ECLI:NL:RBNNE:2017:3684

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
18/720155-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor mishandeling van echtgenote, vernieling, overtredingen van huisverbod en huisvredebreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote, vernieling, en het overtreden van een huisverbod. De verdachte, geboren in 1989 en niet ingeschreven in de basisregistratie, was op het moment van de zitting gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 mei 2017 zijn echtgenote had mishandeld door haar in het gezicht te slaan en haar stevig vast te pakken. Daarnaast had hij op 8 mei 2017 een achterdeurslot vernield en een kozijn beschadigd, wat schade toebracht aan de woningstichting. De verdachte had ook meerdere keren het huisverbod overtreden dat hem was opgelegd door de burgemeester. De rechtbank achtte de mishandeling en de vernieling wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van een van de ten laste gelegde feiten omdat het huisverbod op dat moment was verlopen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht. Tevens werd een schadevergoeding van €150 toegewezen aan de benadeelde partij, een woningstichting, voor de materiële schade die was geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720155-17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/730290-17
ter berechting gevoegd parketnummer 18/083810-17
ad informandum gevoegd parketnummer 18/720242-17
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 september 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/720155-17 dat:
1.
hij op of omstreeks 02 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, zijn echtgenoot, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar
- in de maag te slaan en/of
- in het gezicht (tegen de wang(en)) te slaan en/of
- stevig vast te pakken en tegen de deurpost te duwen/smijten en/of
- in de hand te knijpen;
2.
hij op of omstreeks 08 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, opzettelijk en wederrechtelijk, bij de woning [straatnaam] , een achterdeurslot, een kozijn en/of en uitzetijzer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan woningstichting [naam bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 08 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [straatnaam] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen;
4.
hij op of omstreeks 09 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [straatnaam] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met
één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen;
5.
hij op of omstreeks 15 mei 2017 te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [straatnaam] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met
één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen;
en in de zaak met parketnummer 18/730290-17 dat:
hij op of omstreeks 09 september 2017 te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, in de woning, [straatnaam] , bij [slachtoffer] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 5. ten laste gelegde heeft zij daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het op 3 mei 2017 opgelegde huisverbod voor de duur van tien dagen op enig moment met achttien dagen is verlengd en dat verdachte dit verlengde huisverbod op 15 mei 2017 heeft overtreden. Voorts heeft zij aangevoerd dat uit het proces-verbaal van het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 17 mei 2017 blijkt dat de rechter-commissaris verdachte erop heeft gewezen dat het huisverbod was verlengd en dat zij hem dit met behulp van een tolk heeft uitgelegd. Daaruit volgt volgens de officier van justitie dat het voor verdachte duidelijk was dat hij op 15 mei 2017 niet in de woning mocht zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 1. ten laste gelegde heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) heeft geduwd, heeft geknepen of tegen een kozijn heeft laten vallen. Verdachte heeft het slachtoffer wel een kleine tik gegeven, maar dit moet worden aangemerkt als een "aandachtstik", die kan worden vergeleken met een corrigerende tik. Het slachtoffer heeft de neiging om weg te lopen als zij en verdachte ruzie of een meningsverschil hebben en verdachte dit wil uitpraten. Toen het slachtoffer dat in dit geval ook wilde doen, heeft verdachte haar een kleine tik gegeven en haar om het middel gepakt om te voorkomen dat ze zou weglopen. Daarnaast hebben verbalisanten niet geconstateerd dat het slachtoffer letsel had en dit blijkt ook anderszins niet uit het dossier.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat het raam al was beschadigd en dat hij het uitzetijzer alleen heeft losgemaakt en dat dit daarbij niet kapot is gegaan.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 3. en 4. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat hem een huisverbod was opgelegd en hij dacht dat hij alleen geen contact met het slachtoffer mocht hebben. Het aan verdachte uitgereikte huisverbod was in de Nederlandse taal opgemaakt en verdachte kon dit niet lezen. Verdachte ontkent dat het huisverbod hem in het Engels is uitgelegd. Volgens hem zou enkel zijn gesproken over een "restrainingorder", waarmee in Amerika een contactverbod wordt bedoeld. Het huisverbod zou volgens het dossier aan verdachte zijn uitgelegd door agenten, zonder dat daar een tolk of vertaler aan te pas is gekomen. Indien een Nederlandse agent een verdachte iets in het Engels uitlegt en daarbij woorden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan over de vraag of sprake is van een huisverbod of een contactverbod, komt dit voor rekening en risico van het openbaar ministerie. Daarbij komt dat verdachte eerder in de nacht van 8 mei 2017 ook al eens bij de woning was geweest, dat hij daar toen is aangesproken door politieagenten en dat deze toen alleen tegen hem hebben gezegd dat hij geen contact mocht hebben met het slachtoffer. Voorts is van belang dat verdachte een verblijfsrecht in Nederland heeft dat is afgeleid van zijn huwelijk met het slachtoffer. Op grond van dat verblijfsrecht moet verdachte juist in de woning van het slachtoffer verblijven en is zij verplicht om voor hem te zorgen. Dit maakt de situatie voor verdachte extra verwarrend. Gelet op al deze omstandigheden was het verdachte niet duidelijk dat het niet alleen om een contactverbod ging maar ook om een huisverbod.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 5. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij op 15 mei 2017 niet in de woning mocht komen, aangezien het op 3 mei 2017 opgelegde huisverbod op dat moment was afgelopen en hij geen verlenging van dat verbod had ontvangen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wederrechtelijk in de woning verbleef, aangezien het slachtoffer hem die dag had uitgenodigd om in de woning te komen en hij daar een bezoek bracht aan zijn zoontje.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 5. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Daartoe overweegt zij het volgende. Het oorspronkelijke huisverbod liep tot en met 13 mei 2017 en was dus op 15 mei 2017 verlopen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat dit verbod op enig moment met achttien dagen is verlengd. Het verlengingsbesluit bevindt zich evenwel niet in het dossier. Daarnaast blijkt uit het dossier niet ondubbelzinnig dat dit besluit aan verdachte bekend is gemaakt, laat staan dat hij heeft begrepen dat hij in de periode van achttien dagen vanaf 13 mei 2017 nog steeds niet in de woning mocht komen. Daarom zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Naar aanleiding van het betoog van de raadsman ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 1. ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer op 2 mei 2017 heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan, haar stevig vast te pakken, haar tegen een deurpost te duwen en in haar hand te knijpen. Dat uit het dossier niet blijkt dat het slachtoffer door deze handelingen van verdachte letsel heeft opgelopen, maakt niet dat de ten laste gelegde mishandeling niet kan worden bewezen, aangezien uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat zij door deze handelingen pijn heeft ondervonden. Dat de klappen die verdachte het slachtoffer heeft gegeven, bedoeld waren om haar aandacht te trekken, zoals verdachte stelt, doet er niet aan af dat het slachtoffer daardoor pijn heeft ondervonden. Deze klappen dienen aldus te worden aangemerkt als mishandeling. De rechtbank acht - net als de officier van justitie en de verdediging - niet bewezen dat verdachte het slachtoffer in de maag heeft geslagen en zal hem daarom van dit onderdeel vrijspreken.
Naar aanleiding van hetgeen de raadsman ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 2. ten laste gelegde heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 mei 2017 bij de woning [straatnaam] te [pleegplaats] het achterdeurslot heeft vernield, het achterdeurkozijn heeft beschadigd en het uitzetijzer van een raam onbruikbaar heeft gemaakt. Verdachte heeft de vernieling van het slot en het beschadigen van het kozijn erkend. Verdachte heeft verklaard dat hij het uitzetijzer los heeft gemaakt, waarna hij door het raam naar binnen kon klimmen. Door deze handeling heeft verdachte het uitzetijzer naar het oordeel van de rechtbank tijdelijk onbruikbaar gemaakt, aangezien het uitzetijzer eerst weer in elkaar geschroefd diende te worden voordat het weer op de gebruikelijk manier kon worden gebruikt. Dat verdachte het uitzetijzer niet kapot heeft gemaakt, doet daar niet aan af.
Naar aanleiding van het betoog van de raadsman ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 3. en 4. ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hulpofficier van justitie [naam] (hierna: [naam] ) het op 3 mei 2017 aan verdachte opgelegde huisverbod op die datum aan hem heeft uitgereikt en in de Engelse taal aan hem heeft uitgelegd en dat [naam] daarbij uit de reactie van verdachte heeft opgemaakt - en naar het oordeel van de rechtbank ook heeft kunnen opmaken - dat verdachte deze uitleg heeft begrepen. Gelet op het relaas van [naam] acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij, ten tijde van de overtredingen van het huisverbod op 8 en 9 mei 2017, dacht dat hem alleen een contactverbod was opgelegd en dat hij niet wist dat hij niet in de woning mocht komen, niet geloofwaardig. Daarom acht de rechtbank evenmin geloofwaardig dat verdachte aan de mededelingen van de agenten die hem eerder in de nacht van 8 mei 2017 bij de woning hebben aangetroffen, het vertrouwen heeft ontleend dat hij alleen een contactverbod en geen huisverbod had. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de agenten weliswaar niets hebben gezegd over het bestaan van een huisverbod, maar dat zij evenmin hebben gezegd dat verdachte geen huisverbod had. Ten aanzien van de overtreding van het huisverbod op 9 mei 2017 (feit 4) komt daar nog bij dat verdachte op 8 mei 2017 in het bijzijn van een tolk is verhoord over de op die dag gepleegde overtreding van het huisverbod. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat het verdachte naar aanleiding van de tijdens dat verhoor gestelde vragen duidelijk was dat hij vanaf 3 mei 2017 gedurende een periode van tien dagen niet in de woning mocht komen. Voorts brengt de omstandigheid dat verdachte volgens de verdediging op grond van zijn verblijfstitel juist in de woning van het slachtoffer diende te verblijven, naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat verdachte zich om die reden niet aan het huisverbod hoefde te houden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3. en 4. ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Naar aanleiding van het betoog van de raadsman ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 september 2017 wederrechtelijk verbleef in de bij het slachtoffer in gebruik zijnde woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] en dat hij die woning toen niet op de door en namens het slachtoffer gedane vorderingen heeft verlaten. Verdachte is getrouwd met het slachtoffer. Het slachtoffer wil echter van verdachte scheiden en hij is daarvan ook op de hoogte. Uit het dossier blijkt niet dat de echtscheiding is voltrokken, noch dat er voorzieningen zijn getroffen in het kader van een echtscheidingsprocedure. Tot en met 2 mei 2017 woonde verdachte samen met het slachtoffer en hun kinderen in de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] en verbleef hij rechtmatig in die woning. De woning werd gehuurd door het slachtoffer. Vanaf 3 mei 2017 mocht verdachte gedurende een periode van 28 dagen niet in de woning komen op grond van het (verlengde) huisverbod. In de periode na 3 mei 2017 en ook na het eindigen van het (verlengde) huisverbod verbleef verdachte - met uitzondering van enkele korte bezoeken - feitelijk niet langer in de woning. Met ingang van 1 augustus 2017 stond verdachte ook niet langer ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [straatnaam] . Het slachtoffer heeft verdachte op 9 september 2017 uitgenodigd in de woning en toegestaan dat hij daar een bezoek bracht aan hun zoontje. Na enige tijd heeft het slachtoffer verdachte echter duidelijk gemaakt dat zij zijn aanwezigheid in de woning niet langer wenste. Toen verdachte niet wilde vertrekken heeft zij de politie gebeld. Nadat de politieambtenaren in de woning waren gekomen hebben zij drie maal gevorderd dat verdachte de woning verliet. Toen verdachte niet aan die vorderingen voldeed, heeft het slachtoffer ook nog tweemaal gevorderd dat verdachte de woning verliet. Ook aan deze vorderingen heeft verdachte niet voldaan. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van verdachte in de woning in eerste instantie niet wederrechtelijk was. Verdachte woonde op dat moment weliswaar niet langer in de woning, maar de bewoonster (het slachtoffer) had verdachte in de woning uitgenodigd en hij bevond zich daar met haar toestemming. Naar het oordeel van de rechtbank was de aanwezigheid van verdachte in de woning echter wel wederrechtelijk vanaf het moment dat het slachtoffer hem te kennen had gegeven dat zij zijn aanwezigheid in de woning niet langer wenste. Daarom acht de rechtbank het in zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, zijn echtgenoot, [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar
- in het gezicht (tegen de wangen) te slaan en
- stevig vast te pakken en tegen de deurpost te duwen en
- in de hand te knijpen;
2.
hij op 8 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, opzettelijk en wederrechtelijk, bij de woning [straatnaam] , een achterdeurslot, toebehorende aan woningstichting [naam bedrijf], heeft vernield, een kozijn, toebehorende aan woningstichting [naam bedrijf], heeft beschadigd en een uitzetijzer, toebehorende aan woningstichting [naam bedrijf], onbruikbaar heeft gemaakt;
3.
hij op 8 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, als degene aan wie door de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [straatnaam] , heeft betreden en zich in die woning heeft opgehouden;
4.
hij op 9 mei 2017, te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, als degene aan wie door de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [straatnaam] , heeft betreden en zich in die woning heeft opgehouden;
en acht het in de zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 september 2017 te [pleegplaats] , gemeente Het Bildt, in de woning, [straatnaam] , bij [slachtoffer] in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/720155-17:
1.
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot;
2.
voor wat betreft het achterdeurslot
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en
voor wat betreft het kozijn
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en
voor wat betreft het uitzetijzer
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
3.
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod;
4.
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod;
en in de zaak met parketnummer 18/730290-17:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde en het ad informandum gevoegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenhouding van verdachte gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft hij gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de tijd dat verdachte tot en met de datum van het onderzoek ter terechtzitting in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie fors te hoog is. Daartoe heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat verdachte moet worden aangemerkt als een first offender. In de tweede plaats heeft hij aangevoerd dat de raadkamer van de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte heeft opgeheven met ingang van het tijdstip waarop het eerste bevel bewaring afliep op de grond dat ernstig rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat aan verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden opgelegd van langere duur dan de tijd dat hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Er staan nu weliswaar twee extra feiten op de dagvaarding die destijds niet aan de orde waren, maar dit zijn geringe feiten die geen (veel) langere straf rechtvaardigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn echtgenote mishandeld door haar in het gezicht te slaan, tegen een deurpost te duwen en in haar hand te knijpen. Daardoor heeft hij haar pijn gedaan. Naar aanleiding van dit feit heeft de burgemeester aan verdachte een tijdelijk huisverbod opgelegd. Dit verbod heeft hij tweemaal overtreden. Verdachte heeft bij één van zijn pogingen om de door zijn echtgenote gehuurde woning binnen te komen, het achterdeurslot vernield, het achterdeurkozijn beschadigd en het uitzetijzer van een raam losgedraaid. Hierdoor heeft hij de woningbouwvereniging schade toegebracht. In de daarop volgende periode heeft verdachte enige tijd in een GGZ-instelling en daarna op straat geleefd. Hij woonde toen niet in de woning en stond daar ook niet langer ingeschreven. Enkele maanden later was hij op uitnodiging van zijn echtgenote in de woning om hun zoontje te bezoeken. Toen zijn echtgenote - en later ook de politie - hem verzochten de woning te verlaten, heeft hij dit geweigerd. Hierdoor heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het huisrecht van zijn echtgenote.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit (met parketnummer 18/720242-17), zoals dit op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte vóór het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In het verslag van het trajectconsult heeft de psychiater geschreven dat verdachte de indruk maakt een man te zijn met, naast verslaving aan cannabis en mogelijk misbruik van alcohol, een cluster B persoonlijkheidsstoornis met zwakke ik-functies als agressie- en impulsregulatie. De psychiater kan daar echter geen definitieve uitspraak over doen omdat verdachte weigert mee te werken aan het onderzoek. Daarom valt ook niet aan te tonen (noch uit te sluiten) of sprake is van onderliggende psychiatrische problematiek als een paranoïde psychose of een stemmingsstoornis. Hoewel de psychiater - gelet op het vermoeden van problematiek en de inschatting dat er een herhalingsrisico bestaat - een multidisciplinair onderzoek aangewezen acht, heeft hij dit niet geadviseerd, omdat verdachte op dat moment al niet te onderzoeken was, terwijl hij in een kliniek verbleef.
De reclassering heeft geconcludeerd dat bij verdachte waarschijnlijk sprake is van psychische/psychiatrische problematiek, dat verdachte niet echt open staat voor de zorg en ondersteuning die hem onder andere vanuit de GGZ wordt geboden en dat dit vermoedelijk niet alleen komt door de psychische problematiek maar ook doordat hij niets te verliezen heeft. Verdachte is namelijk afkomstig uit de Verenigde Staten en zijn verblijfsstatus is afhankelijk van zijn relatie met het slachtoffer, terwijl zij heeft aangegeven van hem te willen scheiden. Ook financieel is verdachte afhankelijk van zijn partner. De reclassering heeft de indruk dat verdachtes psychische problematiek maakt dat hij niet in staat is om zich aan ge- of verboden te houden. Volgens de reclassering is verdachte een man die zijn eigen plan trekt en zelf wil bepalen wanneer hij hulp en/of ondersteuning nodig heeft. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd de zaak aan te houden, teneinde een pro justitia rapportage te laten opstellen over de persoon van verdachte. Voor het geval dit niet haalbaar is, heeft de reclassering aangegeven dat een meldplicht bij de reclassering door de niet meewerkende houding van verdachte en zijn problematiek niet uitvoerbaar is. Ook een taakstraf acht de reclassering gelet op deze problematiek en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats niet haalbaar, terwijl een geldboete wordt afgeraden in verband met de financiële situatie van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, in beginsel het opleggen van een taakstraf aangewezen is. Gelet op de door de reclassering genoemde argumenten, is dit in het geval van verdachte echter niet goed uit te voeren. Daarbij komt dat verdachte op de dag van deze uitspraak al 38 dagen in voorlopige hechtenis zit, waarmee de bewezenverklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank al voor een groot deel zijn bestraft.
De rechtbank is van oordeel dat het wenselijk is dat verdachte wordt begeleid door de reclassering en/of de GGZ en dat hij - zo nodig - wordt behandeld voor zijn psychische problemen. Gelet op de adviezen van de psychiater en de reclassering, acht de rechtbank dat op dit moment echter niet haalbaar en zijn daar door de onmogelijkheid om verdachte goed te diagnosticeren op dit moment ook onvoldoende aanknopingspunten voor. Gelet op de relatief geringe ernst van de bewezenverklaarde feiten en de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden, teneinde alsnog een (multidisciplinaire) pro justitia rapportage te laten opstellen. Dit geldt te meer omdat de rechtbank betwijfelt of verdachte nu wel bereid is daaraan mee te werken, terwijl zij een opname voor observatie in het PBC of een vergelijkbare instelling niet aangewezen acht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het onvoorwaardelijke deel is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot de gevangenhouding van verdachte afwijzen en zal zij bepalen dat verdachte onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Benadeelde partij

[naam bedrijf] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 650,00 ter vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door verdachte aangerichte schade kan worden hersteld voor een bedrag van ongeveer € 150,00 en dat de vordering van de benadeelde partij tot dat bedrag kan worden toegewezen. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd voor zover deze het bedrag van € 150,00 te boven gaat en dat dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij een deel van de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 2. bewezen verklaarde feit. Dit betreft het schadebedrag van € 150,00 dat door de verdediging niet is betwist. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om het overige deel van de gestelde schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Daarom zal de rechtbank het deel van vordering dat het bedrag van € 150,00 te boven gaat niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 138, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 11 van de Wet tijdelijk huisverbod, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 5. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/720155-17 onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/730290-17 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 82 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering tot gevangenhouding af en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam bedrijf]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
150,00(zegge: honderdvijftig euro).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam bedrijf] , te betalen een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam bedrijf] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2017.