ECLI:NL:RBNNE:2017:3556

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
18/830170-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levens

Op 18 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk brand stichten. De verdachte, geboren in 1982, heeft op 17 februari 2016 in Delfzijl brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, wat leidde tot brand in zijn woning en gemeen gevaar voor de in de woning aanwezige goederen en levens van omwonenden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn emotionele problematiek en de impact van zijn daden op zijn gezin.

Tijdens de zitting op 4 september 2017 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten en dat hij spijt had van zijn handelen. De rechtbank heeft de ernst van het misdrijf, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te vermijden en in plaats daarvan een voorwaardelijke straf op te leggen, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling.

De rechtbank heeft de verdachte ook een taakstraf opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 september 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830170-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 september 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 september 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Helmantel, advocaat te Sappemeer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door D. Homans.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2016 te Delfzijl opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (een) trap(treden) en/of een kast in de woning [straatnaam] en/of de woning [straatnaam] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de woning [straatnaam] en/of de in die woning aanwezige goed(eren) en/of een of meer belendende woningen en/of in die woning(en) aanwezige goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in de belendende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat er op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting te bewijzen is dat er gevaar voor goederen en personen te duchten was.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de beoordeling van het bewijs. Zij heeft daarbij opgemerkt dat de verdachte weliswaar willens en wetens een brandje wilde stichten, niet zijnde een grote brand, maar dat hij daarbij geen goederen en personen in gevaar wilde brengen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 september 2017;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 maart 2016, opgenomen op pagina 50 e.v. van het dossier van de politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016047998 d.d. 4 mei 2016, inhoudende de verklaring van [getuige] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek brand met bijlage d.d. 17 maart 2016, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant en de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal buurtonderzoek d.d. 15 april 2016, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 februari 2016 te Delfzijl opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine ten gevolge waarvan traptreden en een kast in de woning [straatnaam] en de woning [straatnaam] gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de woning [straatnaam] en de in die woning aanwezige goederen en een of meer belendende woningen en in die woningen aanwezige goederen en levensgevaar voor een of meer in de belendende woningen aanwezige personen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf moeten de algemene en bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een langdurige proeftijd, waaraan de voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd worden verbonden, in combinatie met een werkstraf. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een arrest van het Hof Amsterdam van 23 juni 2015 [1] en heeft verzocht rekening te houden met de persoon van verdachte. Zij heeft daarbij aangegeven dat verdachte niet gemist kan worden in zijn gezin, mede gelet op de geringe draaglast van zijn vrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stichten van brand in zijn woning waarbij er gevaar voor personen en goederen te duchten was. Verdachte hoopte daardoor (kennelijk) te bereiken dat hij met zijn gezin niet uit huis zou worden gezet. Hij heeft ervoor gezorgd dat zijn eigen gezinsleden de woning uit waren, voordat hij de (motor)benzine over de trap goot. Verdachte heeft er bij het stichten van de brand geen rekening mee gehouden dat zijn buren eveneens gevaar konden lopen. Het gevaar voor personen en de belendende woningen was aanwezig omdat de woning deel uitmaakt van een blok van tien woningen en de brand werd gesticht op het bovenste gedeelte van de vaste trap en de overloop, ten gevolge waarvan de brand zich snel en hevig in verticale richting kon ontwikkelen. Uitsluitend door het ingrijpen van anderen is voorkomen dat er meer schade is ontstaan. Brandstichting is een ernstig misdrijf omdat als gevolg hiervan gevaarlijke en onbeheersbare situaties kunnen ontstaan. Het veroorzaakt angst en onrust in de samenleving, hetgeen verdachte zelf heeft gemerkt.
De rechtbank overweegt dat het door verdachte begane misdrijf in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank heeft echter in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging tevens rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 24 augustus 2017. Uit het reclasseringsrapport blijkt onder meer dat in de periode voorafgaande aan het feit bij verdachte sprake was van oplopende praktische en emotionele problematiek. De reclassering heeft de indruk dat verdachte functioneert op laagbegaafd niveau en dat de draaglast bij verdachte te groot is geworden. Verdachte heeft spijt van zijn handelen en realiseert zich achteraf dat hij anderen in gevaar heeft gebracht. Hij heeft zijn praktische problemen met behulp van Stichting Welzijn en Dienstverlening aangepakt en staat open voor behandeling ten aanzien van de bij hem spelende emotionele problematiek. De reclassering schat in dat de kans op delictgedrag aanwezig blijft indien verdachte geen hulp krijgt voor de verwerking van zijn negatieve jeugdervaringen en het overlijden van zijn dochtertje. De reclassering adviseert de rechtbank aan een (deels) voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te verbinden, zijnde een meldplicht, onderzoek en ambulante behandeling bij de AFPN, alsmede begeleiding door Stichting Welzijn en Dienstverlening bij praktische zaken.
Gelet op de persoon van verdachte en de problematische (huisvestings)situatie waarin verdachte en zijn gezin zich thans nog steeds bevinden, acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte begeleiding en toezicht krijgt, om hem de nodige steun te verlenen, maar vooral ook om herhaling van vergelijkbare feiten te voorkomen. De rechtbank ziet al met al in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op van na te noemen duur met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een maximale, onvoorwaardelijke taakstraf op.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en dat veroordeelde zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd laat onderzoeken en indien nodig zich aansluitend laat behandelen bij de AFPN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling kan ook een delictanalyse en een signaleringsplan inhouden;
3. dat de veroordeelde zich laat begeleiden bij praktische zaken als huisvesting, dagbesteding en geldzaken door Stichting Welzijn en Dienstverlening in Delfzijl of soortgelijke ambulante zorg, zolang de reclassering dit nodig acht.
Draagt Reclassering Nederland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. M.C. Nijboer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2017.
Mr. A.G.D. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.