ECLI:NL:RBNNE:2017:372

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
18/830376-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voortgezette handeling van afpersing door twee of meer verenigde personen

Op 9 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond tussen 2 en 3 augustus 2015, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer onder dwang en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer bedreigd en gedwongen om geld te pinnen, waarbij het slachtoffer in zijn eigen auto werd gehouden en gedwongen werd om zijn autosleutels en telefoon af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige vorm van afpersing, waarbij het slachtoffer gedurende een lange periode onder druk werd gezet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en verplichte behandeling voor middelengebruik. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan zowel het slachtoffer als de vereniging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830376-15

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

9 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan de [woonadres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 januari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015
te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] , (althans) in het arrondissement Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 1010,- euro), in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en/of [vereniging]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), immers heeft hij, verdachte en/of (met) zijn mededader:
- die [slachtoffer] bij het shirt gepakt en/of tegen het lichaam geduwd en/of
- die [slachtoffer] een zogeheten kopstoot gegeven, althans met het voorhoofd tegen
het voorhoofd van die [slachtoffer] geduwd en/of
- een slaande beweging richting die [slachtoffer] gemaakt en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik ga je slaan", althans woorden van
gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn autosleutel af moest geven en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij achterin de auto moest stappen en/of
(vervolgens) naast die [slachtoffer] gaan zitten en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij geld moest pinnen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven en/of
(vervolgens) de telefoon van die [slachtoffer] in het water gegooid en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij de code voor internetbankieren moest
invullen en/of (vervolgens) de daglimiet voor geldopname van die [slachtoffer]
verhoogd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015
te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] , (althans) in het arrondissement Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer]
, door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met
geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer]
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden,
te weten het opnemen en/of afgeven van een hoeveelheid geld (te weten (in
totaal) 1010,- euro), immers heeft hij, verdachte en/of met zijn mededader:
- die [slachtoffer] bij het shirt gepakt en/of tegen het lichaam geduwd en/of
- die [slachtoffer] een zogeheten kopstoot gegeven, althans met het voorhoofd tegen
het voorhoofd van die [slachtoffer] geduwd en/of
- een slaande beweging richting die [slachtoffer] gemaakt en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik ga je slaan", althans woorden van
gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn autosleutel af moest geven en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij achterin de auto moest stappen en/of
(vervolgens) naast die [slachtoffer] gaan zitten en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij geld moest pinnen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven en/of
(vervolgens) de telefoon van die [slachtoffer] in het water gegooid en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij de code voor internetbankieren moest
invullen en/of (vervolgens) de daglimiet voor geldopname van die [slachtoffer]
verhoogd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde, met uitzondering van de daarin opgenomen kopstoot, kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen beide verdachten dat sprake is van medeplegen. Aangever is zodanig bedreigd door beide verdachten dat hij heeft meegewerkt aan het tot vijf keer toe pinnen van geld waardoor er sprake is van afpersing.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde kopstoot, omdat daarvoor geen bewijs aanwezig is. Voor het overige heeft verdachte het primair tenlastegelegde bekend, zodat daar een bewezenverklaring voor kan volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewijs met betrekking tot het primair tenlastegelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 januari 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van de politie Noord-Nederland d.d. 3 augustus 2015, opgenomen op pagina 64 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015329099 d.d. 1 december 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangever van de politie Noord-Nederland, d.d. 11 augustus 2015, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangever van de politie Noord-Nederland, d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van de politie Noord-Nederland, d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015 te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 1010,- euro), toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en/of [vereniging] , immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer] bij het shirt gepakt en/of tegen het lichaam geduwd en
- een slaande beweging richting die [slachtoffer] gemaakt en
- meermalen tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik ga je slaan", en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn autosleutel af moest geven en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij achterin de auto moest stappen en is vervolgens naast die [slachtoffer] gaan zitten en
- meermalen tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij geld moest pinnen en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven en de telefoon van die [slachtoffer] in het water gegooid en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij de code voor internetbankieren moest invullen en vervolgens de daglimiet voor geldopname van die [slachtoffer] verhoogd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 De voortgezette handeling van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen een meldplicht en een verplichte ambulante behandeling te worden gekoppeld als bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Daarnaast is de raadsman van mening dat aan verdachte en medeverdachte geen gelijke straffen opgelegd moeten worden. De rol van verdachte was kleiner dan die van de medeverdachte. De raadsman is van mening dat een maximale werkstraf recht doet aan het strafbare feit. De door de reclassering geadviseerde meldplicht en ambulante behandeling kunnen aan een voorwaardelijke gevangenisstraf worden gekoppeld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Laat in de avond van 2 augustus 2015 eindigde het barbecuefeest van de voetbalvereniging [vereniging] . Verdachte en de medeverdachte waren op dat feest aanwezig en waren naast het slachtoffer degenen die als laatsten het terrein van de voetbalvereniging verlieten. Toen het slachtoffer richting de parkeerplaats liep bemerkte hij dat hij werd gevolgd. Het bleek de medeverdachte te zijn die hem vervolgens aansprak over het feit dat hij (de medeverdachte) door toedoen van het slachtoffer in 2013 niet mee had gemogen naar een trainingskamp in Portugal. Dit “gesprek” ontaardde in een worsteling, waarvan verdachte getuige werd toen hij vanaf het clubhuis zijn scooter had opgehaald en aan kwam rijden. Verdachte opperde toen om het slachtoffer geld te laten betalen voor het door de medeverdachte wel betaalde maar gemiste trainingskamp in Portugal en dat het slachtoffer dat geld moest pinnen. Het slachtoffer moest daartoe zijn autosleutels afgeven en werd gedwongen achterin zijn eigen auto plaats te nemen, waarna de medeverdachte langs verschillende pinautomaten reed, waar het slachtoffer werd gedwongen om geld te pinnen en dat aan verdachte en medeverdachte af te geven. Tijdens het rijden werd het slachtoffer voortdurend gehint dat hij zou worden geslagen als hij niet meewerkte. Ook heeft het slachtoffer zijn telefoon moeten afgeven en moeten toestaan dat verdachte de geldopname-limiet van zijn bankrekening heeft verhoogd, zodat het slachtoffer meer geld ten behoeve van hem en zijn medeverdachte kon pinnen. Daarna heeft verdachte deze telefoon later in het water gegooid. Nadat zij op het parkeerterrein van de voetbalvereniging waren teruggekeerd, is het slachtoffer door hen op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt dat hij geen aangifte moest doen en dat hij hen (verdachte en de medeverdachte) op de club gewoon moest groeten als hij hen daar tegenkwam. Zo niet, dan zouden zij hem nog een keer gaan pakken.
Verdachte heeft zich hiermee, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van afpersing. Na een worsteling is het slachtoffer meer dan een half uur lang in zijn eigen auto onder dwang en bedreiging met geweld langs verschillende pinautomaten gereden en daarmee telkenmale gedwongen geld te pinnen ten behoeve van verdachte en diens medeverdachte. Verdachte en de medeverdachte hebben na elke geldopname de gelegenheid gehad te stoppen met hun strafbare handelen. Tot aan de laatste geldopname hebben zij daar niet voor gekozen, waardoor het slachtoffer gedurende die tijd in grote angst heeft geleefd. .
Met hun handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte een grove inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van het slachtoffer. Ze hebben hem gevoelens van grote angst en onveiligheid bezorgd, temeer nu een en ander plaatsvond rond de stilte van middernacht op de openbare weg . Een feit als het onderhavige voedt ook gevoelens van hevige angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte en zijn medeverdachte dit aan, temeer daar zij blijkens hun onderlinge WhatsApp-contacten nadien toespelingen maakten om het slachtoffer nogmaals “te pakken” of te “slopen”.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen het advies van de reclassering van
17 januari 2017. Daaruit blijkt dat alcoholgebruik en gokken factoren zijn die verdachte tot crimineel gedrag (kunnen) brengen. Ondanks het lage risico op herhaling op een soortgelijk delict, geeft de ernst van het delict in combinatie met de verslavingsgevoeligheid van verdachte wel de noodzaak om het inzicht in de functie en de effecten van gebruik en de copingskills te vergroten. Een verplichte behandeling hiertoe, met een toezicht, kan zijn gedragsverandering bekrachtigen. Om die redenen wordt een meldplicht en een ambulante behandeling geadviseerd.
Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder in relevante mate met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat op een delict als het onderhavige door verdachte begane, gelet op de ernst daarvan, slechts een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel naast algemene ook bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van 3 jaren op te leggen en zal bepalen dat deze termijn 2 jaren zal duren.

Benadeelde partijen

[slachtoffer] en [vereniging] hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering van [slachtoffer] strekt tot een bedrag van € 3.031,99 en de vordering van [vereniging] tot een bedrag van € 350,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van beide vorderingen. Daarbij dient de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid te worden opgelegd.
Ten aanzien van de schade aan de auto van [slachtoffer] heeft de officier van justitie opgemerkt dat het vernielen van de auto weliswaar niet in de tenlastelegging is opgenomen, maar wel een rechtstreeks gevolg is van het gepleegde delict en de schadepost daarom kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is bereid de gevorderde schadevergoeding te betalen. Het zijn reële vorderingen die voor toewijzing vatbaar zijn. Het opleggen van de hoofdelijkheidsclausule is ook redelijk en indien noodzakelijk kunnen de afspraken daarover via de advocaten gaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, nu het bekrassen van de auto geen deel uitmaakt van het bewezenverklaarde feit, de daaruit voortvloeiende schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks in verband staande met dat feit. Bovendien heeft het slachtoffer verklaard het bekrassen van zijn auto niet te hebben opgemerkt, zodat dit bekrassen om die reden ook niet geacht kan worden deel te hebben uitgemaakt van de afpersingshandelingen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij [slachtoffer] in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk is. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vorderingen voor het overige derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering van € 350,- van [vereniging] toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.916,38 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015 en zal [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemde bedragen gehouden voor zover deze al door verdachtes mededader zijn voldaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, een of meer van de hierna gestelde voorwaarden niet nakomt.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zicht na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden op een door de reclassering aan te geven tijdstip en locatie. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde volgt hierbij de aanwijzingen van de reclassering op;
2. dat de veroordeelde zich verplicht laat behandelen voor zijn middelengebruik/gokgedrag bij de VNN of een soortgelijke ambulante forensische (verslavings)zorg, zulks ter beoordeling aan de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Dit kan inhouden dat veroordeelde meewerkt aan diagnostiek, een interventie of behandeling, dit naar inzicht van de behandelaar en de reclassering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [vereniging] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [vereniging] , te betalen een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [vereniging] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
,[slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.916,38 (zegge: duizend negenhonderd zestien euro en achtendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.916,38 (zegge: duizend negenhonderd zestien euro en achtendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 1.066,38 aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, P.H.M. Smeets en
L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2017.
Mr. Van Weringh is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.