling en het meewerken aan ambulante begeleiding van CMZorg.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit de oplegging van een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. Een andere strafmodaliteit doet geen recht aan de ernst van het feit. Anderzijds heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 370,84 ter vergoeding van materiële schade bestaande uit reiskosten ter hoogte van een bedrag van € 16,52 en betaling van het eigen risico aan de zorgverzekering ad € 354,32 en daarnaast € 3.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor zover deze bestaat uit materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade dient het bedrag te worden gematigd tot € 1.500,-- en dient de vordering voor de rest niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft voorts de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van het toe te wijzen bedrag gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van materiële schade onderbreekt de onderbouwing of het bewijs dat sprake is van causaal verband tussen de kosten en hetgeen verdachte wordt verweten en ten aanzien van de immateriële schade is geen sprake van een vordering waarvan de beoordeling van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor een behandeling in het strafgeding.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade bestaande uit reiskosten voor ziekenhuisbezoek heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
10 maart 2017.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van het betaalde eigen risico van de zorgverzekering overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat medische kosten zijn gemaakt die het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van deze schade te kunnen beoordelen. Uit de overgelegde gegevens blijkt namelijk niet in hoeverre het in rekening gebrachte eigen risico gerelateerd is aan de als gevolg van de geweldpleging ingezette medische behandeling. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 1.500,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2017, en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vaststaat dat verdachte tot een bedrag van € 1.516,52 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen en dat hij zich daarna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen bij VNN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, ook als dat inhoudt het deelnemen aan een (individuele) agressie-regulatie-training, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan ambulante begeleiding van CMZorg te Groningen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.516,52 (zegge: duizend vijfhonderdzestien euro en tweeënvijftig cent). Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2017.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 354,32
niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de vordering voor het overige gedeelte wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.516,52 (zegge: duizend vijfhonderdzestien euro en tweeënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 16,52 aan materiële schade en € 1.500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en
mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 september 2017.
Mr. Oostveen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.