ECLI:NL:RBNNE:2017:3478

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
C/17/153908 / HA ZA 17-65
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap met afwijzing van verweer gebaseerd op godsdienstige overtuiging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een echtscheiding en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in 1993 onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De huwelijkse voorwaarden zijn in 2007 opgeheven, waardoor er een gemeenschap van goederen is ontstaan. De echtscheiding is op 27 april 2011 uitgesproken, maar partijen zijn er niet in geslaagd om tot een verdeling van de gemeenschap te komen. De vrouw vordert dat de rechtbank de door haar voorgestelde wijze van verdeling vaststelt, terwijl de man zich hiertegen verzet en stelt dat de vrouw in strijd handelt met de moraal en fatsoen door haar aanspraak op de helft van de overwaarde van de woning te maken.

De rechtbank overweegt dat de man niet voldoende rechtsgevolgen aan zijn verweer heeft verbonden en dat zijn argumenten niet leiden tot een afwijking van de wettelijke verdeling bij helfte. De rechtbank stelt vast dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning, die verdeeld moet worden door verkoop aan een derde. De man heeft geen argumenten aangedragen om van de peildatum voor de waardering van de woning af te wijken, die op het moment van verkoop zal worden vastgesteld.

Daarnaast vordert de vrouw de helft van de huurinkomsten van de onroerende zaak, maar de rechtbank wijst deze vordering af, omdat de man alle lasten heeft gedragen en de vrouw geen bijdrage heeft geleverd aan de exploitatie. De vrouw vordert ook de verdeling van het saldo van bankrekeningen en de inboedel, waarbij de rechtbank de man opdraagt om de saldi van de bankrekeningen op te geven. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de man aan deze verplichtingen heeft voldaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/153908 / HA ZA 17-65
Vonnis van 6 september 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende op een geheim adres, in deze zaak domicilie kiezend te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. S.M. Wolfert te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Formerum,
gedaagde,
advocaat mr. P.R. Logemann te Harlingen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Na het tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft er op 3 augustus 2017 een comparitie van partijen plaats gevonden.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in 1993 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.2.
In 2007 zijn de huwelijkse voorwaarden opgeheven, ten gevolge waarvan er een gemeenschap van goederen is ontstaan.
2.3.
Naar aanleiding van een verzoek van de vrouw van 13 oktober 2010 is op 27 april 2011 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 10 augustus 2011 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.4.
De rechtbank heeft partijen in de beschikking van 10 augustus 2011 gelast om hun huwelijksgemeenschap te verdelen.
2.5.
Desondanks is het partijen niet gelukt om tot een verdeling te komen.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
De vorderingen van de vrouw komen er op neer dat de rechtbank de door de vrouw gestelde (wijze van) verdeling vaststelt. De man verzet zich tegen de door de vrouw voorgestane (wijze van) verdeling.
3.2.
De rechtbank zal hieronder op de diverse geschilpunten ingaan.
Eisen van moraal en fatsoen
3.3.
De man stelt zich op het standpunt dat het opeisen van de (helft van de) overwaarde van de gemeenschappelijke woning door de vrouw een daad is die in strijd is met de levensovertuiging van partijen, de intentie van de vrouw en met de normen van moraal en fatsoen. Hij betoogt dat de aanvankelijk door partijen overeengekomen huwelijksvoorwaarden door de vrouw als een motie van wantrouwen werden aangemerkt en dat hij daarom als “vertrouwwekkend betoon van zijn liefde en eeuwige trouw” de huwelijksvoorwaarden heeft laten omzetten naar een gemeenschap van goederen. Hij ervaart de door de vrouw geïnitieerde echtscheiding daarom als “emotionele oplichting” en een dolkstoot in de rug.
3.4.
De man leidt uit het bovenstaande af dat er bezwaren zijn van morele en ethische aard dan wel van moraal en fatsoen die met zich brengen dat de vrouw zou moeten afzien van haar aanspraak op de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
3.5.
De rechtbank overweegt dat de man niet op duidelijke wijze rechtsgevolgen aan zijn verweer heeft verbonden. In ieder geval leidt zijn stelling dat “de vrouw zou moeten afzien van haar aanspraak op de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap” de rechtbank niet naar een juridisch afdwingbare bepaling die zij in dit geval kan toepassen.
3.6.
De rechtbank gaat er nochtans vanuit dat de man bedoelt dat in dit geval - waarin de rechtsverhouding tussen partijen als deelgenoten in een ontbonden huwelijksgemeenschap wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid - geen verdeling bij helfte dient plaats te vinden (zie artikel 1:100 BW). De rechtbank acht de door de man gestelde omstandigheden evenwel onvoldoende om een afwijking van de verdeling bij helfte te rechtvaardigen. De rechtbank verwijst hierbij naar een soortgelijke zaak, waarin is beslist door de Hoge Raad (HR 27 juni 2003, NJ 2003, 524). De rechtbank overweegt hierbij dat een persoonlijke levensovertuiging geen grond kan zijn om bepaalde objectieve rechtsregels niet van toepassing te achten. Immers, indien men aan de hand van de eigen levensovertuiging een eigen invulling aan het recht zou kunnen geven zou het objectieve recht in het geheel van rechtsbetrekkingen, waarop de ordening van de maatschappij is gebaseerd, geen enkel houvast meer bieden en de rechtsstaat verworden tot anarchie.
3.7.
De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer van de man verder voorbij.
De woning
3.8.
De vrouw stelt dat de woning dient te worden verdeeld door verkoop aan een derde en verdeling van de netto-opbrengst. Indien de man haar aandeel tegen de nog te taxeren waarde per heden zou willen overnemen dan is de vrouw bereid daaraan mee te werken, indien zij dan wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
3.9.
De man stelt zich op het standpunt dat bij de waardering van de woning de datum van echtscheiding als peilmoment dient te worden genomen. Hij onderbouwt dit met het argument dat de vrouw als peildatum de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding heeft genoemd.
3.10.
De rechtbank overweegt dat er bij de verdeling van een gemeenschap van goederen onderscheid moet worden gemaakt tussen twee peilmomenten:
  • de peildatum voor het vaststellen van de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap; deze dient in dit geval overeenkomstig het op het moment van echtscheiding (in 2010) geldende recht te worden gesteld op de datum van de echtscheiding, dat is 10 augustus 2011,
  • de peildatum voor de waardering van een tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende zaak; deze dient gesteld te worden op het moment van de feitelijke verdeling.
3.11.
Omdat de man geen argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan van deze peilmomenten zou moeten worden afgeweken, zal de rechtbank bij de verdeling van de woning uitgaan van de waarde van de woning op het moment van verkoop.
3.12.
Omdat de man niet heeft aangegeven dat hij het aandeel van de vrouw in de woning wil overnemen, zal de rechtbank beslissen dat de woning verdeeld moet worden door verkoop van de woning aan een derde, waarbij de netto-opbrengst zal moeten worden verdeeld. De door de vrouw in het petitum onder I geformuleerde vordering zal dan ook worden toegewezen.
3.13.
Omdat bij deze wijze van verdeling de waarde van de woning door de markt wordt bepaald, acht de rechtbank taxatie van de woning niet nodig.
Huurinkomsten
3.14.
De vrouw maakt aanspraak op de helft van de door de man gegenereerde huurinkomsten in verband met de verhuur van de in de onroerende zaak gerealiseerde appartementen.
3.15.
De man stelt dat de vrouw geen enkele bijdrage heeft geleverd aan de exploitatie van de onroerende zaak en voorts dat hij alle lasten van de woning voor zijn rekening heeft genomen.
3.16.
De rechtbank stelt voorop artikel 3:172 BW. Op grond van deze bepaling dienen partijen de vruchten die een gemeenschappelijk goed oplevert te delen, en dienen zij gezamenlijk bij te dragen in de uitgaven.
3.17.
De rechtbank ziet in het feit dat de man na de echtscheiding alle lasten van de woning heeft voldaan aanleiding om de huurinkomsten alleen aan hem te laten toevallen. Ook de omstandigheid dat partijen al geruime tijd zijn gescheiden en de vrouw niet eerder aanspraak heeft gemaakt op deze inkomsten laat de rechtbank hierbij meespelen. De man zal zijn uitgavenpatroon immers mede op deze inkomsten hebben gebaseerd en mocht dat naar het oordeel van de rechtbank ook doen, omdat de vrouw hier (aanvankelijk) geen aanspraak op maakte.
3.18.
Deze vordering van de vrouw zal worden afgewezen.
Bankrekeningen
3.19.
De vrouw vordert verdeling van het saldo van de diverse bankrekeningen per 13 oktober 2010 (indiening verzoekschrift tot echtscheiding).
3.20.
De man betwist deze vordering - buiten de gronden die hiervoor onder 3.3 door de rechtbank al zijn behandeld - niet.
3.21.
De rechtbank constateert dat de man rekeningafschriften heeft overgelegd met betrekking tot rekening [A] , maar in gebreke is gebleven het saldo op de peildatum (10 augustus 2011) te geven. Dit dient hij alsnog te doen. Van de andere twee door de vrouw aangegeven rekeningen die op naam van de man staan ( [B] en [C] ), alsmede de spaarrekening met nummer [D] heeft de rechtbank geen gegevens van de man ontvangen. De rechtbank zal de man opdragen opgave te doen van de saldi van deze rekeningen per peildatum, waarbij de man rekeningafschriften dient over te leggen waaruit deze saldi kunnen worden afgeleid.
Inboedel
3.22.
De vrouw vordert verdeling van de gemeenschappelijke inboedel door afgifte door de man van enkele met name aangegeven zaken, alsmede betaling door de man van het bedrag van € 1,--, omdat hij diverse zaken zou hebben vernietigd.
3.23.
De rechtbank zal deze vordering toewijzen, omdat de man deze niet, althans onvoldoende onderbouwd, heeft weersproken.
Uitkering wegens overbedeling
3.24.
De vrouw vordert betaling door de man van een door de rechtbank te bepalen bedrag wegens overbedeling c.q. verrekening.
3.25.
De rechtbank zal hier nader op ingaan, nadat de man duidelijkheid heeft geven over de saldi van zijn bankrekeningen op de peildatum.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 september 2017,
4.2.
draagt de man op dan opgave te doen overeenkomstig hetgeen de rechtbank hierboven onder 3.21 heeft overwogen,
4.3.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2017. [1]

Voetnoten

1.