ECLI:NL:RBNNE:2017:3516

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
17/880104-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door valse hoedanigheid en listige kunstgrepen met financiële schade voor slachtoffers

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan oplichting. De verdachte deed zich voor als medewerker van een investeringsgroep en heeft twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], misleid door hen te laten geloven dat zij leningen konden verkrijgen. In ruil voor deze leningen moesten de slachtoffers vooraf een bedrag inleggen, wat resulteerde in een totale schade van € 130.000,00. De verdachte had een professionele uitstraling, met een website en advertenties in de Telegraaf, en maakte gebruik van valse hoedanigheden om vertrouwen te wekken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met listige kunstgrepen de slachtoffers heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan oplichting en legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, evenals een schadevergoeding van € 30.000,00 aan [slachtoffer 1]. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte het vertrouwen van mensen heeft geschaad die in financiële nood verkeerden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880104-12
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 augustus 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Overijssel, HvB Karelskamp in Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Goris, advocaat te Almelo. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 15 november 2010, te Wolvega, (althans) in de gemeente Weststellingwerf en/of te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland en/of in het arrondissement Leeuwarden, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van dertigduizend (30.000) euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als medewerker(s) en/of eigena(a)r(en) van het bedrijf [naam bedrijf 1] te Amsterdam ( [naam bedrijf 1] ) en/of
- een (financierings)advertentie geplaatst in (dagblad) de Telegraaf en/of
- aan die [slachtoffer 1] meegedeeld dat er een bedrag van honderdnegentigduizend (190.000) euro als lening/hypotheek kon worden verstrekt onder de voorwaarde dat er door [slachtoffer 1] eerst dertigduizend (30.000) euro zou worden (aan)betaald, welk bedrag door verdachte en/of zijn mededader(s) op een depotrekening zou worden gestort en welk bedrag na de verstrekte
lening/hypotheek zou worden teruggestort/terugbetaald aan die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) een contract opgesteld en laten ondertekenen door die [slachtoffer 1] , waarbij die [slachtoffer 1] (vervolgens) genoemd bedrag heeft overhandigd aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- ( vervolgens) een afspraak gemaakt bij een notaris teneinde een/het contract vast te leggen en/of
- ( vervolgens) naar een/dat notariskantoor zijn gereden en aldaar aangekomen aan die [slachtoffer 1] meegedeeld dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), eerst naar de bank zou(den) gaan teneinde het overhandigde geld alsmede het hypotheek/leen bedrag van honderdnegentigduizend (190.000) euro te storten op een (neutrale) rekening (van die notaris) en dat die [slachtoffer 1] niet bang of ongerust hoefde te zijn, want verdachte en/of zijn mededader(s) zou(den) (intussen) bij die [slachtoffer 1] blijven en had(den) nog wel zestigduizend (60.000) euro aan contanten bij zich, waarbij (vervolgens) (ook) een groot bedrag aan contant (vals) geld aan die [slachtoffer 1] is getoond,
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot 1 december 2010, te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, in het arrondissement Leeuwarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk dertigduizend (30.000) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten op grond van een contract en/of een gemaakte afspraak, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 1 november 2010, te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
- zevenentwintig (27) bankbiljet(ten) van 50 euro en/of
- honderdtweeënzestig (162) bankbiljet(ten) van 100 euro en/of
- veertig (40) bankbiljet(ten) van 200 euro
die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
3. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 23 november 2010, te Zeewolde, (althans) in de gemeente Zeewolde, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van honderdduizend (100.000) euro, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als medewerker(s) en/of eigena(a)r(en) van het bedrijf [naam bedrijf 1] te Amsterdam ( [naam bedrijf 1] ) en/of
- een (financierings)advertentie geplaatst in (dagblad) de Telegraaf en/of
- aan die [slachtoffer 2] meegedeeld dat een bedrag van tweehonderdenvijftigduizend (250.000) euro als financiering kon worden verstrekt onder voorwaarde dat er door die [slachtoffer 2] eerst honderdduizend (100.000) euro zou worden ingebracht/(aan)betaald, welk bedrag door die
[slachtoffer 2] op een derdenrekening bij een door verdachte en/of zijn mededader(s) uitgezochte notaris moest worden gestort en/of
- ( vervolgens) een afspraak met die [slachtoffer 2] gemaakt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] een overeenkomst laten ondertekenen en/of
- ( vervolgens) aan die [slachtoffer 2] een bankrekeningnummer gegeven waar die [slachtoffer 2] voornoemd bedrag naar over kon maken, welk rekeningnummer (achteraf) niet van een notaris bleek te zijn, waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 23 november 2010, te Zeewolde, (althans) in de gemeente Zeewolde, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk honderdduizend (100.000) euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten op grond van een contract en/of een gemaakte afspraak, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Met betrekking tot feit 2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling van het ten laste gelegde gevorderd nu verdachte het valse geld aanwezig heeft gehad en dat hij er ook van op de hoogte was dat het vals geld betrof.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het dossier geen aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat verdachte het geld heeft nagemaakt of vervalst. Verdachte was ook niet op de hoogte van de valsheid van het geld en had geen oogmerk het geld als echt uit te geven. Nu aan al deze bestanddelen niet wordt voldaan, zou verdachte slechts verweten kunnen worden dat hij opzettelijk die biljetten in voorraad had. Dit levert echter geen kwalificatie van artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht op. Bovendien was de polstas niet van verdachte en sporen van verdachte zijn daar niet op aangetroffen. Verdachte heeft derhalve het valse geld niet in voorraad gehad en dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat uit onderzoek is gebleken dat het om vals geld ging. Dit geld bevond zich in een polstas. [getuige 1] heeft verklaard dat de polstas met het geld afkomstig was van verdachte en [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte hem de inhoud van de polstas heeft laten zien. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaringen te twijfelen. Verdachte heeft weliswaar verklaard heeft dat hij niet op de hoogte was van het feit dat het geld in de polstas vervalst was, maar de rechtbank hecht daaraan geen geloof nu [slachtoffer 1] na opening van de polstas vrijwel onmiddellijk zag dat het om vals geld ging. Wat echter niet blijkt is dat verdachte ook het oogmerk had dat geld als echt en onvervalst uit te geven, zodat het onder 2. ten laste gelegde niet bewezen kan worden en verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Met betrekking tot feit 1.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat tussen verdachte en [slachtoffer 1] een overeenkomst is gesloten. Die overeenkomst kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Het is echter lastig om in voornoemde overeenkomst steunbewijs te vinden voor de aangifte van [slachtoffer 1] . De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [slachtoffer 1] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij het bedrag van € 30.000,00 aan verdachte moest tonen. Desgevraagd heeft [slachtoffer 1] bij zijn verhoor door de rechter-commissaris geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij dit bedrag cash moest laten zien, terwijl hij bij de politie heeft verklaard dat dit uit tijdnood was. Op de vraag van de rechter-commissaris waarom hij het geld aan verdachte heeft meegegeven, heeft hij eveneens niet geantwoord. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de manier waarop [slachtoffer 1] aan het geld is gekomen, vreemd is. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij een geldleningsovereenkomst met [slachtoffer 3] heeft gesloten en dat hij daarvoor zekerheid moest stellen. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] echter verklaard dat er geen zekerheid gesteld was omdat dat niet mogelijk was nu zijn huis onder water stond. [slachtoffer 1] heeft door aldus te handelen, [slachtoffer 3] om de tuin geleid. Het was voor [slachtoffer 1] dan ook geen moeilijke stap om ook anderen om de tuin te leiden. Tot slot heeft [slachtoffer 1] zijn verhaal niet onderbouwd. Hoewel hij heeft aangegeven dat er afschriften zijn, heeft hij eveneens verklaard dat hij hier niet over beschikt.
Verdachte beschikt echter over een door [slachtoffer 1] ondertekende overeenkomst. [slachtoffer 1] weerspreekt de overeenkomst op zich ook niet, maar wel de hoogte van het bedrag. Verdachte heeft geen bedrieglijk middel geleverd; hij heeft de € 30.000,00 volgens afspraak rechtmatig verkregen. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank hecht op grond van onderstaande bewijsmiddelen geen geloof aan de verklaring van verdachte dat het bedrag van € 30.000,00 was bedoeld als provisie in verband met werkzaamheden die verdachte voor [slachtoffer 1] verricht zou hebben.
Allereerst strijdt dit met de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] , welke verklaringen elkaar onderling ondersteunen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat een executoriale verkoop dreigde voor twee panden van zijn ouders en dat hij op korte termijn een financiering nodig had om de gedwongen verkoop te voorkomen. Middels een advertentie in het dagblad De Telegraaf heeft hij zich gewend tot de [naam bedrijf 1] -in de stukken en hierna ook met [naam bedrijf 1] aangeduid- en kwam daarmee in contact met verdachte. Overeengekomen werd dat [slachtoffer 1] een financiering kon krijgen van € 190.000,00 als hij kon aantonen dat hij over € 30.000,00 kon beschikken en dit geld -tijdelijk- uit zijn vermogen te brengen, door middel van een betaling naar een derdenrekening van een notaris. [slachtoffer 1] is vervolgens ook daadwerkelijk aan de slag gegaan om dat bedrag te verkrijgen en blijkens een overgelegde schriftelijke overeenkomst d.d. 1 november 2010 heeft hij dat bedrag kortdurend geleend van een kennis van hem. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door het feit dat hij daadwerkelijk € 30.000,00 heeft geleend en dat verdachte dit bedrag in contanten in ontvangst heeft genomen. Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteund door de verklaring van [getuige 1] dat het principe was dat men bij een lening met een eigen bijdrage moest komen.
De rechtbank hecht op grond van die verklaringen ook geloof aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat afgesproken was dat het geld op een “neutrale” (de rechtbank leest: derdenrekening) rekening gestort zou worden en later weer terugbetaald. Verdachte heeft bevestigd de € 30.000,00 van [slachtoffer 1] in ontvangst te hebben genomen.
Voorts is het naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig dat bij een lening van € 190.000,00 een provisie overeengekomen zou zijn van € 30.000,00.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank ten opzichte van het te lenen bedrag buitenproportioneel. De verklaring van verdachte ter zitting dat de provisie ook zag op advisering door verdachte om de dreigende executieverkoop te voorkomen, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. Daar komt nog bij dat verdachte op geen enkele manier heeft weten aan te tonen welke concrete werkzaamheden hij voor [slachtoffer 1] verricht zou hebben, anders dan het opperen van enkele mogelijkheden om geld te lenen. Ook de bewering van verdachte dat aan hem te danken was dat de executieverkoop is afgewend, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde, nog daargelaten dat ook daarmee een beloning van € 30.000,00 nog steeds disproportioneel is.
Ook past de verschuldigdheid van deze provisie niet bij de toezegging van verdachte dat hij zijn geld terug zou krijgen als [slachtoffer 1] de auto van [getuige 1] weer beschikbaar zou stellen. Dat [getuige 1] de terugbetaling aan [slachtoffer 1] zou financieren -zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, zich daarbij beroepend op sms-verkeer tussen hem en [getuige 1] - acht de rechtbank eveneens onaannemelijk. [slachtoffer 1] had die auto waarin verdachte en [getuige 1] op 1 november 2010 naar Wolvega waren gereden en waarmee [getuige 1] zich vervolgens naar de notaris had begeven, onder zich genomen toen verdachte, nadat hij de € 30.000,00 in ontvangst had genomen, niet op de afspraak op diezelfde datum bij de notaris in Drachten verscheen en vanuit Drachten zonder nadere mededeling naar Enschede vertrokken was. Dit in strijd met verdachtes mededeling dat hij even naar de bank zou gaan om de ontvangen € 30.000,00 te storten en daarna terug zou komen. Verdachte heeft (een deel van) het geld gestort op, volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting, de rekening van zijn schoonmoeder. Op grond van de bewijsmiddelen is het de rechtbank gebleken dat verdachte vrijelijk over deze bankrekening kon beschikken.
Verdachte heeft zich bij dit alles voorgedaan als iemand die een zekere positie had bij een financieringsbedrijf, waarbij op de achtergrond vermogende geldschieters aanwezig zouden zijn. In de advertentie in een landelijk dagblad en de internetsite van het bedrijf wordt -gelet op de tekst- de suggestie gewekt dat het daarbij zou gaan om een bonafide geldverstrekker. Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven over de personen die dit bedrijf zouden belichamen. Hij spreekt over een Zwitser; [getuige 1] zou op de een of andere manier bij het bedrijf betrokken zijn en ter zitting heeft verdachte verklaard dat “twee ijzerboeren” uit Twente de werkelijke geldschieters zouden zijn. Over de identiteit van de Zwitser en de laatste twee personen wilde of kon verdachte niet nader verklaren, terwijl [getuige 1] nadrukkelijk heeft ontkend dat hij met [naam bedrijf 1] te maken had. [getuige 1] geeft aan zelf financiële problemen te hebben. Ook is de rol van verdachte binnen [naam bedrijf 1] onduidelijk. Hij stelde ter zitting slechts een soort “uithangbord” te zijn van [naam bedrijf 1] . Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij zelf de contacten met geldvragers verzorgde en het was het telefoonnummer van verdachte dat in de advertentie vermeld stond. Verder blijkt uit het dossier dat verdachte kantoorruimte in een kantorencomplex aan de [straatnaam] te Amsterdam heeft gehuurd en de website tot stand heeft laten komen. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte op geen enkele manier inhoudelijke informatie kan verschaffen over het bedrijf waarvoor hij beweert op te treden en evenmin duidelijkheid kan verschaffen welke rol hij binnen dat bedrijf zou spelen, er sprake is van het aannemen een valse hoedanigheid en dat verdachte op die wijze vertrouwen wilde wekken dat hij zou optreden voor een bonafide geldverstrekker.
Met dat vertrouwen heeft hij [slachtoffer 1] bewogen een bedrag van € 30.000,00 aan verdachte te overhandigen, terwijl hij wist dat [slachtoffer 1] niet via de bank over het benodigde bedrag van € 190.000,00 kon beschikken en binnen korte tijd met een executoriale verkoop geconfronteerd zou worden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van listige kunstgrepen doordat verdachte ten tijde van de overdracht van het bedrag door [slachtoffer 1] aan verdachte, hij [slachtoffer 1] ervan wist te overtuigen dat hij geen financieel risico liep toen verdachte met het geld naar een bank in Drachten zou gaan omdat in de auto nog voldoende contant geld aanwezig was. Zoals onder feit 2. reeds is overwogen bleek dat geld vals te zijn en was verdachte daarvan op de hoogte.
Daarnaast heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bij [slachtoffer 1] het vertrouwen willen wekken dat het om een bonafide gang van zaken zou gaan doordat hij zelf een afspraak met een notaris had gemaakt, waardoor één en ander op een betrouwbare wijze tot stand leek te komen en dat om die reden het bedrag veilig betaald kon worden. [slachtoffer 1] , [getuige 1] , notaris [naam] en verdachte bevestigen deze afspraak. Eveneens staat vast dat verdachte, [getuige 1] en [slachtoffer 1] naar de notaris zijn gereden en hun auto's daar geparkeerd hebben, maar dat verdachte vervolgens weg is gegaan om geld te storten en dat hij vervolgens tegen de afspraak in niet meer terug is gekomen. Verdachte heeft weliswaar -om vertrouwen te wekken- de gang naar een notaris voorbereid, maar is vervolgens de confrontatie met de notaris uit de weg gegaan omdat hij naar het oordeel van de rechtbank in werkelijkheid met de notaris niets te bespreken had.
De rechtbank acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde oplichting, met dien verstande dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daarbij dat ten aanzien van het medeplegen onvoldoende uit het dossier naar voren is gekomen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [getuige 1] . De rechtbank verwijst hierbij naar ECLI:NL:HR:2014:3474. De verweren van de raadsvrouw worden derhalve verworpen.

Met betrekking tot feit 3.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 3. primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
[slachtoffer 2] heeft zich tot [naam bedrijf 1] gewend in verband met een mogelijk financiering van
€ 250.000,00 dan wel € 400.000,00. Hoewel [slachtoffer 2] aangeeft dat hij daartoe een overeenkomst heeft getekend, heeft hij deze niet overgelegd. Desgevraagd heeft hij bij de rechter-commissaris aangegeven dat dit stuk waarschijnlijk bij de curator in het destijds uitgesproken faillissement ligt.
Uit het procesdossier blijkt dat [slachtoffer 2] e-mails heeft overgelegd. In een e-mail van 18 oktober 2010 wordt gerept over een mogelijke financiering maar daaruit volgt echter niet dat er daadwerkelijk een afspraak is gemaakt. Dat er geen sprake is geweest van een overeenkomst tot financiering wordt, aldus de raadsvrouw, ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] . De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de pagina's 179, 182 en 198 van het procesdossier. De raadsvrouw concludeert dat hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, door [getuige 1] in zijn verklaringen is bevestigd.
De raadsvrouw wijst er in dit verband op dat verdachte beschikt over een overeenkomst tot geldlening van [naam bedrijf 2] aan [naam bedrijf 3] voor een bedrag van € 100.000,00. Deze overeenkomst is door [slachtoffer 2] op 19 november 2010 ondertekend en hij heeft vervolgens voornoemd bedrag overgemaakt aan [naam bedrijf 3] . [slachtoffer 2] heeft bij zowel de politie als de rechter-commissaris verklaard dat hij die leningsovereenkomst heeft ondertekend.
Tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris herkent hij de overeenkomt en bevestigt hij dat zijn handtekening op de overeenkomst staat.
Op de vraag van de raadsvrouw tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris of hij alles leest voor hij tekent, heeft [slachtoffer 2] geantwoord dat hij dat altijd doet, dat hij een opleiding heeft gehad in het lezen van contracten en dat hij voldoende ervaring op dat gebied heeft. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de financiering nodig was voor de expansie van zijn bedrijf. Toen hij echter van verdachte hoorde dat de oorspronkelijke financiering niet mogelijk was omdat zijn huis onder water stond, kon hij die € 100.000,00 in ieder geval veilig stellen. Uit de bijlages bij het appelschriftuur blijkt dat in de eerste faillissementsverklaring van [naam bedrijf 2] , [slachtoffer 2] met geen woord rept over een geldlening en dat hij € 100.000,00 heeft betaald. De raadsvrouw heeft aangegeven dat, nu [slachtoffer 2] dat niet heeft vermeld, verdachtes verklaring ter zitting dat het ging om een veiligstelling, wordt ondersteund.
Voorts heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij ervan uitging dat het geld op een derdenrekening werd overgemaakt. Een zakenman als [slachtoffer 2] moet echter weten dat een derdenrekening ook altijd zo wordt aangeduid, aldus de raadsvrouw. [slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij dacht dat [naam bedrijf 3] een notariskantoor was en is er vanuit gegaan dat de rekening waarop de € 100.000,00 werd gestort, een notarisrekening was.
Nu het bedrag van € 100.000,00 niet van [slachtoffer 2] , maar van [naam bedrijf 2] afkomstig was, kan verdachte niet worden verweten dat hij [slachtoffer 2] heeft opgelicht.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit nu verdachte slechts heeft bemiddeld en er geen sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening door verdachte. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het geld rechtstreeks is overgemaakt naar de bankrekening van [naam bedrijf 3] . Deze bankrekening is niet van verdachte, maar van zijn schoonouders. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel geld op deze rekening kon storten, maar dat hij toestemming van zijn schoonouders nodig had om geld van de rekening af te halen. Uit de bankafschriften in het dossier blijkt ook dat na de storting van het geld op voornoemde rekening, het geld is uitgegeven ten behoeve van verdachtes schoonouders.
Oordeel van de rechtbank
Uit onderstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
[slachtoffer 2] heeft op 23 november 2010 een gedetailleerde aangifte gedaan van oplichting. Uit zijn aangifte blijkt onder meer dat [slachtoffer 2] , in het bijzijn van verdachte, op 19 november 2010 tweemaal € 50.000,00 heeft overgemaakt op een bankrekening bij de ING met het bankrekeningnummer [nummer] . De omschrijving van beide transacties luidt 'eigen inbreng'. Het nummer van de bankrekening staat op naam van [naam bedrijf 3] , zijnde de schoonmoeder van verdachte. Na de transactie gaat verdachte weg. De afspraak was dat verdachte later op de ochtend nog naar het kantoor van [slachtoffer 2] zal komen om vervolgens samen met [slachtoffer 2] naar een notaris in Rotterdam te rijden. Verdachte verschijnt echter niet. Daarop heeft [slachtoffer 2] vervolgens geprobeerd de transacties te storneren, hetgeen niet lukt. Wel lukt het hem de ING bankrekening van [naam bedrijf 3] te blokkeren. Vervolgens blijkt dat na de overboeking meteen tientallen transacties via voornoemd rekeningnummer hebben plaatsgevonden. Op dezelfde ochtend van de overboeking heeft [slachtoffer 2] om 11.15 uur bij de politie melding van oplichting gedaan en op 23 november 2010 doet hij aangifte tegen verdachte.
Zoals de rechtbank hierboven bij feit 1 heeft overwogen, heeft verdachte geen openheid van zaken over de [naam bedrijf 1] te Amsterdam gegeven. De betaling van de € 100.000,00 op de rekening van [naam bedrijf 3] staat vast.
Naar het oordeel van de rechtbank staat ook vast dat [slachtoffer 2] door verdachte was medegedeeld dat deze betaling bedoeld was om een krediet te verkrijgen. Dit blijkt uit de verklaring van verdachte die wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] die meermalen heeft verklaard dat verdachte ter verkrijging van een krediet aan zijn klanten altijd een eigen inbreng vroeg. Dat was de wijze waarop verdachte zaken deed, aldus [getuige 1] . Verdachte heeft echter betoogd dat hij op de avond voor de overboeking uit gegevens van het Kadaster kennis kreeg van het feit dat er op de woning van [slachtoffer 2] 1,1 miljoen euro schuld rustte. [slachtoffer 2] zou vervolgens aangegeven hebben het bedrag van € 100.000,00 te willen veiligstellen in verband met een eventueel naderend faillissement. Verdachte heeft op de dag van de storting ervoor gekozen om de storting te laten plaatsvinden onder de titel geldlening. [slachtoffer 2] herkent weliswaar zijn handtekening onder de geldleningsovereenkomst met [naam bedrijf 3] , maar geeft daarbij aan dat hij zich nimmer gerealiseerd had dat hij voor een overeenkomst van geldlening getekend had. De twee overboekingen van ieder € 50.000,00 van 19 november 2010 door [slachtoffer 2] aan [naam bedrijf 3] met de omschrijving 'eigen inbreng' passen bij de verklaring van [slachtoffer 2] dat de betalingen bedoeld waren om krediet te verkrijgen. Verdachte was bij die overboekingen aanwezig. Dat het in werkelijkheid zou gaan om het veiligstellen van een bedrag van € 100.000,00 in verband met een faillissement acht de rechtbank niet geloofwaardig. Allereerst niet omdat [slachtoffer 2] nog dezelfde ochtend, als hij merkt dat verdachte na de storting van het bedrag niet terugkomt om volgens afspraak met [slachtoffer 2] naar de notaris te gaan, contact met de politie opneemt en kort daarna (op 23 november 2010) aangifte van oplichting doet. Een gang naar de politie past niet bij de door verdachte omschreven poging van [slachtoffer 2] om geld te onttrekken aan de boedel aan de vooravond van een faillissement, hetgeen een strafbaar feit is. Voorts past niet in de lezing van verdachte dat [slachtoffer 2] nog diezelfde dag getracht heeft de gestorte bedragen te storneren en vervolgens, toen dat niet lukte, de ING-rekening van [naam bedrijf 3] Investment geblokkeerd heeft. Ook kon de poging tot het veiligstellen van het bedrag niet slagen, alleen al omdat een eventuele faillissementscurator de overboekingen zou opmerken en het uitgeleende bedrag zou terugvorderen. Voorts heeft verdachte niet duidelijk weten te maken wat de rol van [naam bedrijf 3] dan wel van zijn schoonmoeder was. Uit de door huisarts d.d. 23 oktober 2012 geschreven verklaring blijkt dat verdachtes schoonmoeder medisch/psychisch niet in staat in staat was om hierover te worden gehoord (pagina 337).
Over de bankrekening van [naam bedrijf 3] heeft verdachte ter zitting verklaard dat die bankrekening van zijn schoonouders was en dat hij slechts na overleg met hen betalingen vanaf deze rekening kon verrichten. Ook deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig nu uit de bankafschrijvingen blijkt dat voornoemde rekening in substantiële mate werd gebruikt door verdachte. Zo werden bijvoorbeeld zijn zorgkosten en kindertoeslag op deze rekening overgemaakt. Ook de rekening voor het ontwerpen van de website werd van deze rekening betaald. Het grote aantal feitelijke bij- en afschrijvingen in de periode zowel voor als na de ten laste gelegde feiten rechtvaardigen geen andere conclusie dan dat verdachte deze rekening vrijelijk kon gebruiken en aldus onbeperkt over het saldo kon beschikken.
De raadsvrouw heeft nog betoogd dat –voor het geval de rechtbank zou aannemen dat er wèl sprake van oplichting zou zijn- het niet [slachtoffer 2] was die is opgelicht maar [naam bedrijf 2] , zodat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij weliswaar de bedoeling had het geleende geld te zijner tijd te zullen besteden in zijn bedrijf maar hij heeft als privépersoon getracht daarvoor een lening te verkrijgen, waarbij hij als privépersoon een eigen inbreng moest betalen en voorts zouden zijn privéwoning en levensverzekering als onderpand dienen.
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde oplichting met dien verstande dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daarbij dat ten aanzien van het medeplegen onvoldoende uit het dossier naar voren is gekomen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [getuige 1] . De rechtbank verwijst hierbij naar ECLI:NL:HR:2014:3474.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 1. primair en 3. primair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 augustus 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ten aanzien van feit 1.
Ik heb me aan [slachtoffer 1] voorgesteld als [verdachte] . Het zou kunnen dat ik me in het begin [verdachte] heb genoemd.
[slachtoffer 1] wilde geld van de [naam bedrijf 1] lenen om een veiling van twee panden te voorkomen. Samen met [getuige 1] en [slachtoffer 1] heb ik de panden bekeken. Er is toen gesproken over een bedrag van € 190.000,00.
Wij hadden op maandag een afspraak bij een notariskantoor in Drachten. Ik had die afspraak de vrijdag ervoor gemaakt. We zijn met zijn drieën naar de notaris gereden en we hebben de auto daar geparkeerd. [slachtoffer 1] heeft mij € 30.000,00 contant gegeven. Ik heb het geld geteld en in mijn binnenzak gedaan. Ik ben weggegaan om het geld te gaan storten. Ik heb het geld op de rekening van mijn schoonmoeder gestort.
In de dagen erna heb ik met [slachtoffer 1] gebeld. Er is gesproken over een terugstorting van
€ 30.000,00 en het teruggeven van de auto.
Ten aanzien van feit 3.
[slachtoffer 2] diende een bedrag van € 100.000,00 te storten om een bedrag van € 250.00,00 terug te krijgen. Die € 100.000,00 was zijn eigen inbreng. Het onderpand bestond uit zijn levensverzekering en zijn huis. Toen ik vervolgens het kadaster checkte, bleek dat zijn huis onder water stond. Hij vroeg mij vervolgens of ik hem met € 100.000,00 kon helpen. Er is een contract getekend en [slachtoffer 2] heeft € 100.000,00 overgeboekt naar de rekening van [naam bedrijf 3] .
Ik heb de opdracht gegeven om een website voor [naam bedrijf 1] te bouwen. Als iemand naar de [naam bedrijf 1] belde, kregen ze een telefoniste aan de lijn. Het was mijn nummer dat gebeld werd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 november 2010, opgenomen op pagina 102 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 201011099 d.d. 6 december 2012, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte terzake oplichting gepleegd op 1 november 2010 te Drachten, binnen de gemeente Smallingerland. Mijn ouders hadden twee panden die ik wilde overnemen.
Ik had hiervoor geld nodig, ongeveer 190.000 euro.
Ik las een financieringsadvertentie in de krant (Telegraaf) van [naam bedrijf 1] . Hun bedrijf is gelegen aan de [straatnaam] te Amsterdam. Ik heb contact met hun opgenomen. Ik werd in contact gebracht met mijnheer [verdachte] . Ik heb verteld dat ik geld wilde lenen. Ik heb ze de twee panden van mijn ouders als onderpand aangeboden. Mijnheer [verdachte] ging ermee akkoord, maar wilde de twee panden zien. We hebben afgesproken op 26 oktober 2010 als eerste bij het pand in [plaats 1] en daarna bij het pand in [plaats 2] .
Beide panden werden door [verdachte] goedgekeurd.
Ik kreeg een dag later telefoon van mijnheer [verdachte] , waarin ik hoorde dat ze de lening wilden verstrekken van 190.000 euro, maar dat ik zelf 30.000 euro moest inleggen.
Ik zou na enkele dagen de 30.000 euro weer terug krijgen op mijn rekening. Ik heb dit geld zolang geleend van een vriend, [slachtoffer 3] .
Ik heb mijnheer [verdachte] op 1 november 2010 ontmoet bij het van der Valk hotel in Wolvega.
Hij was in gezelschap van mijnheer [getuige 1] .
Ik heb het contract gelezen en ondertekend waarin stond dat mij € 190.000 euro werd geleend tegen een rente van 6%. Ik hoorde dat hij het geld wilde parkeren bij een notaris in Amsterdam. Ik vertelde dat ik het liever bij mijn eigen notaris [naam] van notariskantoor [naam] te Drachten wilde deponeren.
Mijnheer [getuige 1] reed in een Mercedes, kenteken [nummer] . Mijnheer [verdachte] reed met mij in de auto mee, omdat hij het geld wilde tellen. Nadat hij dit gedaan had stopte hij het in linkerbinnenzak van zijn colbert.
Rond 13.00 uur kwamen we bij notariskantoor [naam] in Drachten aan. Ik zag dat mijnheer [getuige 1] een bruin vierkant tasje onder zijn arm had. Ik hoorde dat mijnheer [verdachte] zei dat hij het geld ging storten bij de INGbank. Ik zei nog dat ik het een rare zaak vond om met zoveel geld over straat te gaan, waarop ik hoorde dat mijnheer [verdachte] lachend zei dat er nog genoeg geld was. Ik zag dat hij ondertussen het bruine tasje onder de arm van mijnheer [getuige 1] wegpakte en opendeed. Hij liet mij de inhoud zien en ik hoorde dat hij zei dat er nog wel 60.000 euro in het tasje zat. Ik zag een grote stapel bankbiljetten in het tasje zitten, waaronder 100 en 200 euro biljetten. Ik ging naar binnen met mijnheer [getuige 1] en mijnheer [verdachte] ging naar de INGbank om het geld te storten.
Na een kwartier wachten heb ik gebeld met mijnheer [verdachte] waar hij bleef. Ik heb steeds gebeld met [verdachte] , maar er werd niet opgenomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 november 2010, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik zocht een kredietverstrekker voor de aankoop van twee panden. Dit waren panden van mijn ouders. Van de bank kreeg ik geen hypotheek omdat één van de panden besmet was en ik geen lening daarvoor kon krijgen. In De Telegraaf vond ik vervolgens het bedrijf [naam bedrijf 1] . Ik belde daar naar toe en later werd ik door een zich noemende [verdachte] teruggebeld. Met hem kwam ik voorlopig overeen dat ik van hun een hypotheek kon krijgen.
Ongeveer 14 dagen terug is [verdachte] met meneer [getuige 1] samen met mij bij beide panden wezen kijken en zij vonden wel dat er een hypotheek kon worden verstrekt. Ik vertelde de beide mannen dat er een beetje haast bij was, want de bank wilde één van de panden, [plaats 1] , op 16 november gaan veilen.
Na de aangifte op maandag ben ik in de avonduren tussen 18.30 en 19.30 gebeld door [verdachte] . Hij wilde het geld wat hij van mij had wel teruggeven in ruil voor de auto.
Er werd overeengekomen dat zij het geld de volgende dag zouden storten bij de Rabobank te Wolvega.
In de loop van 4 november 2010 werd ik weer gebeld door [verdachte] . Hij wilde het geld overmaken op mijn rekening. Ik heb hem toen het nummer van mijn rekening gegeven en hij zou het om 16.00 uur overgemaakt hebben. Ik heb gezien dat dat niet het geval was.
Op 8 november 2010 werd ik gebeld door [verdachte] . Hij vertelde dat hij het bedrag van 30.000 euro vóór 12 uur op mijn rekening zou overmaken. In de loop van 8 november 2010 heb ik controle uitgeoefend op mijn rekening en ik zag dat er geen bedrag was bijgeschreven. Het geld is nu ook nog niet binnen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 november 2010, opgenomen op pagina 121 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2010110099 d.d. 6 december 2012, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte ter zake oplichting gepleegd op 19 november 2010 te Zeewolde.
De gegevens van de [naam bedrijf 1] , kortweg [naam bedrijf 1] genaamd, heb ik via de financiële pagina uit de Telegraaf verkregen. In de advertentie werd aangegeven dat de [naam bedrijf 1]
snel geld beschikbaar heeft voor herfinanciering en overnames.
Op 7 oktober 2010 had ik via de telefoon en email contact met [verdachte] van [naam bedrijf 1] . Op 13 oktober 2010 had ik een persoonlijk gesprek met de heren [verdachte] en [getuige 1] van de [naam bedrijf 1] . in Amsterdam. Die afspraak was in de [straatnaam] te Amsterdam.
Het doel van mijn bezoek in Amsterdam was een aanvraag voor financiering, groot 350.000
euro, voor de onderneming [naam bedrijf 2] . Op 13 oktober 2010 ontving ik een email van een
bevestiging voor het verlenen van een financiering van 250.000 euro, als ikzelf 100.000 euro
kon storten.
Op 9 november 2010 is de [naam bedrijf 1] geïnformeerd dat wij over de 100.000 euro konden beschikken, en werd een datum afgesproken voor de daadwerkelijke transactie.
Die datum werd bepaald op 19 november 2010. Ons voorstel was om het geld op een
derdenrekening van de notaris van beide partijen te storten. Dat werd door de [naam bedrijf 1] niet
akkoord bevonden. Het gehele bedrag moest aan de notaris van [naam bedrijf 1] overgemaakt worden.
Op 17 en 18 november 2010 is er diverse malen om een derdenrekening van de notaris
gevraagd door [naam bedrijf 4] om het geld op over te maken.
Op 19 november 2010 was de heer [verdachte] op ons kantoor. Ons werd op dat moment de
volgende informatie gegeven. Het bankrekeningnummer [nummer] t.n.v. [naam bedrijf 3] . Ik
was in de veronderstelling na de uitspraken van [verdachte] dat dit de derdenrekeningnummer
betrof. Op 19 november 2010 werd de transactie via internet bankieren via de Rabobank
Flevoland, uitgevoerd in twee transacties van 50.000 euro elk.
Intussen vertelde de heer [verdachte] aan mij dat hij nog even naar Amersfoort moest om de
auto om te wisselen met zijn vrouw en dat hij omstreeks 10:30 uur weer bij ons op kantoor
zou zijn. Op 19 november 2010 kreeg ik nog een telefoontje van de heer [verdachte] dat hij om
10:40 uur op ons kantoor in Zeewolde aanwezig zou zijn.
Toen op 19 november 2010 [verdachte] niet terugkeerde op ons kantoor en ook niet meer mobiel
bereikbaar was, kreeg ik een naar onderbuik gevoel. Ik heb direct de Rabobank telefonisch
benaderd met het verzoek de transacties onmiddellijk te blokkeren. Mij is duidelijk gemaakt
dat betreffende bankrekening en begunstigde niet in overeenstemming waren. Verder werd
door de ING aan mij medegedeeld dat er al tientallen transacties via dit rekeningnummer op
19 november 2010 hadden plaatsgevonden. De naam [naam bedrijf 3] zou bij deze transacties diverse
malen voorkomen. Op 19 november 2010 zijn omstreeks 10:24 uur diverse overboekingen
van het bedrag wat door ons was overgemaakt, weer naar diverse andere rekeningen
overgeboekt. Ook is ons gebleken dat het bankrekeningnummer, zoals door de heer [verdachte]
was aangegeven, niet bij een notariskantoor behoorde.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een transactieoverzicht d.d. 19 november 2010, ten name van [naam bedrijf 4] , opgenomen op pagina 133, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Rabo Ondernemerspakket - [naam bedrijf 4]
Rentedatum 19-11-2010 Tegenrekening P003468900 Naam: [naam bedrijf 3] bedrag € 50.000,--
Rentedatum 19-11-20 10 Tegenrekening P003468900 Naam: [naam bedrijf 3] bedrag € 50.000,--.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van een zakelijke rekening d.d. 22 november 2010, opgenomen op 298 e.v., voor zover inhoudende:
Afschrift Zakelijke Rekening
datum 22-11-2010
zakelijke rekening [nummer]
19 nov ov spoedbetaling GE2010111918171 bij 50.000,00
[nummer] [naam bedrijf 4]
eigen inbreng [naam bedrijf 2]
19 nov ov spoedbetaling GE2010111918200 bij 50.000,00
[nummer] [naam bedrijf 4]
eigen inbreng [naam bedrijf 2]
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 maart 2012, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben eigenaar van [naam bedrijf 5] . In het jaar 2010 heb ik op verzoek van [verdachte] een website gebouwd voor de [naam bedrijf 1] . Dat het [verdachte] was blijkt uit een kopie van zijn identiteitsbewijs die hij meestuurde met het ondertekende contract. Er is bij het maken van de website afgesproken dat hij het verschuldigde bedrag betaalde. Hij betaalde het bedrag van € 295,95 van het rekeningnummer [nummer] in de maand september 2010. Voor hem is nog een logo ontworpen en ook betaald. De betaling kwam van rekeningnummer P [nummer] .
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verstrekte financiële gegevens en bescheiden d.d. 3 december 2012, opgenomen op pagina 273 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [naam] :
Uit de door INGbank verstrekte gegevens is gebleken dat rekeningnummer [nummer] een zakelijke rekening is ten name van [naam bedrijf 3] te Enschede.
De enige zakelijke vertegenwoordiger is [naam] , wonende te Enschede.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 20 maart 2012, opgenomen op pagina 162 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik ben informatiespecialist bij de Telegraaf. Ik heb een mailbericht gezonden met informatie over een advertentie van de [naam bedrijf 1] . Ik stuurde u een mailbericht over een in de Telegraaf geplaatste speurder. Het aanmelden gebeurde via de website van de Telegraaf. De advertentie is geplaatst op 16 oktober 2010.
10. Een schriftelijke bescheid, te weten een bij het onder 9 gevoegde proces-verbaal gevoegd afschrift van een emailbericht, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
voorletters [verdachte]
achternaam [verdachte]
emailadres [naam] @live.nl
bedrijfsnaam [naam bedrijf 3]
Order 2375654
Achternaam [verdachte]
Bedrijfsnaam [naam bedrijf 1]
Klantgegevens
Email [naam] @live.nl
Achternaam [verdachte]
Adres [straatnaam]
[postcode] Amsterdam
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 oktober 2011, opgenomen op pagina 176 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V: Wat kun je over aanloop tot deze oplichting verklaren?
A: Het feit dat ik hier zit komt voort uit het verleden. In 2004 had ik nog een bedrijf genaamd [naam bedrijf 6] . Ik was daar directeur-eigenaar van.
Ik ben terecht gekomen bij een administratiekantoor geleid door Mr. [naam] , gevestigd in Losser. Dit kantoor verzorgde vanaf eind 2004, begin 2005 onze financiële administratie en belastingaangiftes. Eind 2005 is mijn bedrijf overgenomen door mijn dochter [naam] . Het administratiekantoor van [naam] bleef aan het bedrijf verbonden als financieel administrateur. Toen ik na problemen in 2009 contact opnam met [naam] , gaf hij mij aan dat hij de problemen wilde oplossen. Hij bracht mij in contact met zijn zwager [verdachte] . [verdachte] beloofde mij dat hij de problemen die ontstaan waren door het optreden van [naam bedrijf 3] zou helpen oplossen. Hij wilde de geldleningen terugbetalen. [verdachte] vertelde dat hij in Amsterdam een nieuw bedrijf had opgezet. Het was een [naam bedrijf 1] . Dat was in de periode midden 2010. Hij vertelde dat hij een man met geld uit Zwitserland aan zich had gebonden.
V: Wat is de [naam bedrijf 1] ?
A: [naam bedrijf 1] was gevestigd aan de [straatnaam] in Amsterdam. [verdachte] vertelde dat hij daar een kantoor had gehuurd en dat hij daar mensen kon ontvangen. Ik ben daar al eens met hem geweest. Ik heb [verdachte] daar een keer heengebracht omdat hij geen auto had.
Ik heb van de [naam bedrijf 1] -groep weleens een advertentie gezien op internet.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 oktober 2011, opgenomen op pagina 180 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V: Hoe kwam je in contact met [slachtoffer 1] ?
A: Dit was via [verdachte] . [verdachte] vertelde mij dat [slachtoffer 1] geld nodig had voor een investering voor een boerderij die hij had. [verdachte] wilde wel geld investeren hierin, maar wilde dat ik met hem meeging om de technische staat van de boerderij te beoordelen. [verdachte] had mijn hulp daarbij nodig. [verdachte] had meestal geen auto en daarom reden wij met de auto van mij.
[verdachte] had het adres en wij reden vervolgens naar de [straatnaam] te [plaats 1] . [slachtoffer 1] kwam bij die boerderij op eigen gelegenheid. Bij de ontmoeting met [slachtoffer 1] heeft [verdachte] mij aan hem voorgesteld. Toen we deze boerderij hadden bekeken zijn wij nog naar een ander pand gegaan van [slachtoffer 1] .
V: Wat is er tussen jou en [verdachte] besproken na de bezichtiging van deze beide panden.
A: Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij er beter vanaf kon blijven. Ik heb gezegd dat de beide panden in slechte staat waren. Ik schat ongeveer een week na de bezichtiging in [plaats 1] en aan de [straatnaam] heeft [verdachte] aan mij gemeld dat hij toch verder met Friesland wilde. Met Friesland bedoelde [verdachte] de zaak met [slachtoffer 1] . [verdachte] zei dat Friesland wel over eigen geld kon beschikken en ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij het verder wel rond kon maken.
Hij vroeg mij om met hem mee te gaan. Ik hoorde van [verdachte] dat hij geen auto tot zijn beschikking had en ik heb toen gezegd dat ik wel met hem mee zou gaan. Er is door [verdachte] aan mij niet gevraagd om iets anders te gaan doen dan als chauffeur optreden.
Er was geen andere rol voor mij. Ik begreep dat er in deze deal iets tussen zou zitten. Ik bedoel daarmee dat ik er geld van zou krijgen.
We spraken af op 1 november 2010. Ik heb [verdachte] met mijn auto opgehaald. Toen [verdachte] bij mij in de auto stapte had hij een donkere tas bij zich. Verder niets. Bij het uitstappen op de parkeerplaats bij Van der Valk in Wolvega overhandigde [verdachte] mij een klein polstasje. Het was gesloten. Toen [verdachte] mij dit toeschoof hoorde ik hem zeggen: Hier, hou jij ook iets vast, anders loop ik met twee tassen en jij met niets". [verdachte] haalde dit tasje uit zijn eigen tas met de schouderband.
Toen wij via de hoofdingang binnen kwam zag ik [slachtoffer 1] zitten. Ik zag toen dat [verdachte] enkele formulieren overhandigde aan [slachtoffer 1] .
Ik zag vervolgens dat [slachtoffer 1] iets uit een van zijn zakken haalde. Ik zag dat het om een stapel met bankbiljetten ging. Ik zag dat hij dit stapeltje als stapeltje aan [verdachte] overhandigde. [verdachte] pakte het van hem over. Bij het overgeven van het geld hoorde ik [slachtoffer 1] zeggen: "Kijk, tel maar even na". Ik hoorde toen daarop dat [verdachte] zei " Nee niet hier, dat doen we straks wel in de auto".
Hierna zijn we weggegaan. We zouden naar Drachten gaan naar het notariskantoor. Wij kwamen daar rond 12 uur aan. Toen we waren uitgestapt hoorde ik [verdachte] tegen [slachtoffer 1] zeggen: "Ik ga even het geld storten, ga maar naar binnen, ik kom er zo aan". [verdachte] zei toen tegen mij: "Doe mij dat tasje even". Hij bedoelde het polstasje dat ik eerder van hem had gekregen. Ik pakte vervolgens uit de auto het polstasje en overhandigde dit aan [verdachte] . [verdachte] liet vervolgens de tas aan [slachtoffer 1] zien. Ik zag dat hij de tas opende en de inhoud aan [slachtoffer 1] liet zien. Ik hoorde [verdachte] zeggen:" Hier zit ook genoeg geld in, het komt allemaal goed." [verdachte] gaf vervolgens de tas aan mij terug. Ook hoorde ik [verdachte] tegen [slachtoffer 1] zei: " [getuige 1] is hier toch". [verdachte] is toen vertrokken. Hij liep weg en verdween om de hoek.
Diezelfde avond heb ik [verdachte] gesproken in een lunchroom te Enschede aan de Korte Hengelosestraat. Ik vroeg aan [verdachte] : "Hoe los je dit op." Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Ik los dat op, ik geef [slachtoffer 1] het geld terug en dan halen wij je auto terug."
13. Een schriftelijke bescheid, te weten een afschrift van een brief d.d. 28 september 2011, opgenomen op pagina 188 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
[verdachte] stelde voor te helpen met het beoordelen van onroerend goed en het beoordelen van plannen en/of investeringen van mensen welke geld daarvoor nodig hadden. Het principe was dan wanneer men geld bij hem wilde lenen, eerst een eigen bijdrage op tafel moest komen, zgn. om een stuk vertrouwen te hebben in hoe serieus e.e.a. wel was.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor d.d. 13 maart 2012, opgenomen op pagina 191 e.v. van voornoemde dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V: Wat vind u van de provisie van € 30.000,00.
A: In het algemeen vind ik een bedrag van € 30.000,00 aan provisie veel geld. In dit geval dacht ik dat het bedrag, waarvan ik de hoogte nog niet wist, de eigen bijdrage of borgstelling was voor de investering.
Een dergelijk systeem, inleggen van een bepaald bedrag om de investering mogelijk te maken, heb ik ook gemerkt toen ik getuige was van besprekingen tussen [verdachte] en andere personen in het kantoor in Amsterdam.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor d.d. 14 maart 2012, opgenomen op pagina 197 e.v. van voornoemde dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V: Wanneer was je in Amsterdam in het kantoor van de [naam bedrijf 1] ?
A: Ik weet de datum niet meer. Nu ik van u hoor dat het vermoedelijk 13 november 2010 was, kan dat wel ongeveer kloppen. Het was in ieder geval even voor de datum van het voorval in Wolvega en Drachten.
V: Hoe kwam je daar zo?
A: [verdachte] nodigde mij uit om met hem mee te gaan. Op de dag van mijn eerste bezoek zijn er 4 personen op uitnodiging van [verdachte] verschenen.
V: Gisteren heb je verklaard dat jullie, [verdachte] en jij, daar 4 personen hebben gesproken. Een van die personen zou investeringen doen in [naam bedrijf 7] . Wie was er bij deze persoon?
A. Die man had iemand bij zich. Het was een financieel adviseur of zoiets. Het bedrijf zat volgens mij in Boxtel in Brabant, maar later hoorde ik van u dat het ergens in Almere of in de polder zat.
V: Weet je een naam van deze persoon of het bedrijf dat hij vertegenwoordigde?
A: Ik weet dat niet. Het ging over [naam bedrijf 7] .
V: Hoe hoog was de investering die die man wilde doen?
A: Ik herinner me dat er bedragen zijn genoemd van 250.000 euro. [verdachte] vroeg aan deze man wat hij zelf in kon brengen in de investering die hij wilde doen. Dit vraagt [verdachte] namelijk wel vaker en ook deze keer heb ik hem dat horen zeggen. Het is zijn manier van zaken doen.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen d.d. 9 november 2010, opgenomen op pagina 247 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant [naam] :
Op 2 november 2010 is in overleg met de officier van justitie te Leeuwarden [naam] de telefoon in gebruik bij aangever [slachtoffer 1] zodanig bewerkt dat de door hem gevoerde gesprekken konden worden meegeluisterd en opgeslagen.
De op deze wijze gevoerde gesprekken werden opgenomen en zijn hierna weergegeven:
02.11.2010 13.50 uur;
[slachtoffer 1] belt met [verdachte]
M= [slachtoffer 1] B= [verdachte]
M: Ik wil gewoon mijn 30000 terug, dat begrijp je ook wel he.
B: We kunnen van die 30000 een leuke nieuwe auto kopen, dat begrijp je ook wel zeker he.
M: Die 30000 zou jij mij toch terug doen en niet meneer [getuige 1] toch?
B: Als je dat aan elkaar wilt koppelen dan moet je wel heel snel die auto terug doen.
02-11-2010 14.08 uur;
[slachtoffer 1] belt uit naar [getuige 1]
V= [getuige 1] M= [slachtoffer 1]
V: Gisteren heb ik met hem afgesproken dat wij vanmorgen om 9 uur zouden bellen en dan zou jij zeggen of jij akkoord ging en dan komen en dan gezamenlijk naar de Rabo heen gaan en dan de sleutel van de auto overgeven en dan einde oefening. Dat was de afspraak.
M: Daar was ik ook al mee akkoord gisteravond met [verdachte] .
V: Ik heb hem ingesproken dat hij de zaken moet regelen. Ik heb hem gezegd betaal, betaal dat geld terug, ik wil wel mee gaan, we gaan wel samen. Dat geld wordt gestort dan kan hij zien dat het echt geld is en dan stoppen we.
M: Ik vind meneer [verdachte] heeft niks aan die dertigduizend want dat is niet van hem. Ik heb niks aan uw auto en tasje met inhoud en aan de agenda heb ik ook maar heel weinig.
Ik denk dat gewoon meneer [verdachte] het op moet lossen. En ik hoop dat u het ook oplossen wil.
V: Ja vind ik ook, hij heeft met jou de boel geregeld. Hij heeft het ook in ontvangst genomen. Hij heeft het bij zich. Hij heeft het allemaal naar zich toe getrokken, hij moet het inderdaad oplossen.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 maart 2012, opgenomen op pagina 217 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Het adres van de [naam bedrijf 1] is [straatnaam] te Amsterdam. Wat is dat voor adres?
A: Dit is een bedrijfsverzamelgebouw. Een kantorengebouw waar bedrijven gebruik van kunnen maken.
V: Wie heeft dit adres gehuurd?
A: Ik denk dat ik als voorman de zaken daar geregeld heb.
V: Herken je dit contract?
A: Ik zie wel dat mijn handtekening op dat contract staat vermeld en het paspoort is van mij.
V: Hoe legitimeerde jij je?
A: Met het paspoort.
V: In hoeverre heb jij gebruik gemaakt van de geboden faciliteiten?
A: Ik denk voor een periode van 3 of 6 maanden.
V: Wie is [naam] ?
A: Dat is mijn schoonmoeder.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 3. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 15 november 2010, in Nederland, met het oogmerk om wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van dertigduizend (30.000) euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf 1] te Amsterdam ( [naam bedrijf 1] ) en
- een financieringsadvertentie geplaatst in (dagblad) De Telegraaf en
- aan die [slachtoffer 1] meegedeeld dat er een bedrag van honderdnegentigduizend (190.000) euro als lening/hypotheek kon worden verstrekt onder de voorwaarde dat er door [slachtoffer 1] eerst dertigduizend (30.000) euro zou worden betaald, welk bedrag door verdachte op een depotrekening zou worden gestort en welk bedrag na de verstrekte lening/hypotheek zou worden teruggestort/terugbetaald aan die [slachtoffer 1] en
- vervolgens een afspraak gemaakt met die [slachtoffer 1] en
- vervolgens een contract laten ondertekenen door die [slachtoffer 1] , waarbij die [slachtoffer 1] vervolgens genoemd bedrag heeft overhandigd aan verdachte en
- vervolgens een afspraak gemaakt bij een notaris en
- vervolgens naar dat notariskantoor zijn gereden en aldaar aangekomen aan die [slachtoffer 1] meegedeeld dat hij, verdachte, eerst naar de bank zou gaan teneinde het overhandigde geld alsmede het hypotheek/leenbedrag van honderdnegentigduizend (190.000) euro te storten op een neutrale rekening van die notaris en dat die [slachtoffer 1] niet bang of ongerust hoefde te zijn, want [getuige 1] zou intussen bij die [slachtoffer 1] blijven en had nog wel zestigduizend (60.000) euro aan contanten bij zich, waarbij vervolgens ook een groot bedrag aan contant vals geld aan die [slachtoffer 1] is getoond,
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3. primair
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 23 november 2010, in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van honderdduizend (100.000) euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf 1] te Amsterdam ( [naam bedrijf 1] ) en
- een financieringsadvertentie geplaatst in (dagblad) De Telegraaf en
- aan die [slachtoffer 2] meegedeeld dat een bedrag van tweehonderdenvijftigduizend (250.000) euro als financiering kon worden verstrekt onder voorwaarde dat er door die [slachtoffer 2] eerst honderdduizend (100.000) euro zou worden ingebracht, welk bedrag door die [slachtoffer 2] op een derdenrekening bij een door verdachte uitgezochte notaris moest worden gestort en
- vervolgens een afspraak met die [slachtoffer 2] gemaakt en
- vervolgens die [slachtoffer 2] een overeenkomst laten ondertekenen en
- vervolgens aan die [slachtoffer 2] een bankrekeningnummer gegeven waar die [slachtoffer 2] voornoemd bedrag naar over kon maken, welk rekeningnummer achteraf niet van een notaris bleek te zijn,
waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Oplichting
3. primair Oplichting
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2. en 3. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor vrijspraak ten aanzien van de feiten 1., 2. en 3. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in 2010 de aangiftes zijn gedaan. Verdachte is in Spanje aangehouden en uitgeleverd. In september 2013 is verdachte door de rechtbank veroordeeld en het gerechtshof heeft in 2015 de zaak terugverwezen. Er is, aldus de raadsvrouw, sprake geweest van een lang tijdsverloop en een lange periode van inactiviteit. Dit kan verdachte niet aangerekend worden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de eventueel op te leggen straf substantieel te matigen.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is geweest van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek nu het specialiteitsbeginsel op grond van de Overleveringswet van toepassing was. Dat zal moeten leiden tot een matiging van de eventueel op te leggen straf, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan oplichting. Hij deed zich daarbij voor als iemand van een [naam bedrijf 1] die leningen kon verstrekken. Verdachte had een professionele website, beschikte over een kantoorpand en adverteerde in het dagblad De Telegraaf. Aangevers dienden eerst wel een flinke som geld in te brengen zulks, naar zeggen van verdachte, om te laten zien dat ze wel over geld beschikten. Nadat verdachte vervolgens de beschikking kreeg over de inleg, was het geld verdwenen en stonden aangevers met lege handen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het door verschillende mensen in hem gestelde vertrouwen, bij wie bovendien financieel gezien het water aan hun lippen stond, heeft geschonden. Verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen belangen, hij heeft uit eigen financieel gewin gehandeld en daarbij de aangevers, die in al financieel zwaar weer verkeerden, gedupeerd.
De reclassering heeft geen rapport over verdachte uit kunnen brengen omdat verdachte destijds in Spanje verbleef.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, slechts twee jaar voor het plegen van de onderhavige feiten, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift.
Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en de omvang van de daardoor aan anderen berokkende (financiële) schade, dient naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf volgen. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
De rechtbank overweegt dat, anders dan door de raadsvrouw is betoogd, het specialiteitsbeginsel zoals is vastgelegd in artikel 14 van de Overleveringswet niet aan de orde is, nu er sprake is van een verkorte procedure en op grond van artikel 43 lid 3 van de Overleveringswet artikel 14 van die wet in dat geval niet van toepassing is.
De rechtbank ziet daarom in de aanhouding van verdachte ter zake van feit 3. geen vormverzuim en derhalve ook geen reden om op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering tot strafvermindering over te gaan.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € € 30.000,00 ter vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering af te wijzen, zulks gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat nu de vordering niet opnieuw is ingediend, dit eveneens tot afwijzing zal moeten leiden.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan door de raadsvrouw betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tijdig is ingediend en onderdeel uitmaakt van het dossier.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair en 3. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van VIJF MAANDEN.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1. primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
30.000,00(zegge: dertigduizend euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 30.000,00 (zegge: dertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. AH.M. Dölle, voorzitter, , mrs. C. Krijger en E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2017.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.