Op 6 februari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en diefstal. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Groningen, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.C. van Linde, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink. De tenlastelegging omvatte onder andere het verkopen en afleveren van verschillende soorten verdovende middelen, waaronder amfetamine, cocaïne, MDMA en GHB, in de periode van 1 april 2014 tot en met 10 februari 2015. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van zaagbladen op 20 oktober 2016.
Tijdens de zitting op 23 januari 2017 heeft de verdachte bekend dat hij de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de handel in deze middelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op de handel in drugs, maar achtte de diefstal wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank besloot ook tot teruggave van in beslag genomen goederen, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige strafmaat, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten.