ECLI:NL:RBNNE:2017:3590

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
18/730253-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en diefstal door gebruik van valse sleutels door verdachte en medeverdachte, met aanzienlijke financiële schade voor het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte en zijn medeverdachte, die beschuldigd werden van verduistering en diefstal met valse sleutels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn vrouw grote geldbedragen hebben verduisterd van de 77-jarige schoonmoeder van de verdachte. Samen met het slachtoffer hebben zij op 11 maart 2015 een bedrag van € 49.000,00 contant opgenomen van haar rekening, dat zij met haar medeweten in hun woning hebben bewaard. Echter, zonder medeweten en toestemming van het slachtoffer hebben zij in totaal € 34.600,00 van haar rekening gepind en een groot deel van deze bedragen uitgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag meer dan € 100.000,00 bedraagt. De verdachte en zijn vrouw hebben meerdere pinbetalingen en elektronische betalingen gedaan van de rekening van het slachtoffer, waaronder betalingen aan een meubelbedrijf en een autobedrijf. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de betwisting door de verdediging. De rechtbank heeft de verdachte en zijn medeverdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730253-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 03/181817-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 september 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Schütz, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.T. Brouwer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2015 tot en met 16 februari 2016 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Ferwerderadiel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, 49.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte, welk(e) geld/goed(eren) verdachte en/of zijn medeverdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerders en/of ter bewaring voor die [slachtoffer] , onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2015 tot en met 23 juni 2015, in geval in 2015, te [pleegplaats] , althans in de gemeente Ferwerderadiel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- ( in totaal) 34.600 euro, bestaande uit 34 maal een geldopname van 1000 euro en/of eenmaal 600 euro, en/of
- ( in totaal) 16.560 euro, zijnde (een) betaling(en) aan meubelbedrijf [naam bedrijf 1] , en/of
- ( in totaal) 16.250 euro, zijnde een (spoed)betaling aan een autobedrijf, en/of
- een of meer andere geldbedrag(en), te weten elektronische en/of (pin)betaling(en) in/aan bouwmarkt(en) en/of andere (woningsinrichtings)bedrijf/bedrijven,
in elk geval meermalen (op verschillende tijdstippen), althans eenmaal, een hoeveelheid geld/enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een of meer bankpas(sen) met bijbehorende pincode(s) van die [slachtoffer] en/of (een) wachtwoord(en) en/of code(s) ten behoeve van elektronische betaling(en) door die
[slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen [slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft verklaard over het onder 1. ten laste gelegde bedrag van € 49.000,00 en over de vraag of zij al dan niet op de hoogte was van en toestemming heeft gegeven voor de onder 2. ten laste gelegde geldopnames en betalingen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat aangeefster daarover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Door verdachte en zijn vrouw (hierna: de medeverdachte) wordt de juistheid van de verklaring van aangeefster betwist en de verklaring van aangeefster vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Aldus kunnen de feiten niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging aldus dat de verklaring van aangeefster ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde onbetrouwbaar is en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde en de onder 2. ten laste gelegde geldopnames van in totaal € 34.600,00 heeft aangeefster - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. De woning van aangeefster in Helmond is verkocht voor een bedrag van € 140.000,00. Op 11 maart 2015 is een bedrag van € 139.931,69 op de bankrekening van aangeefster bij de [bank 1] gestort. Aangeefster heeft op 16 maart 2015 samen met haar dochter (hierna: de medeverdachte) een bedrag van € 49.000,00 van haar rekening in contanten opgenomen. De medeverdachte heeft dit geld meegenomen en in een geldkistje gedaan. Dit geldkistje werd door de medeverdachte beheerd en aangeefster had hierover niet de beschikking. De medeverdachte had ook de pinpas en de pincode van aangeefster en weigerde de pinpas aan haar terug te geven. Verdachte en de medeverdachte hebben zonder haar medeweten en toestemming 35 maal € 1.000,00 (de rechtbank begrijpt 34 maal € 1.000,00 en eenmaal € 600,00) gepind van haar bankrekening. Aangeefster had geen enkele inzage in haar bankzaken. Verdachte en de medeverdachte hebben nooit tegen aangeefster gezegd dat ze iets van haar geld hadden gekocht en hebben haar nooit gevraagd of dit goed was. Aangeefster heeft het geldkistje op enig moment teruggekregen. Het kistje zat toen op slot, maar zij kon voelen en horen dat er niets in het geldkistje zat. Enkele dagen later heeft de medeverdachte het geldkistje weer meegenomen en daarna heeft aangeefster het geldkistje nooit weer in huis gehad. Uiteindelijk bleek dat het gehele bedrag van € 140.000,00 was verdwenen.
Verdachte en de medeverdachte hebben - zakelijk weergegeven - erkend dat zij samen met aangeefster een bedrag van € 49.000,00 van de bankrekening van aangeefster hebben gehaald, dat dit bedrag in het geldkistje van aangeefster is gestopt, dat dit geldkistje werd bewaard in hun woning, dat de medeverdachte de enige sleutel van het geldkistje had en dat verdachte en de medeverdachte beiden geld uit dit geldkistje hebben gebruikt voor het doen van betalingen. Verder hebben zij - zakelijk weergegeven - erkend dat zij beiden meerdere malen € 1.000,00 hebben gepind van de bankrekening van aangeefster en dat het opgenomen geld in het geldkistje is gestopt. Verdachte en de medeverdachte hebben tevens - zakelijk weergegeven - verklaard dat aangeefster hen in zijn algemeenheid en in veel gevallen ook per concreet geval toestemming heeft gegeven voor het gebruiken van geld in het geldkistje voor het doen van betalingen. Voorts hebben zij - zakelijk weergegeven - verklaard dat aangeefster het geldkistje uiteindelijk heeft teruggekregen en dat daar toen nog een groot geldbedrag in zat.
Ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde betalingen van een bedrag van in totaal € 16.560,00 aan meubelbedrijf [naam bedrijf 1] heeft aangeefster - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij tegen verdachte en de medeverdachte heeft gezegd dat zij nieuwe meubels voor hen zou betalen als ze haar zouden helpen met het opruimen van haar oude woning en de inrichting van haar nieuwe woning en dat het haar bedoeling was dat ze samen met hen nieuwe meubels zou uitzoeken en zij die dan zou betalen. Verdachte en de medeverdachte hebben echter zonder haar dit te vertellen en zonder haar toestemming zelf dure meubels uitgezocht en betaald met haar pinpas.
Verdachte en de medeverdachte hebben - zakelijk weergegeven - erkend dat zij voor € 16.560,00 aan meubels hebben gekocht bij [naam bedrijf 1] en dat zij deze meubels hebben betaald van de bankrekening van aangeefster. Verdachte en de medeverdachte hebben echter - zakelijk weergegeven - verklaard dat aangeefster daarvan op de hoogte was en dat zij hen daar toestemming voor heeft gegeven.
Ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde (spoed)betaling van een bedrag van € 16.250,00 aan een autobedrijf heeft aangeefster - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij met verdachte en de medeverdachte mee is geweest naar een autobedrijf toen zij daar een auto kochten, dat zij bij dat bedrijf ergens voor heeft getekend, dat zij wist dat deze auto op haar naam kwam te staan, dat zij niet wist dat zij voor deze auto betaalde, dat zij het bedrag van € 16.500,00 dat bestemd was voor deze aankoop niet op haar bankrekening heeft gestort en dat zij later op de bankafschriften pas zag dat zij € 16.000,00 (de rechtbank begrijpt: ruim € 16.000,00) had betaald aan de autohandelaar.
Verdachte en de medeverdachte hebben - zakelijk weergegeven - erkend dat voor € 16.250,00 een auto is gekocht en dat deze is betaald van de bankrekening van aangeefster. Verdachte en de medeverdachte hebben echter - zakelijk weergegeven - verklaard dat aangeefster daarvan op de hoogte was en dat zij daar toestemming voor heeft gegeven.
Ten aanzien van de overige onder 2. ten laste gelegde pinbetalingen en elektronische betalingen heeft aangeefster - zakelijk weergegeven - verklaard dat er een groot aantal andere overboekingen is gedaan vanaf haar bankrekening, welke zij niet zelf heeft gedaan en waarvoor zij geen toestemming heeft gegeven.
Verdachte en de medeverdachte hebben - zakelijk weergegeven - erkend dat zij gebruik hebben gemaakt van de pinpas en de pincode van aangeefster voor het doen van betalingen van de bankrekening van aangeefster en dat zij meerdere malen via internet betalingen hebben gedaan van de bankrekening van aangeefster. Verdachte en de medeverdachte hebben echter - zakelijk weergegeven - verklaard dat aangeefster daarvan op de hoogte was en dat zij daar toestemming voor heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster over de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten consistent zijn, ook voor wat betreft het niet op de hoogte zijn van en geen toestemming hebben gegeven voor de contante uitgaven, de contante opnames en de elektronische en pinbetalingen.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster dat zij niet op de hoogte was van en geen toestemming heeft gegeven voor het gebruiken van (een deel van) het contante bedrag van € 49.000,00 en de onder 2. ten laste gelegde geldopnames en betalingen door verdachte en de medeverdachte steun in de verklaringen van haar buurman [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de maatschappelijk werker [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en de buurtagent [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ). Hetgeen aangeefster hier bij de politie over heeft verklaard, komt op een groot aantal punten overeen met hetgeen zij in de periode voorafgaande aan haar aangifte heeft verteld aan [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat [getuige 3] heeft verklaard dat aangeefster hem op 29 april 2015 heeft verteld dat zij de medeverdachte meerdere malen heeft gevraagd om haar pinpas terug te geven maar dit tot dan toe niet was gebeurd, dat hij de medeverdachte toen heeft verzocht deze pinpas mee te nemen naar de woning van aangeefster, dat de medeverdachte dit heeft gedaan en de pinpas daar heeft achtergelaten en dat hij verdachte heeft verteld dat aangeefster een overzicht wilde van alle uitgaven, omdat zij deze op dat moment niet had. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierin een duidelijke en voor verdachte en de medeverdachte kenbare aanwijzing worden gevonden dat aangeefster het niet eens was met de gang van zaken ten aanzien van het gebruik van haar pinpas en de tegoeden op haar rekening, dat zij daar inzage in wilde hebben en dat zij daar geen toestemming voor gaf.
Voorts acht de rechtbank van belang dat [getuige 1] en [getuige 2] hebben geconstateerd dat aangeefster geen telefoon en geen computer had en dat [getuige 2] samen met aangeefster naar de bank is gegaan om uitdraaien van haar rekening te halen. Hierin ziet de rechtbank bevestiging voor de verklaring van aangeefster dat verdachte en de medeverdachte haar telefoon hebben afgenomen en dat zij geen enkele inzage in haar bankzaken had. Ook acht de rechtbank van belang dat [getuige 1] een brief van de medeverdachte heeft gekregen, waarin zij hem heeft verzocht zich niet met aangeefster te bemoeien, en dat [getuige 2] een brief van de medeverdachte heeft gekregen, waarin zij heeft aangegeven dat men zich niet druk hoefde te maken over aangeefster en dat zij het zelf wel zouden oplossen. Hieruit ontstaat het beeld dat aangeefster min of meer geïsoleerd was en geen zicht had op haar financiën en dat verdachte en de medeverdachte deze situatie in stand probeerden te houden.
De verklaring van aangeefster dat zij niet een deel van de contant opgenomen bedragen van € 49.000,00 en € 34.600,00 (al dan niet in een geldkistje) heeft teruggekregen, vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de brieven die zij van verdachte en de medeverdachte heeft gekregen en waarin deze hebben geschreven: "Wij hebben geen geld meer jammer genoeg. Op is op dat zei ik toch, hebben niks meer." en "P.S. Alles is op. Geld hebben we niet meer en ook niet meer nodig." Dit sluit bovendien aan bij de verklaring van de medeverdachte dat aangeefster (op of omstreeks 27 juni 2015) in de gaten kreeg dat het geld op was. De rechtbank acht de ter terechtzitting gegeven verklaring van verdachte en de medeverdachte dat het in deze brieven niet om het geld van aangeefster maar om hun eigen geld ging, niet aannemelijk. Tevens neemt de rechtbank in dit kader in aanmerking dat in de voormelde brieven, noch in de andere brieven die de medeverdachte aan aangeefster heeft geschreven, staat dat het geld is uitgegeven met toestemming van aangeefster, noch dat aangeefster dit geld of een deel daarvan heeft teruggekregen.
De verklaring van aangeefster dat het gehele bedrag van € 140.000,00 uiteindelijk was verdwenen, vindt - behalve in de voormelde brieven en verklaring van de medeverdachte - steun in de omstandigheid dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen betreffende het financieel onderzoek en de in het dossier gevoegde bankafschriften op 11 maart 2015 een bedrag van € 139.931,69 is gestort op de rekening van aangeefster bij de [bank 1] , dat op 1 april 2015 het gehele resterende saldo van die rekening - dat toen € 75.502,78 bedroeg - is overgemaakt naar de rekening van aangeefster bij de [bank 2] en dat op [nummer] juni 2015 op deze rekening nog slechts een bedrag van € 757,07 stond.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en ziet zij geen aanleiding om deze buiten beschouwing te laten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 5 september 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb [medeverdachte] en mijn schoonmoeder naar Dokkum gebracht toen zij het bedrag van € 49.000,00 aan contanten bij de bank gingen opnemen. Ik heb buiten op hen gewacht. Dat bedrag is in een geldkistje gestopt. Ik heb wel eens gepind met de pinpas en de pincode van mijn schoonmoeder. Ik was niet gemachtigd voor de betaalrekeningen van mijn schoonmoeder. De contante geldopnames van 34 maal € 1.000,00 zijn afwisselend door mij en mijn vrouw gedaan. Die bedragen van € 1.000,00 hebben we ook in het geldkistje gedaan. Toen wijkagent [getuige 3] langskwam, hebben we het pinpasje van mijn schoonmoeder afgegeven. Er is een bedrag van € 16.500,00 uit het geldkistje gehaald en contant op de rekening van mijn schoonmoeder gestort en dat bedrag is vervolgens overgemaakt voor de betaling van de auto. Het was de bedoeling dat ik in de auto zou gaan rijden. De jongste rechter houdt mij voor dat ik mijn schoonmoeder op 2 juli 2015 een brief heb gestuurd, waarin staat: "We hebben geen geld meer" en "op is op, dat zei ik toch." Dat zou kunnen. Toen zij terug ging verhuizen naar Helmond heb ik tegen haar gezegd dat wij niks meer hadden en "op is op".
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 februari 2016, opgenomen op pagina 263 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2015195414 d.d. 17 april 2016, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik woon sinds december 2014 in [pleegplaats] met [medeverdachte] . De Mercedes is gekocht voor € 16.000,00. Mijn schoonmoeder is in [pleegplaats] komen wonen in januari of december. Haar oude woning in Helmond is later verkocht voor € 140.000,00 of € 145.000,00. Ze kreeg onze oude meubels. Onze nieuwe meubels hebben we bij [naam bedrijf 1] gekocht. Het kan wel zijn dat het € 16.000,00 was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 februari 2016, opgenomen op pagina 268 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
De boodschappen van onszelf en van haar moeder werden afgerekend met de pas van mijn schoonmoeder. [medeverdachte] heeft internetbankieren geregeld, zodat ze zelf de bankzaken voor haar moeder kon regelen. Op een gegeven moment hadden mijn schoonmoeder en [medeverdachte] ruzie. [medeverdachte] hield haar pasje toen achter en gaf het niet terug aan haar moeder. Toen heeft haar moeder de buurtagent gebeld. Die is toen bij ons geweest. Ik heb het bankpasje toen afgegeven. De € 49.000,00 die we van de bank hadden gehaald, zat in het kistje. Dit stond eerst bij ons thuis. We hebben wel geld uit het kistje gehaald, als we dat nodig hadden. Ik maakte ook gebruik van de bankpas. Ik wilde een goede wagen in Friesland. Ik heb tegen mijn schoonmoeder gezegd, dat zij ervoor moest tekenen. Ik kon namelijk geen auto op mijn naam hebben voor de sociale dienst. Mijn schoonmoeder is meegegaan naar de leverancier van de Mercedes en heeft haar handtekening voor de auto gezet. Zij kreeg de auto op haar naam. De auto is op 27 juni op mijn naam gezet omdat mijn schoonmoeder de auto van haar naam wilde. Ik verkocht de auto. Volgens mij boden ze € 12.000,00 voor mijn auto. Dat geld is niet teruggegeven aan mijn schoonmoeder. Dat geld hebben we opgemaakt. We hebben voor de tweede keer € 49.000,00 geprobeerd op te halen. Maar dit lukte niet. We deden het daarom anders. We pinden elke dag € 1.000,00. Of [medeverdachte] of ik. De overboekingen naar [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] heeft [medeverdachte] allemaal gedaan. (
Vraag verbalisanten: Op een gegeven moment is de telefoon van uw schoonmoeder afgepakt. Wat kunt u daarover zeggen?) Dat heeft [medeverdachte] gedaan. [medeverdachte] wilde niet dat ze ging bellen naar Helmond.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 februari 2016, opgenomen op pagina 273 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb vaak geld uit het kistje van mijn schoonmoeder gehaald. De ene keer 200 en de andere keer 300. Als ik geld nodig had, vroeg ik het aan [medeverdachte] en dan kreeg ik het. Zij pakte dan de sleutel en gaf me geld uit dat kistje. [medeverdachte] bewaarde de sleutel van dat kistje. Ik weet niet waar ze die sleutel bewaarde. [medeverdachte] en ik maakten samen geld over via internetbankieren van de bankrekening van mijn schoonmoeder. [medeverdachte] was hier meestal bij. Bij het pinnen was ze niet altijd. Ik kon dan zelf ook pinnen met de pas van mijn schoonmoeder. Ik wist de pincode. Op verzoek van [medeverdachte] heb ik ook meerdere malen € 1.000,00 gepind. Ik gaf bij thuiskomst de € 1.000,00 aan [medeverdachte] . [medeverdachte] had ruzie, dus die vroeg niet altijd toestemming.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 februari 2016, opgenomen op pagina 248 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] :
Ik heb een inkomen van € 1.320,00 per maand van de sociale dienst. Dit is het inkomen van mijn man en mij. Mijn moeder is ook in december 2014 in [pleegplaats] komen wonen. (
Vraag verbalisanten: De buurtagent heeft het pasje ook een keer teruggehaald.) Ja, we hadden ruzie. We hebben het pasje toen aan haar teruggegeven en twee dagen later kreeg ik het weer. Ik gebruikte het pasje. [verdachte] haalde ook wel dingen met dit pasje. Hij wist ook de pincode. Ik regelde de bankzaken van mijn moeder via internetbankieren. Mijn moeder is niet in het bezit van een computer en kan niet internetbankieren. Ik wilde de pinpas niet aan mijn moeder teruggeven omdat ze bij de voordeur stond te schreeuwen. We hadden ruzie. Ik was erbij toen mijn moeder € 49.000,00 van haar [bank 1] heeft opgenomen. Ik heb tegen haar gezegd, dat het misschien handig zou zijn als ze het geld er af zou halen. Ik heb de aanvraag via internet gedaan. We hebben samen het geld opgehaald.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 februari 2016, opgenomen op pagina 253 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] :
De [bank 1] werd opgeheven. Het geld werd overgeboekt naar haar oude [bank 2] -rekening. Ik ben samen met haar naar de [bank 2] -bank in Leeuwarden gegaan. Ik vroeg internet bankieren aan voor die girorekening. Via de [bank 2] is het zo, dat je TAN-codes in moet vullen bij elke betaling. Ik kreeg de TAN-codes via een sms binnen op mijn telefoon. Dus bij elke internetbetaling die ik deed, kreeg ik de TAN-code binnen via mijn telefoon. Ook [verdachte] deed wel internetbetalingen en hij gebruikte dan ook mijn telefoon. Ik voerde de TAN-code in en de betaling werd vervolgens gedaan. De nieuwe pas heb ik aangevraagd. Er is ook een keer € 49.000,00 opgenomen. Die heb ik in het kistje gedaan. Ik heb ook wel geld uit dat kistje gehaald. Ik heb niet iedere keer gevraagd of ik mocht pinnen of een internetbetaling mocht doen of geld uit haar kistje mocht halen. De auto is op 27 juni op naam van [verdachte] gezet. Ik had toen ruzie met haar. Ze kreeg in de gaten dat het geld op was. De Mercedes is op 25 augustus 2015 verkocht omdat we de auto niet meer konden betalen. Toen hebben we een Mercedes Cabrio gekocht voor iets minder dan € 4.500,00 of € 5.000,00. Van de andere Mercedes kregen we € 12.700,00 terug. Van de € 7.700,00 die overbleef, heb ik zelf mijn rekeningen betaald. Ik gaf het geld niet terug aan mijn moeder omdat ze daar niet om vroeg. [verdachte] en ik hebben 35 x € 1.000,00 (de rechtbank begrijpt 34 x € 1.000,00 en eenmaal € 600,00) gepind bij betaalautomaten. We konden dit twee keer per dag doen. Dat geld is allemaal in het kluisje gegaan. De overboekingen naar [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] heb ik gedaan. Bij [naam bedrijf 1] heb ik meubels gekocht ter waarde van € 16.560,00. Ik heb mijn moeder meerdere brieven geschreven. Ik denk niet dat het de bedoeling van mijn moeder was dat haar hele rekening leeg werd gehaald. Het was mijn insteek dat de maatschappelijk werker zich er niet mee zou bemoeien. Ik wilde niet dat anderen zich met deze zaak gingen bemoeien. Ik heb één telefoon van mijn moeder kapot gegooid.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juli 2015, opgenomen op pagina 137 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangeefster:
De woning in Helmond is verkocht voor een bedrag van € 140.000,00. Mijn dochter [medeverdachte] had op dat moment al een nieuwe huurwoning voor mij gevonden in [pleegplaats] , [straatnaam] . Zelf ging zij samen met haar partner, [verdachte] ook een woning huren in dezelfde straat: [straatnaam] . In januari 2015 zijn we verhuisd naar [pleegplaats] . De eerste tijd zat ik met heel weinig meubels in mijn nieuwe woning en was de woning niet gestoffeerd. De telefoon was door [medeverdachte] en [verdachte] weggehaald. Ik kreeg vervolgens de oude meubels van [medeverdachte] en [verdachte] . Omdat [medeverdachte] boodschappen voor mij bleef doen, heb ik haar mijn bankpas met pincode gegeven, net als ik altijd in Helmond deed. Deze keer kreeg ik de bankpas niet terug. Ik heb haar diverse malen gevraagd om mijn bankpas maar zij weigerde deze terug te geven. Ik had geen enkele inzage in mijn bankzaken. [medeverdachte] regelde bankzaken van mij maar was hiertoe niet gemachtigd door mij of de bank. Ik had een bankrekening bij de [bank 1] , hier was ook de opbrengst van de verkoop van het huis op gestort. [medeverdachte] heeft tweemaal een groot bedrag, namelijk € 50.000 opgenomen van mijn [bank 1] . De tweede keer werd dit door de bank geweigerd. Daarna werd mijn [bank 1] opgeheven. Het toen nog overgebleven saldo, € 75.502,78, werd op mijn [bank 2] rekening [rekeningnummer] gestort. Op 21 maart 2015 kochten [medeverdachte] en [verdachte] een Mercedes-Benz. Ik ben met hen mee geweest naar de autohandelaar en heb bij de aankoop iets moeten ondertekenen. Deze auto werd op mijn naam gezet. Rond deze periode werd mijn wantrouwen en argwaan steeds groter. Ik hoorde van de buren in de straat dat de woning van [medeverdachte] en [verdachte] erg luxe werd ingericht. Omdat [verdachte] en [medeverdachte] allebei geen werk hebben en [medeverdachte] mij ooit vertelde dat [verdachte] veel schulden heeft, begon ik te vermoeden dat zij mijn kapitaal langzaam aan het opmaken waren. Ik heb hulp gezocht. De consulent [getuige 2] heeft mij vervolgens geholpen. Met [getuige 2] heb ik bankafschriften van mijn [bank 2] rekening opgevraagd en de bankpas laten blokkeren welke [medeverdachte] in haar bezit heeft. Toen ik de bankafschriften van mijn [bank 2] rekening bekeek, zag ik dat er in de periode van [nummer] maart 2015 tot [nummer] juni 2015 veel opnames en overboekingen zijn gedaan waar ik nooit toestemming voor heb gegeven en waar ik niet van op de hoogte ben. Ik noem als voorbeeld dat er in deze periode 35 maal een bedrag van € 1.000,00 (de rechtbank begrijpt: 34 maal een bedrag van € 1.000,00 en eenmaal een bedrag van € 600,00) is gepind bij geldautomaten. Ik heb nooit geld opgenomen bij deze geldautomaten. Ik noem nog een aantal grote overboekingen die niet door mij zijn gedaan en waar ik ook geen toestemming voor heb gegeven: € 442,82 [naam bedrijf 5] , € 245,00 [naam bedrijf 6] , € 600,00 Opname [bank 2] Stiens, € 215,00 [naam bedrijf 3] , € 2640,00 [naam bedrijf 1] , € 2.000,00 [naam bedrijf 4] , € 291,00 [naam bedrijf 14] , € 577,96 [naam bedrijf 7] , € 5.000,00 [naam bedrijf 1] , € 5.000,00 [naam bedrijf 1] , € 3.920,00 [naam bedrijf 1] , € 199,90 [naam bedrijf 8] , € 1.268,90 [naam bedrijf 8] , € 663,90 [naam bedrijf 2] , € 233,95 [naam bedrijf 10] , € 559,90 [naam bedrijf 8] , € 325,00 [naam bedrijf 9] , € 248,95 [naam bedrijf 10] , € 549,00 [naam bedrijf 11] , € 544,00 [naam bedrijf 12] en € 269,70 [naam bedrijf 13] . De hierboven genoemde geldopnames en overboekingen zijn niet alle onrechtmatige opnames. Er staan nog vele kleine bedragen bij, betaald bij bouwmarkten, winkels enzovoort. Ik zag ook dat er veel afschrijvingen via internetbankieren zijn gedaan. Ik heb geen computer thuis en heb geen verstand van computers. Op het allereerste afschrift van de [bank 2] wordt contant geld gestort op mijn rekening, namelijk € 16.500,00. Onmiddellijk hierna wordt € 16.250,00 overgemaakt voor de betaling van de bovengenoemde Mercedes. Ik heb dit contante geld nooit gestort op mijn [bank 2] rekening. [medeverdachte] brengt ook brieven bij mij waarin ze mij uitscheld en de les leest. In haar laatste brief vertelt ze mij dat al het geld op is.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 november 2015, opgenomen op pagina 145 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangeefster:
Ik zei tegen [verdachte] en [medeverdachte] : "Als jullie al het werk doen en mijn huis opruimen in Helmond, dan krijgen jullie van mij nieuwe meubels." Mijn bedoeling was, dat ik met [medeverdachte] mee ging naar de meubelwinkel, dat ik samen met hen de meubeltjes zou uitzoeken en dat ik ze zou betalen. Maar [medeverdachte] is zelf, zonder dat ik het wist, meubels uit gaan zoeken. [medeverdachte] had mijn pinpas nog van het boodschappen doen en zij heeft deze niet meer teruggegeven. Zonder mijn toestemming is ze naar meubelwinkels gegaan en heeft daar dure meubels uitgezocht en betaald met mijn pinpas. Ze heeft niet tegen mij gezegd dat ze meubels ging kopen en ook niet dat ze ze had gekocht van mijn geld. [medeverdachte] had geen machtiging van mijn bankrekening. Ik kreeg in de gaten wat er allemaal met mijn pinpas gebeurde. Ik heb toen diverse malen om de pinpas gevraagd. Ik kreeg de pas niet terug. Ze heeft daarna ook vele malen € 1.000,00 opgenomen. Ik wist hier helemaal niks van en dit is ook buiten mijn toestemming gebeurd.
Ik ben met [medeverdachte] naar Dokkum geweest. [medeverdachte] heeft toen een bedrag opgehaald. Ze zei dat ze dit geld in een kluis bij haar thuis zou leggen. Ik was bij deze opname van € 49.000,00. [medeverdachte] nam dit mee. Ik ben door hen gevraagd mee te gaan naar een autozaak. Ik wist niet dat ik de auto betaalde. Ik zag later pas op de bankafschriften dat ik (de rechtbank begrijpt: ruim) € 16.000,00 had betaald aan die autohandelaar. Later heeft [verdachte] die auto weer verkocht en heeft hij een andere Mercedes gekocht. [medeverdachte] heeft als heer en meester beschikt over mijn bankrekening. Ze heeft mijn bankpas zonder mijn toestemming gebruikt om goederen aan te schaffen en om geldbedragen van mijn rekening te pinnen. Ze had daartoe geen enkel recht.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 januari 2016, opgenomen op pagina 149 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangeefster:
Op een gegeven moment kreeg ik mijn bankpas, die door [medeverdachte] en [verdachte] in was genomen, na bemiddeling door de buurtagent, terug. Als u zegt dat dit op 29 april 2015 was, zou dat goed kunnen kloppen. Op een gegeven moment ging het weer redelijk tussen ons en heeft [medeverdachte] het pasje gehad van mij. Maar ik kreeg de pas na het boodschappen doen weer niet terug. Ik durfde niet meer aan te kloppen bij de buurtagent. Op een gegeven moment bleek er nog maar € 34,00 op mijn rekening te staan. Mijn hele vermogen van € 140.000,00 bleek te zijn verdwenen. Ik heb voor mijn verhuizing naar Friesland tegen [verdachte] en [medeverdachte] gezegd, dat als ze me goed hielpen met het opruimen van de oude woning, ik meubeltjes voor hen zou betalen. Maar dat wilde natuurlijk niet zeggen dat ze de vrije hand kregen en zonder mij daar ook maar één keer in te kennen, mijn hele vermogen van in elk geval € 140.000,00 op zouden gebruiken. Ik wist van niets. Nooit hebben ze tegen me gezegd dat ze iets van mijn geld hadden gekocht en gevraagd of dit goed was.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 februari 2016, opgenomen op pagina 152 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangeefster:
[medeverdachte] en ik hadden eenzelfde geldkistje. [medeverdachte] had mijn kistje in haar bezit. Ik denk dat het rond 3 juli was, dat [verdachte] bij mij aan de deur kwam. Toen ik de deur open deed, gooide hij de pinpas naar binnen en zette een geldkistje bij mij voor de deur. Ik vroeg nog: "Is er voor dalijks nog wat?" [verdachte] zei toen: "Alles is op." Het geldkistje zat op slot, dus ik kon niet zien wat er in zat. Maar als ik het heen en weer schudde, kon ik wel voelen en horen dat er niets in zat. Een paar dagen later kwam [medeverdachte] weer bij mij aan de deur. Toen ze wegging, ontdekte ik dat het geldkistje weer was verdwenen. Het kon niet anders zijn, dan dat [medeverdachte] dit weer had meegenomen. Ik heb dit geldkistje daarna nooit weer in mijn huis gehad.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 februari 2016, opgenomen op pagina 154 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
In december 2014 kwam [slachtoffer] naast ons wonen. Tegelijkertijd kwamen ook haar dochter en toen nog haar vriend op nummer [nummer] wonen. [slachtoffer] had geen meubels, ze had niks. [slachtoffer] begon op een gegeven moment wat contact te zoeken in de buurt. Op een gegeven moment kregen wij een brief van [medeverdachte] . We moesten ons niet met haar moeder bemoeien. We moesten haar met rust laten. Op een gegeven moment hoorde ik van [slachtoffer] het verhaal dat haar woning in Helmond was verkocht voor € 140.000,00, maar dat ze niet aan dit geld kon komen. Sinds ze in [pleegplaats] woonde, hadden [verdachte] en [medeverdachte] haar bankpas en ze kon nergens bij. Ze kreeg geen afschriften. We kregen steeds meer contact met [slachtoffer] en hoorden van haar over haar [bank 1] . [medeverdachte] had daar € 50.000,00 af gehaald. Later had ze het nog een keer geprobeerd, maar daar had de [bank 1] een stokje voor gestoken. [slachtoffer] heeft op een gegeven moment haar pasje aan [medeverdachte] en [verdachte] gegeven, want die deden haar boodschappen. Echter ze kreeg het pasje niet meer terug. Dit hebben we van [slachtoffer] gehoord. Onder druk heeft de wijkagent het pasje toen teruggehaald van [medeverdachte] en [verdachte] . Later hadden [medeverdachte] en [verdachte] het pasje weer voor boodschappen en kreeg ze het weer niet terug. Op een gegeven moment hebben we ook tegen [slachtoffer] gezegd dat ze bedragen terug moest boeken. Dit was toen ze haar bankafschriften wel weer kreeg. Op een gegeven moment is [slachtoffer] meegegaan naar een Mercedes dealer. Ze was erbij dat [verdachte] deze Mercedes kocht. Alles werd op naam van [slachtoffer] gezet. [slachtoffer] zei dat ze dit onder druk moest doen. Het was gewoon: "Teken even hier, teken even daar." Ik heb ook van [slachtoffer] gehoord dat ze op een gegeven moment een brief heeft gestuurd naar [verdachte] en [medeverdachte] . Ze schreef hierin dat ze wat geld wilde. [verdachte] en [medeverdachte] hebben haar toen geschreven of gezegd: "Dat geld hebben we ook niet meer." [slachtoffer] had geen telefoon en geen computer.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 februari 2016, opgenomen op pagina 158 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben werkzaam als maatschappelijk werker. In die hoedanigheid ben ik in contact gekomen met mevrouw [slachtoffer] . Het begon met een briefje. Dit briefje was een hulpverzoek van mevrouw [slachtoffer] . De volgende dag kreeg ik een briefje van de dochter van mevrouw [slachtoffer] , waarin stond dat we ons niet druk hoefden te maken over haar moeder. Zij was haar mantelzorger en zij zou het wel oplossen. Door deze brief hebben we de zaak in eerste instantie laten rusten. Twee weken later kregen we wederom een briefje van mevrouw [slachtoffer] met een hulpvraag. Ze had een hulpvraag vanwege de problematische verhouding met haar dochter. Ik ben diezelfde dag nog naar mevrouw [slachtoffer] gegaan. Ze had geen telefoonaansluiting. Haar woning was sober ingericht. Mevrouw [slachtoffer] vertelde dat ze niet veel wist over haar geld. Het pasje was beland bij haar dochter. Ze kreeg de pas van haar dochter niet terug. Ze vertelde ook dat buurtagent [getuige 3] dit pasje al eens had teruggehaald. Mevrouw [slachtoffer] had me verteld dat ze haar woning verkocht had in Helmond. Dit geld is naar een [bank 1] gegaan en vanaf dat moment had ze niets meer van dit geld gezien. Ik ben op een gegeven moment met mevrouw [slachtoffer] naar de [bank 2] bank gegaan. We kregen uitdraaien mee van haar rekening. Er stond niets meer op haar rekening. Ik zag dat er heel veel internetbetalingen waren geweest. Ik ben regelmatig bij mevrouw [slachtoffer] geweest en heb gezien dat er grote vrachtwagens bij haar dochter voor de deur stonden. Er werden met grote regelmaat spullen gebracht. Mevrouw [slachtoffer] had geen computer. Ik heb een telefoon voor haar gekocht.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 november 2015, opgenomen op pagina 161 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [getuige 3] :
Op 29 april 2015 heb ik een bezoek gebracht aan mevrouw [slachtoffer] . Ik hoorde dat ze zei dat haar pinpas al een hele tijd werd gebruikt door haar dochter op nummer [nummer] . Ze heeft sterk het vermoeden dat haar dochter al het geld aan het wegsluizen is. Een tijdje terug heeft haar dochter 50.000 euro van de rekening gehaald. Nu is kort geleden weer getracht om 50.000 euro eraf te halen. De [bank 1] heeft toen aan de bel getrokken en gevraagd aan mevrouw [slachtoffer] of dit terecht was. Mevrouw [slachtoffer] vertelde mij toen dat ze toen van de [bank 1] naar de [bank 2] bank zijn gegaan. [slachtoffer] vertelde mij dat ze verschillende malen aan haar dochter had gevraagd om de pas terug te geven maar dit was tot op heden niet gebeurd. Ik ben naar de woning gegaan van de dochter [medeverdachte] . De deur werd open gedaan door een vrouw die mij vertelde dat ze de dochter van mevrouw [slachtoffer] was. Ik heb haar verteld wat de reden was van mij bezoek. Ze wilde wel met mij richting moeder gaan om het te bespreken. Haar gevraagd om meteen de pas mee te nemen zodat ze die aan haar moeder kon geven. Ik zag dat ze inderdaad een bankpas pakte en deze meenam naar de woning van haar moeder. In de woning van moeder het gesprek proberen aan te gaan maar er waren alleen maar verwijten over en weer. Mevrouw [slachtoffer] heeft de door haar meegenomen bankpas bij haar moeder achtergelaten alsmede de sleutel van haar woning. Vervolgens zag ik dat ook [verdachte] aan de deur kwam. Ook hij was erg kwaad op zijn schoonmoeder. Hem verteld dat ze gewoon een overzicht wilde hebben van alle uitgaven en dat ze dit op dat moment niet had. Ik zag dat [verdachte] terugliep naar zijn woning en enige tijd later weer terugkwam. Ik zag dat hij meerdere sleutels van zijn schoonmoeder bij zich had en die dumpte in de gang.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt ongedateerd proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 162 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] :
Bij de [bank 1] Utrecht werden de naam, adres, woonplaats gegevens opgevraagd behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] . Het bleek dat dit rekeningnummer als tenaamstelling had: [slachtoffer] . De dagafschriften van deze bankrekening werden opgevraagd van 1 december 2014 tot en met 1 juni 2015. Er bleken geen machtigingen af te zijn gegeven. Blijkens deze bankafschriften was er op 11 maart 2015 een bedrag gestort op deze rekening van € 139.931,69 met als omschrijving "koopsom [straatnaam] te Helmond". Vanaf 12 maart 2015 tot 1 april 2015 werden er dagelijks veel betalingen middels de betaalautomaat gedaan. Op 16 maart 2015 bleek € 49.000,00 vanaf voornoemde bankrekening te zijn opgenomen. Op 18 maart bleek dat er wederom € 49.000,00 vanaf voornoemde bankrekening was opgenomen.
Vervolgens werden van voornoemd bankrekeningnummer de bestelformulieren betreffende deze opnames van € 49.000,00, de ondertekende bewijzen van ontvangst alsmede alle andere bescheiden welke op deze transactie van toepassing waren, opgevraagd, alsmede de door ontvanger gebruikte identiteitsbewijzen. Deze bescheiden werden door de [bank 1] aangeleverd. Hieruit bleek het volgende. Op 11 maart 2015 was het bedrag van € 49.000,00 besteld. Dit bestelformulier werd ingevuld via internet. Daarom werd dit formulier niet ondertekend. De pinpas en de pincode van mevr. [slachtoffer] werden hiervoor gebruikt. De € 49.000,00 werd op 13 maart contant in ontvangst genomen door [slachtoffer] op het Rabobankkantoor te Dokkum. Op 14 maart 2016 werd er wederom € 49.000,00 besteld via internet, waarbij wederom gebruik werd gemaakt van de pincode en pinpas van [slachtoffer] . Deze bestelling is niet opgenomen, maar werd op 17 maart 2015 weer op de rekening geboekt.
Door aangeefster [slachtoffer] werden door haar zelf aangevraagde bankafschriften aangeleverd van betaalrekening [rekeningnummer] van 24 maart 2015 tot en met 23 juni 2016. Genoemde rekening staat op haar naam en adres gesteld.
Uit de mutaties van de bankafschriften van de [bank 1]- en [bank 2] -bankrekening blijkt het volgende (de bedragen zijn naar beneden afgerond):
- eenmalige opname € 49.000,00;
- 34 maal € 1.000,00 gepind [bank 2] -bank te Stiens, totaal € 34.000,00;
- 1 maal € 600,00 gepind [bank 2] -bank te Stiens;
- [naam bedrijf 1] te Hardinxveld o.v.v [verdachte] , totaal € 16.560,00;
- spoedbetaling auto € 16.250,00.
15. Een geschrift, zijnde een afschrift d.d. 20 maart 2015 van de rekening met nummer [rekeningnummer] bij de [bank 1] ten name van [slachtoffer] , opgenomen op pagina 183 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudende dat het vorige saldo van die rekening € 594,03 bedroeg en dat op 11 maart 2015 een bedrag van € 139.931,69 is bijgeschreven op die rekening met de omschrijving "Koopsom [straatnaam] te Helmond".
16. Een geschrift, zijnde een afschrift d.d. 1 april 2015 van de rekening met nummer [rekeningnummer] bij de [bank 1] ten name van [slachtoffer] , opgenomen op pagina 187 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudende dat op 1 april 2015 een bedrag van € 75.502,78 is overgeschreven van die rekening naar de rekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer] en dat het saldo van die rekening bij de [bank 1] daarna € 0,00 bedroeg.
17. Een geschrift, zijnde een afschrift d.d. 24 april 2015 van de betaalrekening met nummer [rekeningnummer] bij de [bank 2] ten name van [slachtoffer] , opgenomen op pagina 217 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudende dat het vorige saldo van deze rekening € 88,36 bedroeg en dat op 1 april 2015 op deze rekening een bedrag van € 75.502,78 is bijgeschreven, afkomstig van de rekening [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer] .
18. Een geschrift, zijnde een afschrift d.d. 24 juni 2015 van de betaalrekening met nummer [rekeningnummer] bij de [bank 2] ten name van [slachtoffer] , opgenomen op pagina 192 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudende dat op 23 juni 2015 een bedrag van € 1.057,64 is bijgeschreven op de rekening door de Sociale Verzekeringsbank met de omschrijving "AOW", dat er op 23 en 24 juni 2015 geen andere bedragen zijn bij- of afgeschreven van die rekening en dat het saldo van die rekening op 24 juni 2015 € 1.814,71 bedroeg.
19. Een geschrift, zijnde een handgeschreven brief d.d. 2 juli 2015, opgenomen op pagina 287 (achterzijde) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Heel veel succes met de verhuizing. Wij hebben geen geld meer jammer genoeg. Op is op dat zei ik toch, hebben niks meer. (…) Gr. [verdachte] en [medeverdachte] .
20. Een geschrift, zijnde een handgeschreven tekst op een uitdraai van een website d.d. 3 juli 2015, opgenomen op pagina 288 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
P.S. Alles is op. Geld hebben we niet meer en ook niet meer nodig. (…) Zit je te zeuren over ons en over geld.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte en de medeverdachte een contant geldbedrag van € 49.000,00 als beheerders en ter bewaring voor aangeefster onder zich hebben gehad en dat zij dit bedrag niet (deels) aan aangeefster hebben teruggegeven. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en de medeverdachte dat aangeefster uiteindelijk tijdens het bezoek van de buurtagent het geldkistje met daarin een aanzienlijk geldbedrag heeft teruggekregen niet geloofwaardig. Daartoe overweegt zij dat aangeefster dit ontkent, dat de buurtagent dit niet heeft zien gebeuren, dat verdachte en de medeverdachte in enkele brieven aan aangeefster hebben geschreven dat alles op is en dat de medeverdachte heeft verklaard dat aangeefster op een gegeven moment door kreeg dat het geld op was. Ook neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij, tijdens het bezoek van de buurtagent, het geldkistje met het resterende geldbedrag en de sleutel uit zijn woning heeft gehaald en heeft teruggebracht naar aangeefster, terwijl hij bij de politie heeft verklaard dat hij niet wist waar de medeverdachte de sleutel van het geldkistje bewaarde. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet met elkaar te rijmen, hetgeen de verklaring van verdachte dat hij het geldkistje en de sleutel heeft teruggegeven aan aangeefster naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig maakt.
Ook acht de rechtbank op grond van deze bewijsmiddelen bewezen dat verdachte en de medeverdachte zonder toestemming en medeweten van aangeefster een groot deel van het contante geldbedrag van € 49.000,00 hebben gebruikt om betalingen ten behoeve van henzelf te doen en dat zij zich dit deel van het bedrag daarmee wederrechtelijk hebben toegeëigend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het geldkistje en de enige sleutel daarvan in de woning van verdachte en de medeverdachte lagen en dat aangeefster daar niet bij kon komen.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte en de medeverdachte van aangeefster toestemming hebben gekregen om (delen van) het bedrag van € 49.000,00 uit te geven in de mate waarin zij dat zeggen en hebben gedaan. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster, die zij - gelet op hetgeen zij daarover hiervoor heeft overwogen - betrouwbaar acht.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet uit te sluiten dat van het contant opgenomen bedrag van € 49.000,00 ook betalingen ten behoeve van aangeefster zijn gedaan. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat een deel van dit bedrag (te weten € 16.500,00) is teruggestort op de rekening van aangeefster om daarvan de auto te kunnen betalen. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte en de medeverdachte het gehele bedrag van € 49.000,00, maar wel een niet nader vast te stellen bedrag hebben verduisterd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en de medeverdachte het ten laste gelegde geldbedrag van in totaal € 34.600,00 hebben weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster dat zij niet op de hoogte was van en geen toestemming heeft gegeven voor de 34 geldopnames van € 1.000,00 en de eenmalige geldopname van € 600,00. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de afspraken die gemaakt zouden zijn over deze geldopnames. Bij de politie heeft hij hierover verklaard dat zijn vrouw (de medeverdachte) met aangeefster de afspraak heeft gemaakt dat er elke dag € 1.000,00 van haar rekening zou worden gehaald en dat hij niet aanwezig was bij die afspraak. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat aangeefster hem heeft gevraagd geldbedragen te pinnen omdat ze zo weinig mogelijk geld op de bank wilde hebben staan.
Voorts overweegt de rechtbank in dit kader dat de omstandigheid dat verdachte en de medeverdachte toestemming van aangeefster hadden om haar pinpas en pincode te gebruiken voor het betalen van boodschappen, niet betekent dat zij deze pinpas en pincode ook voor andere doeleinden mochten gebruiken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en de medeverdachte het ten laste gelegde geldbedrag van € 16.560,00 (betreffende de betalingen aan meubelbedrijf [naam bedrijf 1] ) hebben weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster dat zij niet op de hoogte was van en geen toestemming heeft gegeven voor de aankoop van meubels voor een bedrag van in totaal € 16.560,00 bij dit meubelbedrijf en dat verdachte en de medeverdachte daarover niet met haar hebben overlegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster weliswaar tegen verdachte en de medeverdachte heeft gezegd dat zij nieuwe meubels voor hen zou betalen, maar dat betekent niet dat zij hen toestemming heeft gegeven om zonder dat zij dit tevoren wist en zonder haar daarover te consulteren voor een groot bedrag aan meubels te kopen. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit ook duidelijk zijn geweest voor verdachte en de medeverdachte. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het om een uitzonderlijk grote uitgave gaat. Dit geldt te meer omdat verdachte en de medeverdachte leefden van een bijstandsuitkering en aangeefster van een AOW-uitkering en omdat aangeefster zelf in een sober ingerichte woning woonde en gebruik maakte van de oude, overgespoten meubels van verdachte en de medeverdachte.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en de medeverdachte het ten laste gelegde geldbedrag van € 16.250,00 (betreffende de betaling aan een autobedrijf) hebben weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster dat zij niet wist dat zij voor de auto betaalde, dat zij het bedrag van € 16.500,00 dat bestemd was voor deze aankoop niet op haar rekening heeft gestort en dat zij later op de bankafschriften pas zag dat zij € 16.000,00 (de rechtbank begrijpt: ruim € 16.000,00) had betaald aan de autohandelaar. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bedrag van € 16.500,00 is gestort op de (op dat moment nog) slapende bankrekening van aangeefster bij de [bank 2] en niet op haar (toen nog in gebruik zijnde) rekening bij de [bank 1] . Voorts overweegt de rechtbank dat uit de omstandigheden dat aangeefster mee is geweest naar het autobedrijf waar de auto werd gekocht, dat zij daar iets heeft ondertekend en dat zij wist dat de auto op haar naam werd gesteld, niet kan worden afgeleid dat aangeefster wist dat de auto van haar rekening werd betaald. Dit kan immers zeer wel worden verklaard door de omstandigheid dat verdacht geen auto op zijn naam wilde hebben in verband met zijn bijstandsuitkering, zoals hij zelf heeft verklaard.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en de medeverdachte meerdere geldbedragen (betreffende elektronische en pinbetalingen in en aan (woninginrichtings)bedrijven) hebben weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster dat zij deze overboekingen vanaf haar rekening niet zelf heeft gedaan en dat zij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. De rechtbank laat daarbij de elektronische en pinbetalingen aan bouwmarkten zekerheidshalve buiten beschouwing, omdat aannemelijk is dat deze betalingen ook gedeeltelijk zien op het aanschaffen van materialen voor het opknappen van de woning van aangeefster.
Voor zover wordt gesteld dat verdachte en de medeverdachte (een deel van) het contante bedrag van € 49.000,00 hebben uitgegeven en/of (een deel van) de onder 2. ten laste gelegde geldopnames en betalingen hebben gedaan in het kader van een bevoegdheid tot verrekening van uitgaven, waarvan zij stellen dat ze die eerder voor aangeefster hebben gedaan in het kader van het opknappen van haar oude woning in Helmond, geldt dat op de bevoegdheid van verrekening (vooraf) een beroep moet worden gedaan. Verrekening zonder kennisgeving aan en dus medeweten van de wederpartij is niet mogelijk. De rechtbank is niet gebleken dat verdachte en de medeverdachte een beroep hebben gedaan op een bevoegdheid tot verrekening. Daarom kan in dit geval geen sprake zijn van een rechtmatige verrekening. Overigens stelt de rechtbank vast dat in concreto niet is gebleken dat verdachte en de medeverdachte daadwerkelijk (aanzienlijke) uitgaven voor aangeefster hebben gedaan in het kader van het opknappen van haar oude woning.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte en de medeverdachte bij de onder 2. ten laste gelegde geldopnames en betalingen zonder toestemming van aangeefster gebruik hebben gemaakt van haar pinpas en pincode dan wel van haar wachtwoord(en) en/of (TAN)code(s) voor het doen van elektronische betalingen via internet, acht de rechtbank bewezen dat verdachte en de medeverdachte de geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 11 maart 2015 tot en met 16 februari 2016 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer] , welk geld verdachte en zijn medeverdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerders en ter bewaring voor die [slachtoffer] , onder zich hadden, wederrechtelijk zich hebben toegeëigend;
2.
hij in de periode van 11 maart 2015 tot en met 23 juni 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- 34.600 euro, bestaande uit 34 maal een geldopname van 1000 euro en eenmaal een geldopname van 600 euro en
- in totaal 16.560 euro, zijnde betalingen aan meubelbedrijf [naam bedrijf 1] en
- 16.250 euro, zijnde een (spoed)betaling aan een autobedrijf en
- meer andere geldbedragen, te weten elektronische en pinbetalingen in/aan (woninginrichtings)bedrijven,
toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een of meer bankpas(sen) met bijbehorende pincode(s) van die [slachtoffer] en (een) wachtwoord(en) en/of code(s) ten behoeve van elektronische betalingen door die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd;
2. diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een gevangenisstraf niet passend is en dat dient te worden volstaan met een taakstraf. Daartoe heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat sinds de ten laste gelegde feiten ruim anderhalf jaar is verstreken. In de tweede plaats dient er volgens de raadsman rekening mee te worden gehouden dat verdachte en de medeverdachte aanzienlijke bedragen moeten (terug)betalen aan aangeefster en de gemeente. De kantonrechter heeft in de civiele procedure een bedrag van ongeveer € 140.000,00 toegewezen en de gemeente heeft de bijstandsuitkering van verdachte en de medeverdachte teruggevorderd tot een bedrag van ongeveer € 25.000,00. Dit heeft een grote impact op het leven van verdachte en wordt door hem als een zware straf ervaren. In de derde plaats heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie in haar strafeis ten onrechte heeft aangehaakt bij de oriëntatiepunten voor bijstandsfraude, nu het hier gaat om een bijzondere zaak die niet te vergelijken valt met bijstandsfraude. In dat kader heeft hij aangevoerd dat aangeefster zelf ook een rol heeft gespeeld door de indruk te wekken dat er een soort carte blanche was. Bovendien is de officier van justitie volgens de raadsman ten onrechte uitgegaan van een fraudebedrag van € 140.000,00. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het fraudebedrag niet kan worden vastgesteld, dat duidelijk is dat in ieder geval een deel van het geld ten goede van aangeefster is gekomen en dat volgens verdachte en de medeverdachte het geldkistje met daarin een aanzienlijk geldbedrag aan aangeefster is teruggegeven. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat het taakstrafverbod niet van toepassing is omdat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld tot een taakstraf, maar deze straf geheel voorwaardelijk is opgelegd en dus niet is uitgevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn vrouw grote geldbedragen gestolen en verduisterd van zijn destijds 77-jarige schoonmoeder. Zij hebben samen met het slachtoffer een bedrag van € 49.000,00 contant opgenomen van haar rekening en dit vervolgens met haar medeweten bewaard in hun woning. Daarnaast hebben zij zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer een bedrag van in totaal € 34.600,00 contant gepind van haar rekening. Vervolgens hebben zij een groot deel van deze contante geldbedragen zonder medeweten en zonder toestemming van verdachtes schoonmoeder uitgegeven. Ook hebben verdachte en de medeverdachte zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer meerdere pinbetalingen en elektronische betalingen gedaan van de rekening van het slachtoffer, waaronder enkele betalingen voor een totaalbedrag van € 16.560,00 aan een meubelbedrijf en een betaling van € 16.250,00 aan een autobedrijf. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn vrouw bijna het hele vermogen van het slachtoffer opgemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat het benadelingsbedrag meer dan € 100.000,00 bedraagt. Bovendien hebben verdachte en zijn vrouw ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hen heeft gesteld. De rechtbank rekent hen dit nog zwaarder aan omdat zij hebben geprobeerd het slachtoffer, nadat zij op hun aandringen met hen was meeverhuisd van Helmond (Brabant) naar [pleegplaats] (Friesland), te isoleren door haar telefoon af te nemen en te proberen contacten tussen haar en de buren en een maatschappelijk werker af te houden.
Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie op 17 september 2014 is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 150 uren voor meerdere gevallen van oplichting.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de kantonrechter verdachte en zijn vrouw heeft veroordeeld om aan het slachtoffer een bedrag van € 139.931,69 terug te betalen en dat de gemeente de aan hen verstrekte bijstandsuitkering heeft teruggevorderd tot een bedrag van ruim € 25.000,00.
De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om niet af te wijken van de gebruikelijke strafmaat en ziet geen aanleiding tot het inzetten van reclasseringsinterventies.
De rechtbank zal voor de straftoemeting aansluiting zoeken bij de landelijke oriëntatiepunten voor fraude. Op grond van deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt dat bij een benadelingsbedrag van € 70.000,00 tot € 125.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden dan wel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige feiten, gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden, ernstiger zijn dan de meeste (andere) fraudedelicten. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt als uitgangspunt een gevangenisstraf van acht maanden. Op grond van de eerdere veroordeling voor oplichting zal de rechtbank deze straf verhogen tot twaalf maanden. Omdat verdachte (financieel en maatschappelijk) zwaar is getroffen door de gevolgen van de strafbare feiten en om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank de helft van deze straf voorwaardelijk opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen goederen, dan wel de opbrengst van de verkoop van (een deel van) deze goederen, dienen te worden teruggegeven aan verdachte en de medeverdachte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van conservatoir beslag en dat dit ook op de in beslag genomen goederen moet blijven rusten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit de kennisgevingen van inbeslagname die in het dossier zijn gevoegd, blijkt dat op een groot aantal goederen die onder verdachte en de medeverdachte in beslag zijn genomen, conservatoir beslag in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) rust. Daarnaast stelt zij vast dat in het dossier een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is gevoegd, waarop een beperkt aantal goederen is vermeld, te weten een printer, twee afstandsbedieningen en drie dozen. Uit het dossier blijkt niet dat op deze goederen afzonderlijk beslag is gelegd. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat deze goederen (welke kunnen worden aangemerkt als randapparatuur en verpakkingsmateriaal) behoren bij een aantal van de goederen, waarop blijkens het dossier conservatoir beslag rust, en dat deze goederen daarom ook onder het conservatoir beslag vallen.
De bevoegdheid van de rechtbank om in het kader van een strafzaak te beslissen tot de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen, is neergelegd in artikel 353 Sv. Dit artikel heeft alleen betrekking op goederen die in beslag zijn genomen met toepassing van artikel 94 Sv en niet op goederen die in beslag zijn genomen met toepassing van artikel 94a Sv en waarop conservatoir beslag rust.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank in het kader van deze strafzaak niet bevoegd een beslissing te nemen over (de teruggave van) de onder verdachte en de medeverdachte inbeslaggenomen goederen.

Benadeelde partij

Mr. R. Tamourt heeft per brief van 22 juni 2016 namens [slachtoffer] een vordering ingediend van € 2.564,34. Deze vordering bestaat uit een bedrag van € 497,42 aan kosten in de civiele procedure, een bedrag van € 66,92 voor het bijwonen van het onderzoek ter terechtzitting, een bedrag van € 1.000,00 aan verhuiskosten van [pleegplaats] naar Helmond en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade. Mr. Tamourt heeft aangekondigd dat de benadeelde partij ter terechtzitting aanwezig zal zijn om haar vordering, indien gewenst, nader toe te lichten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen met uitzondering van de reiskosten voor het bijwonen van het onderzoek ter terechtzitting en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat deze niet aan alle formaliteiten voldoet, heeft zij subsidiair gevorderd dat de rechtbank ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel oplegt voor een bedrag van € 2.497,42, zijnde het gevorderde bedrag met uitzondering van de reiskosten voor het bijwonen van het onderzoek ter terechtzitting.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel oplegt voor het bedrag van € 139.931,66, vermeerderd met de wettelijke rente, dat door de kantonrechter als hoofdsom is toegewezen in de civiele procedure, en voor het bedrag van € 3.018,13 dat door de kantonrechter als proceskosten is toegewezen in de civiele procedure.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten en de reiskosten in de civiele procedure niet in de strafzaak kunnen worden gevorderd omdat deze al zijn toegewezen in de civiele procedure, dat de reiskosten in de strafzaak niet kunnen worden toegewezen omdat de benadeelde partij niet is verschenen, dat de verhuiskosten niet kunnen worden toegewezen omdat deze geen rechtstreeks gevolg zijn van de ten laste gelegde feiten nu de benadeelde partij er zelf voor heeft gekozen om te verhuizen en omdat zij niet heeft aangetoond dat de verhuizing daadwerkelijk € 1.000,00 heeft gekost en dat het gevorderde smartengeld niet kan worden toegewezen omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat in het geval van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel daaraan geen vervangende hechtenis dient te worden verbonden, omdat nu al vaststaat dat verdachte de schade niet zal kunnen betalen en de hechtenis daardoor het karakter van een gevangenisstraf zal hebben in plaats van een drukmiddel om verdachte tot betalen te bewegen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij voor het indienen van de vordering geen gebruik heeft gemaakt van het op grond van artikel 51g, eerste lid, Sv verplicht voorgeschreven voegingsformulier en dat de brief van mr. Tamourt niet door de benadeelde partij is ondertekend en er ook geen door de benadeelde partij ondertekende machtiging is bijgevoegd. Nu de benadeelde partij, ondanks de aankondiging, niet ter terechtzitting is verschenen, heeft zij deze gebreken ter terechtzitting ook niet kunnen herstellen door zich daar alsnog met toepassing van artikel 51g, derde lid, Sv mondeling of schriftelijk als benadeelde partij in het geding te voegen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van het ambtshalve toepassen van de bevoegdheid tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank het volgende. Bij vonnis van 13 juli 2016 heeft de kantonrechter verdachte en de medeverdachte in de civiele procedure veroordeeld om aan de benadeelde partij een bedrag van € 139.931,69, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen. Daarnaast heeft hij hen veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, welke zijn begroot op € 3.018,13. Verdachte en de medeverdachte hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Door de kantonrechter zijn de veroordelingen tot betaling van de genoemde geldbedragen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen betekent dat deze bedragen, ook ondanks het ingestelde hoger beroep, thans opeisbaar zijn. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om ambtshalve toepassing te geven aan artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht door aan verdachte voor deze bedragen een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Hetzelfde geldt voor het gevorderde bedrag van € 2.497,42. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit bedrag deels samenhangt met het bedrag dat is toegewezen in de civiele procedure en dat het overige deel van de vordering (te weten de verhuiskosten en het smartengeld) onvoldoende is onderbouwd.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 17 september 2014, gewezen door de politierechter in de rechtbank Limburg te Roermond, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 oktober 2014.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 21 augustus 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 17 september 2014 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 03/181817-13:
Gelast de tenuitvoerlegging van de taakstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, d.d. 17 september 2014, te weten: een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 september 2017.