ECLI:NL:RBNNE:2017:371

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
18-830375-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de voortgezette handeling van afpersing door twee of meer verenigde personen

Op 9 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond tussen 2 en 3 augustus 2015, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer onder dwang en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn medeverdachte, het slachtoffer meer dan een half uur lang in zijn eigen auto heeft gehouden en hem heeft gedwongen om geld te pinnen. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd met geweld en hem gedwongen zijn autosleutels en telefoon af te geven. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de voortgezette handeling van afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en een vereniging, voor de geleden schade als gevolg van de afpersing. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere strafbare feiten had gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830375-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 februari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 januari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015
te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] , (althans) in het arrondissement Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 1010,- euro), in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en/of [vereniging]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), immers heeft hij, verdachte en/of (met) zijn mededader:
- die [slachtoffer] bij het shirt gepakt en/of tegen het lichaam geduwd en/of
- die [slachtoffer] een zogeheten kopstoot gegeven, althans met het voorhoofd tegen
het voorhoofd van die [slachtoffer] geduwd en/of
- een slaande beweging richting die [slachtoffer] gemaakt en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik ga je slaan", althans woorden van
gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn autosleutel af moest geven en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij achterin de auto moest stappen en/of
(vervolgens) naast die [slachtoffer] gaan zitten en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij geld moest pinnen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven en/of
(vervolgens) de telefoon van die [slachtoffer] in het water gegooid en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij de code voor internetbankieren moest
invullen en/of (vervolgens) de daglimiet voor geldopname van die [slachtoffer]
verhoogd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015
te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] , (althans) in het arrondissement Groningen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer]
, door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met
geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer]
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden,
te weten het opnemen en/of afgeven van een hoeveelheid geld (te weten (in
totaal) 1010,- euro), immers heeft hij, verdachte en/of met zijn mededader:
- die [slachtoffer] bij het shirt gepakt en/of tegen het lichaam geduwd en/of
- die [slachtoffer] een zogeheten kopstoot gegeven, althans met het voorhoofd tegen
het voorhoofd van die [slachtoffer] geduwd en/of
- een slaande beweging richting die [slachtoffer] gemaakt en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik ga je slaan", althans woorden van
gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn autosleutel af moest geven en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij achterin de auto moest stappen en/of
(vervolgens) naast die [slachtoffer] gaan zitten en/of
- ( meermalen) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij geld moest pinnen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven en/of
(vervolgens) de telefoon van die [slachtoffer] in het water gegooid en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij de code voor internetbankieren moest
invullen en/of (vervolgens) de daglimiet voor geldopname van die [slachtoffer]
verhoogd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde, met uitzondering van de daarin opgenomen kopstoot, kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen beide verdachten dat sprake is van medeplegen. Aangever is zodanig bedreigd door beide verdachten dat hij heeft meegewerkt aan het tot vijf keer toe pinnen van geld waardoor er sprake is van afpersing.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde kopstoot. Dat deel van de tenlastelegging kan niet worden bewezenverklaard. Voor het overige heeft verdachte het primair tenlastegelegde bekend, zodat daar een bewezenverklaring voor kan volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewijs met betrekking tot het primair tenlastegelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 januari 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van de politie Noord-Nederland d.d. 3 augustus 2015, opgenomen op pagina 64 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015329099 d.d. 1 december 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangever van de politie Noord-Nederland, d.d. 11 augustus 2015, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangever van de politie Noord-Nederland, d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van de politie Noord-Nederland, d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2 augustus 2015 tot en met 3 augustus 2015 te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 1010,- euro), toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en/of [vereniging] , immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader:
- die [slachtoffer] bij het shirt gepakt en/of tegen het lichaam geduwd en
- een slaande beweging richting die [slachtoffer] gemaakt en
- meermalen tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik ga je slaan", en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn autosleutel af moest geven en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij achterin de auto moest stappen en is vervolgens naast die [slachtoffer] gaan zitten en
- meermalen tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij geld moest pinnen en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven en de telefoon van die [slachtoffer] in het water gegooid en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij de code voor internetbankieren moest invullen en vervolgens de daglimiet voor geldopname van die [slachtoffer] verhoogd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. De voortgezette handeling van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een aanzienlijke werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt recht gedaan aan de ernst van het feit alsmede het advies van de reclassering om geen gevangenisstraf op te leggen. Bovendien zal het eigen bedrijf van verdachte failliet gaan door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Laat in de avond van 2 augustus 2015 eindigde het barbecuefeest van de [vereniging] . Verdachte en de medeverdachte waren op dat feest aanwezig en waren naast het slachtoffer degenen die als laatsten het terrein van de voetbalvereniging verlieten. Toen het slachtoffer richting de parkeerplaats liep bemerkte hij dat hij werd gevolgd. Het bleek verdachte te zijn die hem vervolgens aansprak over het feit dat hij door toedoen van het slachtoffer in 2013 niet mee had gemogen naar een trainingskamp in Portugal. Dit “gesprek” ontaardde in een worsteling, waarvan medeverdachte getuige werd toen hij vanaf het clubhuis zijn scooter had opgehaald en aan kwam rijden. De medeverdachte opperde toen om het slachtoffer geld te laten betalen voor het door verdachte wel betaalde maar gemiste trainingskamp in Portugal en dat het slachtoffer dat geld moest pinnen. Het slachtoffer moest daartoe zijn autosleutels afgeven en werd gedwongen achterin zijn eigen auto plaats te nemen, waarna verdachte langs verschillende pinautomaten reed, waar het slachtoffer werd gedwongen om geld te pinnen en dat aan verdachte en de medeverdachte af te geven. Tijdens het rijden werd het slachtoffer voortdurend gehint dat hij zou worden geslagen als hij niet meewerkte. Ook heeft het slachtoffer zijn telefoon moeten afgeven en moeten toestaan dat de medeverdachte de geldopname-limiet van zijn bankrekening heeft verhoogd, zodat het slachtoffer meer geld ten behoeve van hem (de medeverdachte) en verdachte kon pinnen. Daarna heeft de medeverdachte deze telefoon in het water gegooid. Nadat zij op het parkeerterrein van de voetbalvereniging waren teruggekeerd, is het slachtoffer door hen op niet mist te verstane wijze duidelijk gemaakt dat hij geen aangifte moest doen en dat hij hen (verdachte en de medeverdachte) op de club gewoon moest blijven groeten als hij hen daar tegenkwam. Zo niet, dan zouden zij hem nog een keer gaan pakken.
Verdachte heeft zich hiermee, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van afpersing. Na een worsteling is het slachtoffer meer dan een half uur lang in zijn eigen auto onder dwang en bedreiging met geweld langs verschillende pinautomaten gereden en daarmee telkenmale gedwongen geld te pinnen ten behoeve van verdachte en diens medeverdachte. Verdachte en de medeverdachte hebben na elke geldopname de gelegenheid gehad te stoppen met hun strafbare handelen. Tot aan de laatste geldopname hebben zij daar niet voor gekozen, waardoor het slachtoffer gedurende die tijd in grote angst heeft geleefd.
Met hun handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte een grove inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van het slachtoffer. Ze hebben hem gevoelens van hevige angst en onveiligheid bezorgd, temeer nu een en ander plaatsvond rond de stilte van middernacht op de openbare weg. Een feit als het onderhavige voedt ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte en zijn medeverdachte dit aan, temeer daar zij blijkens hun onderlinge WhatsApp-contacten nadien toespelingen maakten om het slachtoffer nogmaals “te pakken” of te “slopen”.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen het advies van de reclassering van 17 januari 2017. Daaruit blijkt enerzijds dat verdachte goed heeft geweten waarmee hij bezig was en anderzijds dat er voldoende beschermende factoren bij hem zijn om het gevaar dat hij nogmaals in de fout zal gaan laag te houden. Er zijn geen indicaties om voorwaarden te verbinden aan een eventueel op te leggen voorwaardelijke straf.
Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat op een delict als het onderhavige door verdachte begane, gelet op de ernst daarvan, slechts een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie is.

Benadeelde partijen

[slachtoffer] en [vereniging] hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering van [slachtoffer] strekt tot een bedrag van € 3.031,99 en de vordering van [vereniging] tot een bedrag van € 350,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van beide vorderingen. Daarbij dient de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid te worden opgelegd.
Ten aanzien van de schade aan de auto van [slachtoffer] heeft de officier van justitie opgemerkt dat het vernielen van de auto weliswaar niet in de tenlastelegging is opgenomen, maar wel een rechtstreeks gevolg is van het gepleegde delict en de schadepost daarom kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is bereid de gevorderde schadevergoeding te betalen met uitzondering van de schade aan de auto van [slachtoffer] . Het zijn reële vorderingen die voor toewijzing vatbaar zijn. Het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheidsclausule zijn ook redelijk.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, nu het bekrassen van de auto van het slachtoffer geen deel uitmaakt van het bewezenverklaarde feit, de daaruit voortgevloeide schade niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks in verband staande met dit feit. Bovendien heeft het slachtoffer verklaard het bekrassen van zijn auto niet te hebben opgemerkt, weshalve dit bekrassen om die reden ook niet geacht kan worden deel te hebben uitgemaakt van de afpersingshandelingen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vorderingen voor het overige derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering van € 350,- van [vereniging] toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.916,38 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015 en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemde bedragen gehouden voor zover deze al door verdachtes mededader zijn voldaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [vereniging] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [vereniging] , te betalen een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [vereniging] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
,[slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.916,38 (zegge: duizend negenhonderd zestien euro en achtendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.916,38 (zegge: duizend negenhonderd zestien euro en achtendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 1.066,38 aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, P.H.M. Smeets en
L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2017.
Mr. Van Weringh is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.