In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een echtscheiding en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in 1993 onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De huwelijkse voorwaarden zijn in 2007 opgeheven, waardoor er een gemeenschap van goederen is ontstaan. De echtscheiding is op 27 april 2011 uitgesproken, maar partijen zijn er niet in geslaagd om tot een verdeling van de gemeenschap te komen. De vrouw vordert dat de rechtbank de door haar voorgestelde wijze van verdeling vaststelt, terwijl de man zich hiertegen verzet en stelt dat de vrouw in strijd handelt met de moraal en fatsoen door haar aanspraak op de helft van de overwaarde van de woning te maken.
De rechtbank overweegt dat de man niet voldoende rechtsgevolgen aan zijn verweer heeft verbonden en dat zijn argumenten niet leiden tot een afwijking van de wettelijke verdeling bij helfte. De rechtbank stelt vast dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, die verdeeld moet worden door verkoop aan een derde. De man heeft geen argumenten aangedragen om van de peildatum voor de waardering van de woning af te wijken, die op het moment van verkoop zal worden vastgesteld.
Daarnaast vordert de vrouw de helft van de huurinkomsten van de onroerende zaak, maar de rechtbank wijst deze vordering af, omdat de man alle lasten heeft gedragen en de vrouw geen bijdrage heeft geleverd aan de exploitatie. De vrouw vordert ook de verdeling van het saldo van bankrekeningen en de inboedel, waarbij de rechtbank de man opdraagt om de saldi van de bankrekeningen op te geven. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de man aan deze verplichtingen heeft voldaan.