ECLI:NL:RBNNE:2017:3499

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
LEE 17-2888
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor seismisch onderzoek in Akkrum en Zuid-Friesland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 september 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het uitvoeren van seismisch onderzoek in de deelgebieden Akkrum en Zuid-Friesland. De aanvraag werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, buiten behandeling gelaten op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had op goede gronden aanvullende gegevens opgevraagd bij verzoekster, omdat de aanvraag te algemeen en onvoldoende concreet was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opgevraagde gegevens noodzakelijk waren om een duidelijk beeld te krijgen van de activiteiten en de gevolgen daarvan voor de omgeving. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoekster niet had voldaan aan de vereisten voor de aanvraag en er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2888
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te [plaats], verzoekster
(gemachtigde: M. Israëls),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren, verweerder
(gemachtigden: drs. A. Flapper en A. Smeenk).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een seismisch onderzoek ter plaatse van de deelgebieden Akkrum en Zuid-Friesland buiten behandeling gelaten op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2017. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door mr. T.J.J. Slegers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
1.3
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.1
Op 6 april 2017 heeft verzoekster bij verweerder een aanvraag ingediend voor het uitvoeren van een seismisch onderzoek ter plaatse van de deelonderzoeksgebieden Akkrum en Zuid-Friesland.
2.2
Bij brief van 8 mei 2017 heeft verweerder aan verzoekster met betrekking tot de ingediende aanvraag nadere informatie aangevraagd. Hierbij heeft verweerder verzoekster in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de verzenddatum van de brief de gegevens in te dienen.
2.3
Bij brief van 19 juni 2017 heeft verzoekster een reactie gegeven. Hierbij heeft verzoekster aangegeven dat veel van de door verweerder opgevraagde gegevens disproportioneel zijn in relatie tot de tijdelijkheid van de activiteit, de oppervlakte van het te bestrijken gebied en de beperkte ruimtelijke impact. Daarnaast heeft verzoekster per opgevraagd gegeven een toelichting gegeven waarom zij van mening is dat dit gegeven niet kan of behoeft te worden verstrekt.
2.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een seismisch onderzoek ter plaatse van de deelgebieden Akkrum en Zuid-Friesland niet in behandeling genomen. Hiertoe heeft verweerder aangegeven dat de aanvraag niet voldoet aan de daarvoor geldende indieningsvereisten omdat de door verweerder gevraagde gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag niet geleverd zijn in de brief van 19 juni 2017. Bijvoorbeeld zijn de specifieke locaties c.q percelen waarop de aanvraag betrekking heeft niet aangegeven.
3. Verzoekster betoogt dat het seismisch onderzoek onderdeel is van een meetcampagne om eind 2017 / begin 2018 gasvoorkomens op te sporen in het zuidwesten van Friesland. Hierbij heeft verzoekster aangegeven dat zij inmiddels beschikt over alle benodigde vergunningen, met uitzondering van de omgevingsvergunning van verweerder. Daarnaast heeft verzoekster aangegeven dat de gemeenten Súdwest Fryslân en Smallingerland op basis van dezelfde aanvraag wel een omgevingsvergunning hebben verstrekt. Ten slotte heeft verzoekster aangegeven dat verweerder zich niet bereid heeft getoond om (mondeling) overleg te voeren met betrekking tot de in te dienen informatie en / of nader te concretiseren welke informatie nog moet worden toegevoegd. Ter toelichting is verwezen naar de reactie die in de brief van 19 juni 2017 is gegeven.
4. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien: a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5.1
Ingevolge artikel 1.3 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) vermeldt de aanvrager in de aanvraag: a. de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend; b. het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project; c. een omschrijving van de aard en omvang van het project; d. indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend; e. indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats. Ingevolge het tweede lid voorziet de aanvrager de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto's of andere geschikte middelen. Ingevolge het derde lid doet de aanvrager bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.
5.2
Ingevolge artikel 1.5 van de Mor vermeldt de aanvrager, indien de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd naar haar aard tijdelijk is, dit in de aanvraag. Hij vermeldt daarbij tevens zo mogelijk het tijdstip waarop de activiteit of activiteiten uiterlijk zal of zullen worden beëindigd.
5.3
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Mor verstrekt de aanvrager, in of bij de aanvraag om een vergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de wet, bij de omschrijving van de aard, omvang en effecten van de activiteit gegevens en bescheiden over: a. de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd; b. de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid; c. de te gebruiken materialen; d. in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie; e. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.
6.1
Beoordeeld dient te worden of naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag van verzoekster buiten behandeling te stellen.
6.2
Verzoekster heeft in de aanvraag vermeld dat de aanvraag betrekking heeft op alle percelen binnen de onderzoeksgebieden Akkrum en Zuid-Friesland. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat niet op alle percelen binnen deze onderzoeksgebieden activiteiten plaats zullen vinden en dat nog niet bekend is op welke percelen welke activiteiten plaats zullen vinden. Het werkproces van verzoekster is zo ingericht dat eerst de omgevingsvergunning wordt aangevraagd en dat na verkrijging hiervan een stapsgewijze aanpak volgt. Deze stapsgewijze aanpak is door verzoekster bij de processtukken overgelegd.
6.3
Verweerder heeft in de brief van 8 mei 2017 verzocht om een zestiental gegevens. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze gegevens (op juiste gronden) door verweerder zijn opgevraagd om vooraf een duidelijk(er) beeld te krijgen wanneer welke activiteiten op een bepaald perceel uitgevoerd gaan worden en wat de eventuele gevolgen van de aangevraagde activiteiten zijn voor de betreffende locatie, de omgeving en de omwonenden. Voorts zijn deze gegevens nodig om het geldende planologische regime voor het betreffende perceel vast te stellen. Gebleken is dat voor het betreffende gebied een aantal bestemmingsplannen van kracht is. Met inachtneming van de bestemming en geldende planologische regels dient een afweging gemaakt te worden of seismisch onderzoek op die betreffende locatie mogelijk dan wel gewenst is, waarbij het aan verzoekster is om -afhankelijk van het regime - een daarop afgestemde ruimtelijke onderbouwing te geven.
Per perceel dient voorts (onder meer) vooraf in kaart te worden gebracht hoe de bestaande toestand is, of er gebouwen op het perceel staan, hoe de infrastructuur er ter plaatste uit ziet, of ter plaatse een aanlegvergunningenstelsel is opgenomen en of er ter plaatse leidingen liggen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1.3, 1.5 en 3.1, eerste lid, van de Mor de gegevens zoals neergelegd in de brief van 8 mei 2017 gevraagd en is de verstrekking van deze gegevens relevant en noodzakelijk voor een goede beoordeling van de aanvraag. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanvraag van verzoekster te algemeen is en te weinig concreet. Dat andere gemeentes kennelijk wel een omgevingsvergunning (onder voorwaarden) hebben afgegeven is niet relevant nu verweerder een eigen bevoegdheid heeft en een eigen afweging kan maken.
7. Gelet op al het vorenoverwogene heeft verweerder, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, op goede gronden de voor de aanvraag ontbrekende gegevens opgevraagd bij verzoekster. Nu verzoekster binnen de gegeven termijn deze gegevens niet heeft verstrekt, en haar werkwijze er ook niet op is ingericht om deze gegevens (vooraf) te verstrekken, heeft verweerder onder toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kunnen besluiten de aanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen. Naar verwachting zal het bestreden besluit in bezwaar stand kunnen houden. Indien verzoekster alsnog seismisch onderzoek wenst uit te voeren in de deelgebieden Akkrum en Zuid-Friesland kan en dient zij een concreet onderbouwde aanvraag bij verweerder in te dienen. De voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.