ECLI:NL:RBNNE:2017:3524

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
18/930267-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling na steekincident

Op 12 september 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 december 2014 in Assen, waarbij de verdachte met een scherp en puntig voorwerp, vermoedelijk een mes, meerdere keren in het hoofd en bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was tijdens de zitting, waardoor verstek is verleend. De officier van justitie eiste veroordeling voor poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. De rechtbank overwoog dat de verdachte disproportioneel had gehandeld door met een wapen te reageren op de provocaties van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij rekening werd gehouden met het tijdsverloop en eerdere veroordelingen voor geweldsmisdrijven. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930267-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 september 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2017.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B.D. van der Burg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2014 te Assen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of
het bovenlichaam te steken en/of te prikken en/of te snijden, althans te
raken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 december 2014 te Assen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans scherp
en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of het bovenlichaam te steken en/of te
prikken en/of te snijden, althans te raken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) gevorderd. Op grond van met name de letselrapportage van [slachtoffer] en de camerabeelden kan naar haar mening worden bewezen dat verdachte die [slachtoffer] met een puntig voorwerp heeft gestoken op vitale plaatsen op het lichaam, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] had kunnen komen te overlijden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige
bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals hierna wordt besproken, er in het dossier weliswaar wettige bewijsmiddelen zijn die duiden op het gebruik van een scherp en puntig voorwerp, maar dat er gerede twijfel is of verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel opzet is voldoende dat verdachte voorwaardelijk opzet had op een bepaald gevolg. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Mede gelet op de camerabeelden die ter zitting zijn bekeken acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte nadat hij door [slachtoffer] herhaalde malen in het gezicht is gestompt, is opgestaan, iets uit zijn broekzak heeft gehaald en met dat voorwerp in de hand herhaalde halen heeft gestoken in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer] . Zoals uit de camerabeelden blijkt is het voorwerp puntig, terwijl in de medische verklaring staat dat bij [slachtoffer] sprake is van steek- en snijwonden. Hoewel niet met zekerheid kan worden gezegd wat voor voorwerp verdachte in de hand had, gaat de rechtbank er aldus bij de bewezenverklaring wel vanuit dat sprake was van een puntig en scherp voorwerp waarmee is gestoken en gesneden.
De rechtbank is van oordeel dat door het in iemands hoofd en bovenlichaam steken en snijden met een puntig en scherp voorwerp, zoals in het onderhavige geval, de aanmerkelijke kans op het optreden van zwaar lichamelijk letsel door verdachte in het leven is geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het met een scherp en puntig voorwerp in iemands hoofd en bovenlichaam steken en snijden kan resulteren in fors en permanent letsel. De rechtbank is van oordeel dat deze geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het impliciet subsidiair tenlastegelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 december 2014, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 11 december 2014 was ik in Assen. Ik ben meerdere keren gestoken. Ik ben gestoken bij mijn oog, drie keer bij mijn oor, hals en armen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2014, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten [naam] en [naam] :
Wij waren op 11 december 2014 te Assen en wij zagen toen aldaar dat [slachtoffer] over zijn gehele lichaam onder het bloed zat. Wij hoorden [slachtoffer] zeggen dat hij was gestoken in zijn oog. Wij zagen het bloed uit [slachtoffer] lichaam stromen.
3. Een letselrapportage, op 13 december 2014 opgemaakt en ondertekend door J. Dekker, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1974. Er zijn bij de heer [slachtoffer] diverse ontvellingen en steek/snijletsels aangetroffen aan het hoofd, de hals en de armen. Deze zouden zijn ontstaan door slaan en steken met een mes. In de diepte van de rechter oorschelp is een gebogen streepvormig letsel (met hechtingen) zichtbaar dat ook aan de achterkant van het oor zichtbaar is en dus een door en door penetrerend letsel is geweest. Dit letsel is te duiden als een steek- en/of snijletsel. Aan de voorzijde van de borstkas is een huidletsel zichtbaar in de vorm van een winkelhaak, met partiële ontvelling en een klein openstaand huidlapje. Dit kan passen bij een schampend raken van de huid door een puntig voorwerp en is te duiden als een steek/snijletsel. De aangetroffen ontvellingen vertonen het karakter van krasletsel. Dit past bij een puntig oppervlak dat een scherend contact met de huid heeft gemaakt. Dit puntig oppervlak zou kunnen passen bij de scherpe punt van een mes en als zodanig kunnen passen bij de gemelde toedracht. Hoewel de snij/steekletsels niet ernstig zijn uitgepakt, hadden ze qua locatie (met name die in de hals) gemakkelijk kunnen leiden tot een levensbedreigende toestand of een forse en blijvende beperking door respectievelijk openen van een groot bloedvat met verbloeding, respectievelijk beschadiging van zenuwbanen met neurologische uitval. De geconstateerde snij/steekletsels kunnen passen bij de gemelde toedracht. Het beeld van de geconstateerde letsels kan goed passen bij het tijdsinterval tussen de aangegeven mishandeling en het door mij uitgevoerde onderzoek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2016 van Politie Noord-Nederland met proces-verbaalnummer PL0100-2014178249-24, inhoudende als relatering van verbalisant [naam] :
Ik heb de beelden van het onderzoek [slachtoffer] - [verdachte] bekeken en zag dat deze gedateerd waren op 11 december 2014. Ik zag dat [verdachte] mogelijk iets uit zijn zak pakte. Hij maakte met zijn rechter hand een beweging in de richting van zijn rechter broekzak. Ik zag dat om 18:32:14 uur [verdachte] zijn linker hand boven zijn hoofd hield, zijn hand was tot een vuist gebald. Ik zag dat hij een voorwerp in zijn hand had. Ik zag dat het een puntig voorwerp was. Ik zag dat [verdachte] vervolgens meerdere malen met zijn linker hand insloeg op [slachtoffer] . Het beeldfragment van 18:32:14 uur is als bijlage II en III toegevoegd aan dit proces-verbaal van bevindingen.
5. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 29 augustus 2017, voor zover van belang inhoudende:
Op de camerabeelden op de cd-rom gevoegd bij voornoemd dossier, ziet de rechtbank dat verdachte op [slachtoffer] afloopt. De rechtbank ziet op het tijdstip dat op de camerabeelden is aangegeven als 18:32:15 uur dat uit de gebalde linker hand van verdachte een puntig voorwerp, lijkend op een mes, steekt. De rechtbank ziet dat verdachte vervolgens met zijn linker hand meermalen slaande en stekende bewegingen maakt in de richting van die [slachtoffer] . De rechtbank ziet dat verdachte en [slachtoffer] vervolgens in een worsteling met elkaar raken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 december 2014 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp en puntig voorwerp in het hoofd en het bovenlichaam heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie aangegeven dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. De rechtbank leest hierin een mogelijk beroep op noodweer en overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank was door de gedragingen van het slachtoffer weliswaar sprake van (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, maar kunnen de daarop volgende handelingen van de verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Getuige de camerabeelden had verdachte eenvoudig weg kunnen lopen of afstand kunnen bewaren tot het slachtoffer. In plaats daarvan kiest verdachte voor een tegenaanval door met een puntig en scherp voorwerp op het slachtoffer af te lopen en vervolgens op hem in te steken en te snijden. De verdachte komt derhalve geen beroep op noodweer toe. De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de justitiële documentatie, de omstandigheid dat het gaat om een zaak uit 2014 en in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte enorm is getergd door [slachtoffer] .
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het procesdossier, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft getracht [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem meermalen met een puntig en scherp voorwerp in het hoofd en bovenlichaam te steken en te snijden. Weliswaar is verdachte uitgedaagd door het slachtoffer, maar door met een wapen de tegenaanval te kiezen heeft verdachte disproportioneel gehandeld. Dat geen ernstiger of blijvend letsel is ontstaan, is niet te danken aan het handelen van verdachte.
Verdachte heeft aldus op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast brengt het handelen van verdachte, dat midden tussen diverse omstanders plaatsvond, gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Het bewezenverklaarde is een ernstig feit waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te meer nu een wapen is gebruikt. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan in dit geval af te wijken.
De rechtbank zal verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank het tijdsverloop in aanmerking genomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart hetgeen impliciet subsidiair is ten laste gelegde, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2017.
Mrs. Oostdam en Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.